Ktr. Leiden, 03-02-2010, nr. 868892 CV EXPL 09-4993
ECLI:NL:RBSGR:2010:BM3496
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage (Kantonrechter Leiden)
- Datum
03-02-2010
- Magistraten
Mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard
- Zaaknummer
868892 CV EXPL 09-4993
- LJN
BM3496
- Vakgebied(en)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2010:BM3496, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage (Kantonrechter Leiden), 03‑02‑2010
Uitspraak 03‑02‑2010
Mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard
Partij(en)
Vonnis in de zaak van:
- 1)
[eiser 1],
- 2)
[eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. V.L.T. van Roy,
tegen
de stichting Stichting Portaal, h.o.d.n. Portaal Leiden,
gevestigd te Baarn en kantoorhoudende te Leiden,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. K. Hoks.
Partijen worden aangeduid als [eiser 1] en [eiseres 2] en tezamen als ‘[eiser 1] c.s.’ en ‘Portaal’.
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- —
de dagvaarding van 30 juni 2009 met producties,
- —
de conclusie van antwoord.
Na conclusie van antwoord is een inlichtingen- en schikkingscomparitie gelast.
De comparitie is gehouden op 14 september 2009; van het verhandelde is aantekening gehouden.
Na de comparitie is de zaak verwezen naar de rol voor conclusiewisseling: Het dossier bevat voorts de volgende stukken:
- —
de conclusie van repliek, met producties;
- —
de conclusie van dupliek, met een productie.
Feiten
Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken gaat de kantonrechter van het volgende uit.
- a)
De rechtsvoorgangster van Portaal is op 26 mei 1987 een huurovereenkomst inzake de woning [a-straat] [1] te [a-plaats] aangegaan met [vader van eiser 1], geboren in 1936, de wijlen echtgenoot van [eiseres 2], geboren in 1941. Na het overlijden van [vader van eiser 1] in 1999 is [eiseres 2] huurster geworden van het gehuurde. De huurovereenkomst ziet op een 4 kamer eengezinswoning met zolder (hierna: het gehuurde). De huur bedraagt € 525,34 per maand.
- b)
[eiser 1], geboren in 1971, is in 1987 met zijn ouders in het gehuurde gaan wonen.
In 1994 is [eiser 1] verhuisd naar de [b-straat] [1a] te [a-plaats]. Daarna is hij verhuisd naar de [c-straat] [1a] te [a-plaats] en vervolgens naar de [d-straat] [1] te [a-plaats]. Op dit laatste adres heeft hij ingeschreven gestaan tot 24 maart 1998 toen hij terugkeerde naar het gehuurde. In 1997 is [eiser 1] gehuwd met [echtgenote]. Zij is sinds 25 maart 1998 ingeschreven op dit adres. Vervolgens werden op het adres vier kinderen geboren.
- c)
[eiser 1] c.s. hebben bij brief d.d. 23 januari 2009 Portaal gezamenlijk verzocht om [eiser 1] medehuurder te laten zijn. Bij brief d.d. 29 januari 2009 heeft Portaal medegedeeld geen toestemming te verlenen aan [eiser 1] voor het verkrijgen van het medehuurderschap. [eiser 1] c.s. hebben bij brief d.d. 27 maart 2009 verzocht aan Portaal haar standpunt te herzien. Bij brief d.d. s0 maart 2009 heeft Portaal aangegeven haar standpunt te handhaven.
Vordering en verweer
[eiser 1] c.s. vorderen, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [eiser 1] met ingang van een nader te bepalen tijdstip medehuurder zal zijn, met veroordeling van Portaal in de kosten van de procedure.
Portaal heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer komt, voor zover van belang, bij de beoordeling van de vordering aan de orde.
Beoordeling
1.
[eiser 1] c.s. stellen dat [eiser 1] samen met zijn echtgenote in maart 1998 hun intrek in het gehuurde hebben genomen in verband met de zorgelijke gezondheidssituatie van zijn beide ouders die dagelijks intensief verzorgd dienden te worden. Tot op de dag van heden geldt dit nog steeds voor zijn moeder [eiseres 2]. De verzorging van [eiseres 2] is intensief en blijft noodzakelijk. Er is sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, aanvangende in 1998. [eiser 1] en zijn echtgenote wensen deze situatie voort te zetten.
2.
De kantonrechter overweegt dat volgens artikel 7:267 BW de huurder en een andere persoon die gedurende tenminste twee jaren in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gezamenlijk een vordering, strekkende die persoon de positie van medehuurder te geven, kunnen instellen. Onder de gevallen van een duurzame gemeenschappelijke huishouding die de wetgever in artikel 1623h (oud) BW, thans artikel 7:267 BW, op het oog heeft, zijn niet begrepen de gevallen van een samenleven van ouder en kind zoals dit samenleven bij de geboorte van het kind ontstaat en nadien pleegt te worden voortgezet. Alleen als er na het zelfstandig worden van het kind bijzondere omstandigheden bestaan die ertoe doen besluiten om, wat anders een aflopende samenlevingssituatie zou zijn geweest, tot een blijvende samenwoning met gemeenschappelijke huishouding te maken, kan er reden zijn, een geval van gemeenschappelijke huishouding ontstaan door het inwonen van het inmiddels zelfstandige kind bij zijn ouders, te brengen onder de gevallen waarop artikel 7:267 BW ziet. (HR 12 maart 1982 NJ 1982 352).
3.
Portaal stelt zich op het standpunt dat [eiser 1] niet in aanmerking komt voor het medehuurderschap. Portaal betwist dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Portaal merkt op dat niet alleen haar beleid, maar ook de eerlijke verdeling van schaarse sociale woonruimte op grond van de huisvestingsverordening ernstig gefrustreerd zou worden indien [eiser 1] de woning van zijn moeder toegewezen zou krijgen. Voor een woning als het onderhavige gehuurde bestaat een wachtlijst van circa 12 jaar, aldus Portaal.
4.
Gelet op de betwisting door Portaal dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding ligt het bij een vordering ex artikel 7:267 BW op de weg van [eiser 1] c.s. om voldoende concrete feiten omtrent de gestelde gemeenschappelijke huishouding aan te voeren. (HR 1 december 1995, NJ 1996, 181). De kantonrechter heeft [eiser 1] c.s. de gelegenheid geboden om aan die stelplicht te voldoen in verband waarmede de zaak naar de rol werd verwezen voor het nemen van een conclusie van repliek.
5.
[eiser 1] c.s. voeren omtrent de gestelde duurzame gemeenschappelijke huishouding aan dat zij de kosten delen van de huishouding. Ter onderbouwing van die stelling hebben [eiser 1] c.s. bij conclusie van repliek een aantal bank/giroafschriften in het geding gebracht. Uit die stukken volgt slechts dat [eiser 1] de huur betaalt en dat [eiseres 2] de energierekening en de afrekening voor het water betaalt. Verder wordt naar het oordeel van de kantonrechter niet door [eiser 1] c.s. nader met stukken onderbouwd dat die verdeling van de kosten leidt tot het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. [eiser 1] c.s. stellen verder niet wat de totale lasten zijn en in welke mate [eiser 1] daarin bijdraagt.
6.
[eiser 1] c.s. hebben verder aangevoerd dat [eiser 1] destijds in 1998 enkel uit noodzaak bij zijn ouders is ingetrokken om in verband met hun gezondheidstoestand voor hen te zorgen. Na het overlijden van de vader in 1999 is [eiseres 2] hulpbehoevend en de verzorging door [eiser 1] blijft noodzakelijk. Ter onderbouwing van die stelling is door [eiser 1] c.s. een verklaring van de huisarts in het geding gebracht. Uit die verklaring valt af te leiden dat [eiseres 2] in 1998 al leed aan o.a. invaliderende rugklachten en tal van andere lichamelijke ongemakken waardoor zij hulpbehoevend was. Deze klachten zijn fors verergerd na het overlijden van haar echtgenoot in oktober 1999. Zij lijdt aan forse depressieve klachten welke niet behandelbaar blijken. Daarbij heeft zij inmiddels nierproblematiek ontwikkeld. Inmiddels is haar mobiliteit, aldus de verklaring, fors beperkt. [eiser 1] c.s. hebben verder twee verklaringen van buren overgelegd.
7.
Anders dan [eiser 1] c.s. aanvoeren is de kantonrechter van oordeel dat uit de verklaring van de huisarts en de overige verklaringen niet volgt dat [eiser 1] destijds genoodzaakt was om bij zijn ouders te gaan wonen of daar te blijven wonen uitsluitend met het oog op hun verzorging. [eiser 1] was woonachtig te [a-plaats] en door [eiser 1] c.s. is niet gesteld waarom die verzorging niet vanuit de vorige woning van [eiser 1] kon plaatsvinden. Evenmin valt uit die verklaringen af te leiden dat [eiseres 2] vanwege haar kwalen voor haar verzorging op [eiser 1] was en nog steeds is aangewezen. [eiser 1] c.s. hebben hieromtrent onvoldoende gesteld. Zo is niet door [eiser 1] c.s. concreet aangegeven hoe en in welke mate [eiser 1] (en zijn echtgenote) zijn moeder verzorgen. Ook geven [eiser 1] c.s. niet aan of er hulp van buitenaf kan worden geboden, bijvoorbeeld van andere kinderen of van een professionele instelling. Ook hebben [eiser 1] c.s. niet gesteld welke huishoudelijke taken [eiser 1] op zich heeft genomen en welke zijn moeder (nog) vervult. Daarnaast hebben [eiser 1] c.s. niet uiteengezet welke vertrekken van het gehuurde zijn moeder en welke [eiser 1] met zijn gezin in gebruik hebben en welke vertrekken zij (wellicht) delen.
8.
De kantonrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in HR 12 maart 1982 NJ 1982, 352 op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat tussen [eiser 1] en [eiseres 2] een duurzame gemeenschappelijke huishouding bestaat. De kantonrechter gaat voorbij aan het door [eiser 1] c.s. gedane bewijsaanbod nu zij geen concreet voor bewijs vatbare feiten hebben gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden.
9.
Het vorenstaande voert tot de slotsom dat de vordering wordt afgewezen. [eiser 1] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
- —
wijst de vordering af;
- —
veroordeelt [eiser 1] c.s. in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van Portaal begroot op € 450,-- voor gemachtigdensalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2010.