Procestaal: Slowaaks.
HvJ EU, 22-11-2018, nr. C-627/17
ECLI:EU:C:2018:941
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
22-11-2018
- Magistraten
F. Biltgen, E. Levits, M. Berger
- Zaaknummer
C-627/17
- Roepnaam
ZSE Energia
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2018:941, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 22‑11‑2018
Uitspraak 22‑11‑2018
F. Biltgen, E. Levits, M. Berger
Partij(en)
In zaak C-627/17,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Okresný súd Dunajská Streda (rechter voor het district Dunajská Streda, Slowakije) bij beslissing van 18 september 2017, ingekomen bij het Hof op 8 november 2017, in de procedure
ZSE Energia, a.s.
tegen
RG,
in tegenwoordigheid van:
ZSE Energia CZ, s. r. o.,
wijst
HET HOF (Tiende kamer),
samengesteld als volgt: F. Biltgen, president van de Achtste kamer, waarnemend voor de president van de Tiende kamer, E. Levits (rapporteur) en M. Berger, rechters,
advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Slowaakse regering, vertegenwoordigd door B. Ricziová als gemachtigde,
- —
de Portugese regering, vertegenwoordigd door M. J. Castello-Branco, L. Inez Fernandes en M. Figueiredo als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Heller en A. Tokár als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (PB 2007, L 199, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 517/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2013 (PB 2013, L 158, blz. 1) (hierna: ‘verordening nr. 861/2007’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen ZSE Energia, a.s. en RG betreffende de invordering van een schuldvordering met een hoofdsom van 423,74 EUR.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Verordening nr. 861/2007
3
Overweging 7 van verordening nr. 861/2007 luidt als volgt:
‘[…] De belemmeringen van het verkrijgen van een snelle en goedkope beslissing worden versterkt bij grensoverschrijdende zaken. Daarom is het nodig dat een Europese procedure voor geringe vorderingen wordt ingevoerd. Het doel van een dergelijke Europese procedure moet zijn de toegang tot de rechter te vergemakkelijken. […]’
4
In overweging 8 van deze verordening wordt het volgende verklaard:
‘De Europese procedure voor geringe vorderingen moet de procesvoering over geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken vereenvoudigen en bespoedigen terwijl zij de kosten vermindert, door naast de bestaande procedures krachtens het recht van de lidstaten, die onverlet blijven, een facultatief instrument ter beschikking te stellen. […]’
5
Overweging 11 van deze verordening luidt:
‘Ter vergemakkelijking van de instelling van de Europese procedure voor geringe vorderingen dient de eiser de procedure in te leiden door een standaardvorderingsformulier in te vullen en bij het gerecht in te dienen. […]’
6
Artikel 1, lid 1, van diezelfde verordening bepaalt:
‘De verordening stelt een Europese procedure voor geringe vorderingen in (hierna ‘Europese procedure voor geringe vorderingen’), die beoogt de procesvoering betreffende geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken te vereenvoudigen en te bespoedigen en de kosten ervan te verminderen. De Europese procedure voor geringe vorderingen is voor de partijen beschikbaar als alternatief voor de bestaande procedures krachtens het recht van de lidstaten.’
7
Artikel 2, lid 1, van verordening nr. 861/2007 bepaalt:
‘Deze verordening is, in grensoverschrijdende zaken als gedefinieerd in artikel 3, van toepassing in burgerlijke en handelszaken ongeacht de aard van het gerecht, indien de waarde van een vordering, alle rente, kosten en uitgaven niet meegerekend, op het tijdstip dat het vorderingsformulier door het bevoegde gerecht wordt ontvangen, niet meer bedraagt dan 2 000 EUR. Zij heeft in het bijzonder geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken en bestuursrechtelijke zaken, of op de aansprakelijkheid van de staat wegens handelingen of omissies bij de uitoefening van het staatsgezag (‘acta jure imperii’).’
8
Artikel 3 van deze verordening luidt:
- ‘1.
In deze verordening wordt onder grensoverschrijdende zaak verstaan, een zaak waarin ten minste één van de partijen haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van het aangezochte gerecht.
[…]
- 3.
Het tijdstip waarop het vorderingsformulier door het bevoegde gerecht wordt ontvangen is bepalend voor het grensoverschrijdende karakter van de zaak.’
9
Artikel 4, lid 3, van diezelfde verordening luidt:
‘Indien de vordering buiten het toepassingsgebied van deze verordening valt, stelt het gerecht de eiser hiervan in kennis. Tenzij de eiser de vordering intrekt, wordt deze door het gerecht behandeld overeenkomstig het procesrecht dat geldt in de lidstaat waar de procedure wordt gevoerd.’
10
Artikel 19 van deze verordening luidt:
‘Onverminderd de bepalingen van deze verordening wordt de Europese procedure voor geringe vorderingen beheerst door het procesrecht van de lidstaat waar de procedure wordt gevoerd.’
Slowaaks recht
11
Volgens artikel 60 van wet nr. 160/2015 tot vaststelling van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, wordt verstaan onder ‘partijen bij de procedure’ de verzoekende en de verwerende partij.
12
Volgens artikel 81 van dit wetboek wordt onder interveniënt verstaan eenieder die naast de verzoeker of de verweerder aan de procedure deelneemt en een juridisch belang heeft bij de uitkomst van de procedure.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
13
ZSE Energia, die is gevestigd in Bratislava (Slowakije), heeft bij de verwijzende rechter een verzoek tot betaling van een vordering van 423,74 EUR, exclusief vertragingsrente, ingediend op grond van de Europese procedure voor geringe vorderingen.
14
ZSA Energia heeft bij het indienen van haar verzoek aan de verwijzende rechter gebruikgemaakt van het in bijlage I bij verordening nr. 861/2007 opgenomen formulier A, waarop zij wordt genoemd als eiseres 1.
15
Verder wordt ZSE Energia CZ s. r. o., die is gevestigd in Tsjechië, op dit formulier genoemd als eiseres 2. In het betreffende verzoek is vermeld dat ZSE Energia CZ een overeenkomst had gesloten met ZSE Energia op grond waarvan ZSE Energia CZ via een commissie bepaalde vorderingen van ZSE Energia beheerde en invorderde, waaronder de vorderingen op RG, die woonachtig is te Vojka nad Dunajom (Slowakije).
16
Eiseres 2 heeft in een apart document, dat als bijlage bij het verzoek is gevoegd, ten aanzien van de verwijzende rechter verklaard dat zij krachtens artikel 81 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering als interveniënte aan de lopende procedure deelneemt, aangezien zij een juridisch belang heeft bij de uitkomst van de procedure.
17
Door middel van formulier B uit bijlage II van verordening nr. 861/2007 heeft de verwijzende rechter eiseressen 1 en 2 verzocht formulier A te corrigeren. Hij heeft opgemerkt dat het betrokken verzoek gegevens bevatte over twee eisers, maar dat op het formulier vermeld was dat de vordering enkel aan eiseres 1 moest worden betaald. Gelet op het feit dat eiseres 2 niet de werkelijk verzoekende partij was, heeft de verwijzende rechter eiseressen verzocht dat enkel eiseres 1 in de aanvraag werd vermeld of dat deze werd aangevuld met informatie over welke vordering verweerster moet betalen aan eiseres 2.
18
Als antwoord op dat verzoek heeft ZSE Energia aan de verwijzende rechter een gecorrigeerd formulier A overgelegd, waarop alleen zijzelf stond vermeld als ‘eiseres’ en ZSE Energia CZ enkel werd genoemd als ‘interveniërende partij’.
19
De verwijzende rechter heeft zich vervolgens afgevraagd of het bij hem aanhangige geding een grensoverschrijdende zaak vormt die binnen het toepassingsgebied van verordening nr. 861/2007 valt.
20
In die omstandigheden heeft de Okresný súd Dunajská Streda (rechter voor het district Dunajská Streda, Slowakije) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een beslissing over de volgende prejudiciële vragen:
- ‘1)
Dient het begrip ‘een van de partijen’ als bedoeld in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 861/2007 aldus te worden uitgelegd dat het ook de ‘interveniënt’ omvat, te weten een persoon die aan de procedure deelneemt, die noch de verzoekende partij (eiser) noch de verwerende partij (verweerder) is, maar in de procedure optreedt om het betoog van de verzoekende partij (eiser) of de verwerende partij (verweerder) te ondersteunen?
- 2)
Indien de ‘interveniënt’ niet als een ‘partij’ in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 861/2007 kan worden beschouwd:
valt een bij formulier A […] ingeleide procedure tussen de verzoekende partij (eiser) en de verwerende partij (verweerder), overeenkomstig artikel 2, lid 1, juncto artikel 3, lid 1, van verordening nr. 861/2007 binnen het toepassingsgebied van die verordening wanneer zij hun woonplaats in dezelfde lidstaat als die van het aangezochte gerecht hebben en enkel de ‘interveniënt’ zijn woonplaats in een andere lidstaat heeft?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
21
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, van verordening nr. 861/2007 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip ‘partijen’ enkel de verzoekende en de verwerende partij in het hoofdgeding omvat of ook een ‘interveniërende partij’ die in de procedure optreedt om het betoog van één van de partijen in het hoofdgeding te ondersteunen.
22
Om te beginnen moet erop worden gewezen dat artikel 3, lid 1, van verordening 861/2007 geen definitie bevat van het begrip ‘partijen’ en op dat punt ook niet verwijst naar het recht van de lidstaten. Volgens vaste rechtspraak vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaal gesproken in de gehele Europese Unie autonoom en uniform worden uitgelegd (zie met name arrest van 7 augustus 2018, Bichat e.a., C-61/17, C-62/17 en C-72/17, EU:C:2018:653, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
23
Bijgevolg moet het begrip ‘partijen’ in artikel 3, lid 1, van deze verordening in de rechtsorde van de Unie autonoom en uniform worden uitgelegd.
24
In dit verband moet om te beginnen worden opgemerkt dat louter op grond van de bewoordingen van artikel 3, lid 1, van verordening 861/2007 niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het begrip ‘partijen’ niet ook het begrip ‘interveniërende partij’ omvat.
25
Met betrekking tot de twijfels die de verwijzende rechter inzake de uitlegging van het begrip ‘partijen’ heeft vanwege een mogelijke incoherentie in de Slowaakse versie van verordening nr. 861/2007, moet voorts worden opgemerkt dat Unierechtelijke bepalingen uniform moeten worden uitgelegd en toegepast in het licht van de tekst van alle talen van de Unie. Wanneer er verschillen zijn tussen de taalversies van een Unierechtelijke bepaling, moet bij de uitlegging van de betrokken bepaling worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (arrest van 1 maart 2016, Alo en Osso, C-443/14 en C-444/14, EU:C:2016:127, punt 27).
26
Wat betreft de algemene opzet van verordening nr. 861/2007 moet met de verwijzende rechter worden opgemerkt dat deze verordening enkel de rechten en plichten van de verzoekende en de verwerende partij in het hoofdgeding vastlegt. Zo moeten de formulieren A en C uit de bijlagen I en III van deze verordening respectievelijk worden ingevuld door de verzoekende partij (de ‘eiser’) en door de verwerende partij (de ‘verweerder’). Behalve de rubrieken die door verordening nr. 861/2007 worden voorbehouden aan de bevoegde rechter, bevatten de formulieren daarentegen geen enkele andere rubriek die bestemd is voor andere personen die eventueel bij het hoofdgeding betrokken zijn.
27
Derhalve kan uit de algemene opzet van verordening nr. 861/2007 worden afgeleid dat deze niet voorziet in deelname van interveniërende partijen aan zaken waarop deze verordening betrekking heeft.
28
Deze beoordeling wordt bevestigd door het doel zelf van verordening nr. 861/2007. Uit de overwegingen 7 en 8 en artikel 1 van deze verordening blijkt namelijk dat de doelstelling van de facultatieve Europese procedure drieledig is. De procedure beoogt de procesvoering over geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken te vereenvoudigen en te bespoedigen en de kosten hiervan te reduceren. Een dergelijk doel kan niet worden bereikt indien een derde, zoals een interveniërende partij, aan de ingevoerde procedure zou kunnen deelnemen.
29
In dit verband zij er ook aan herinnerd, zoals de Slowaakse regering en de Commissie in hun opmerkingen hebben gedaan, dat de Uniewetgever bij de vaststelling van verordening (EU) 2015/2421 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van verordening nr. 861/2007 (PB 2015, L 341, blz. 1) de wens heeft geuit om de definitie van grensoverschrijdende zaken niet uit te breiden, hoewel de Commissie dat had voorgesteld [COM (2013) 794 final]. Deze wens van de Uniewetgever zou worden miskend indien het feit dat een interveniërende partij haar woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die van de verzoekende en de verwerende partij voldoende zou zijn om het toepassingsgebied van verordening nr. 861/2007 uit te breiden tot een geding als het hoofdgeding.
30
Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, van verordening nr. 861/2007 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip ‘partijen’ enkel de verzoekende en de verwerende partij in het hoofdgeding omvat.
Tweede vraag
31
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1, van verordening 861/2007 aldus moeten worden uitgelegd dat een geschil binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt wanneer de verzoeker en de verweerder hun woonplaats in dezelfde lidstaat hebben als die van het aangezochte gerecht.
32
In dit verband kan worden volstaan met de opmerking dat het toepassingsgebied van verordening 861/2007 in artikel 2, lid 1, expliciet wordt beperkt tot grensoverschrijdende zaken. Volgens artikel 3, lid 1, van deze verordening, zoals uitgelegd door het Hof in punt 30 van het onderhavige arrest, is een grensoverschrijdende zaak een zaak waarin de verzoekende en/of de verwerende partij haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan die van het aangezochte gerecht.
33
Een geding als het hoofdgeding, waarin de verzoekende partij en de verwerende partij hun woonplaats hebben in dezelfde lidstaat als die van het aangezochte gerecht valt bijgevolg buiten het toepassingsgebied van verordening nr. 861/2007.
34
Volledigheidshalve zij opgemerkt dat verordening nr. 861/2007 volgens overweging 8 ervan, wanneer aan de voorwaarden voor toepassing ervan is voldaan, een instrument ter beschikking stelt naast de bestaande procedures krachtens het recht van de lidstaten.
35
Het procesrecht dat geldt in de lidstaat waar de procedure wordt gevoerd, blijft dus van toepassing wanneer een verzoek buiten het toepassingsgebied van verordening nr. 861/2007 valt. In een dergelijke situatie moet de verwijzende rechter krachtens artikel 4, lid 3, van deze verordening de eiser hiervan in kennis stellen en, indien de eiser zijn vordering niet intrekt, deze vordering overeenkomstig het geldende nationale procesrecht behandelen.
36
Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1, van verordening nr. 861/2007 aldus moeten worden uitgelegd dat een geschil als in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij de verzoekende partij en de verwerende partij hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben als die van het aangezochte gerecht, buiten het toepassingsgebied van deze verordening valt.
Kosten
37
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 517/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2013, moet aldus worden uitgelegd dat het begrip ‘partijen’ enkel de verzoekende en de verwerende partij in het hoofdgeding omvat.
- 2)
Artikel 2, lid 1, en artikel 3, lid 1, van verordening nr. 861/2007, zoals gewijzigd bij verordening nr. 517/2013, moeten aldus worden uitgelegd dat een geschil als in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij de verzoekende partij en de verwerende partij hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben als die van het aangezochte gerecht, buiten het toepassingsgebied van deze verordening valt.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑11‑2018