Einde inhoudsopgave
Wet financiële markten BES
Artikel 3:4 (betrouwbaarheid beleidsbepalers)
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2012
- Redactionele toelichting
De inwerkingtreding van deze wijziging is gelijkgesteld met de inwerkingtreding van de wet (01-12-2011, Stb. 612). Inwerkingtreding voorheen: 01-07-2012, vastgesteld bij het KB van 18-01-2012, Stb. 23.
- Bronpublicatie:
22-12-2011, Stb. 2012, 7 (uitgifte: 10-01-2012, kamerstukken: 32786)
01-12-2011, Stb. 2011, 612 (uitgifte: 20-12-2011, kamerstukken: 32784)
- Inwerkingtreding
01-07-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-05-2012, Stb. 2012, 240 (uitgifte: 12-06-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
22-05-2012, Stb. 2012, 240 (uitgifte: 12-06-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Financiële dienstverlening / Financieel toezicht
1.
Het beleid van een financiële onderneming wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Indien binnen de onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming, wordt dit toezicht gehouden door personen wier betrouwbaarheid eveneens buiten twijfel staat.
2.
De betrouwbaarheid van personen staat, wanneer die betrouwbaarheid eenmaal voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, buiten twijfel, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling en zolang geen nieuwe beoordeling als bedoeld in het vierde lid is voorgeschreven.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of de betrouwbaarheid van personen als bedoeld in het eerste lid buiten twijfel staat, en de feiten en omstandigheden die daarbij in aanmerking worden genomen, alsmede regels met betrekking tot de misdrijven die, indien begaan door een persoon als bedoeld in het eerste lid, met het oog op de belangen die deze wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling moeten leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
4.
Bij de maatregel, bedoeld in het derde lid, kan worden bepaald dat periodiek een nieuwe beoordeling van de betrouwbaarheid plaatsvindt.