NJ 1996, 181
Huur woonruimte / vordering inwonende zoon te bepalen dat hij medehuurder is, afgewezen omdat niet is voldaan aan stelplicht betreffende gemeenschappelijke huishouding
HR 01-12-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1901 (Blaauw/Van Wieringen)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
1 december 1995
- Magistraten
Snijders, Roelvink, Mijnssen, Heemskerk, Swens-Donner, Koopmans
- Zaaknummer
15828
- LJN
ZC1901
- Roepnaam
Blaauw/Van Wieringen
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Huurrecht / Algemeen
Huurrecht / Huur van woonruimte
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1995:ZC1901, Uitspraak, Hoge Raad, 01‑12‑1995
- Wetingang
BW art. 7A:1623h; Rv (oud) art. 177
Essentie
Huur woonruimte. Vordering van inwonende zoon te bepalen dat hij medehuurder is, afgewezen omdat niet is voldaan aan stelplicht betreffende gemeenschappelijke huishouding.
Samenvatting
Indien de verhuurder die wordt geconfronteerd met een vordering als bedoeld in art. 1623h, betwist dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding van de huurder met degene wiens erkenning als medehuurder wordt gevorderd, ligt het op de weg van de huurder en de beoogde medehuurder om voldoende concrete feiten omtrent de gestelde gemeenschappelijke huishouding aan te voeren om voor de verhuurder duidelijk te maken tegen welke feiten hij zijn verweer precies heeft te richten. Dat geldt ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.