Rb. Limburg, 17-12-2013, nr. C/03/177379 / FA RK 12-1498
ECLI:NL:RBLIM:2013:12667
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
17-12-2013
- Zaaknummer
C/03/177379 / FA RK 12-1498
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2013:12667, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 17‑12‑2013; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2014-0018
Uitspraak 17‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Evident ongegronde alimentatieverzoeken leidt tot veroordeling van de vrouw in de werkelijke proceskosten die aan de zijde van de man zijn gemaakt.
Partij(en)
Rechtbank Limburg
Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer : C/03/177379 / FA RK 12-1498
Beschikking van 17 december 2013 betreffende alimentatie
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. M.J.A.M. Tonnaer, te Maastricht;
tegen:
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. P.M.F.M. Maas te Maastricht.
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 27 december 2012;
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 13 maart 2013;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 29 november 2013 en waarbij zijn verschenen: mr. Tonnaer, de man, zijn huidige partner en mr. Maas.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Op grond van de overgelegde - niet weersproken - producties gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten.
2.2.
De rechtbank Maastricht heeft op 1 maart 2006 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die uitspraak is op 20 juni 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarige
1. [kind A], geboren te [geboorteplaats], thans [gemeente] op [1997]
en de thans jongmeerderjarige
2. [kind B], geboren te [geboorteplaats], thans [gemeente] op [1994].
2.4.
Bij uitspraak van 14 mei 2008 heeft deze rechtbank aan de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van beide kinderen, verder te noemen de kinderbijdrage, opgelegd van € 150,-- per maand per kind.
Ingevolge wettelijke indexering bedraagt die bijdrage in 2012 € 162,96 per maand per kind.
2.5.
In november 2009 moest de vrouw om ernstige gezondheidsredenen in een ziekenhuis worden opgenomen. Zij kon de dagelijkse zorg voor [kind A] en [kind B] tijdelijk niet op zich nemen. De man was bereid die zorg van haar tijdelijk over te nemen. In concreto betekende dat de dagelijkse zorg voor [kind A] (die tijdelijk zijn hoofdverblijf bij de man zou krijgen) en wat betreft [kind B], die door de week in het kader van een machtiging uithuisplaatsing in de instelling Oase verbleef, iedere week de zorg van vrijdagavond tot zondagavond.
2.6.
Partijen zijn over de ophanden zijnde, tijdelijke situatie in overleg getreden en bureau jeugdzorg is daarbij betrokken geweest. Op 25 november 2009 stuurde de advocaat van de man een faxbericht aan de advocaat van de vrouw waarin namens zijn cliënt de gemaakte afspraken die partijen en bureau jeugdzorg hadden gemaakt, worden bevestigd.
In essentie is een en ander als volgt in de fax verwoord:
” (…) Met ingang van 19 november 2009 tot de datum waarop uw cliënte de dagelijkse zorg voor [kind A] en [kind B] weer op zich neemt, is cliënt geen bijdrage in het levensonderhoud van [kind A] en [kind B] verschuldigd. Gedurende deze periode verschaft cliënt deze onderhoudsbijdrage immers in natura.
Daarmee wijken partijen uitdrukkelijk af van de echtscheidingsbeschikking d.d. 14 mei 2008 van de rechtbank Maastricht waarin de rechtbank heeft bepaald dat cliënt aan uw cliënte maandelijks een bedrag van in totaal € 300,00 dient te voldoen als bijdrage in het levensonderhoud van [kind B] en [kind A]. Deze onderhoudsbijdrage bedraagt thans, inclusief wettelijke indexering, in totaal € 311,70 per maand. (…)
Voorgaande afspraken dienen ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen rechtens tussen partijen geldt. Voorgaande afspraken hebben derhalve te gelden als een vaststellingsovereenkomst in de zin van de wet. (…)
Ik verzoek u om uw cliënte dit faxbericht voor akkoord te laten ondertekenen. Voor het geval uw cliënte daartoe momenteel niet in staat zou zijn, verzoek ik u ervan te gewissen dat uw cliënte akkoord gaat met voorgaande afspraken en dit schriftelijk aan mij te bevestigen”.
De vrouw heeft dit faxbericht ondertekend en dit ondertekende bericht is door tussenkomst van haar advocaat aan de advocaat van de man toegezonden.
2.7.
Bij brief van 20 juli 2011 heeft de vrouw tegenover de man de vernietiging van de bedoelde vaststellingsovereenkomst van 25 november 2009 waarbij zij stelt onder dwang van de gezinsvoogd tot ondertekening van het faxbericht van 25 november 2009 te zijn over gegaan.
2.8.
De man heeft tijdens de ziekenhuisopname van de vrouw geen kinderalimentatie aan de vrouw betaald. Na die ziekenhuisopname zijn de kinderen weer bij de vrouw komen wonen en door de vrouw verzorgd.
3. Het verzoek
3.1.
Het verzoekschrift houdt samengevat in dat de rechtbank voor recht verklaart dat de bedoelde vaststellingsovereenkomst op grond van misbruik van omstandigheden is vernietigd, althans dat de rechtbank op diezelfde grond die overeenkomst vernietigt met veroordeling van de man tot betaling van de achterstallige kinderalimentatie zowel over de periode van de bedoelde ziekenhuisopname van de vrouw, als over de periode nadien, te vermeerderen met rente en kosten. Daarnaast verzoekt de vrouw eveneens subsidiair te bepalen dat de € 70,-- (opgevoerd voor kosten omgang met de kinderen) door de man niet mag worden meegenomen bij het berekenen van de alimentatie en dat de vrouw die kosten niet verschuldigd is. Meer subsidiair verzoekt de vrouw voor recht te verklaren dat de bedoelde vaststellingsovereenkomst wordt gewijzigd in die zin dat de bepalingen 1 tot en met 6 (in de faxbrief van 25 november 2009) worden geschrapt en dat met terugwerkende kracht tot 19 november 2009 de alimentatieverplichting van de man wordt vastgesteld op een bedrag van € 162,96 per maand per kind.
3.2.
De vrouw stelt onder verwijzing naar de brief van 20 juli 2009 dat de vaststellingsovereenkomst is vernietigd of dient te worden vernietigd. De man is op grond van die vernietiging alsnog over de periode van de ziekenhuisopname van de vrouw de door de rechtbank opgelegde kinderalimentatie aan de vrouw verschuldigd die hij weigert aan haar te betalen. Ook na haar ontslag uit het ziekenhuis heeft de man niet meer de opgelegde kinderalimentatie aan de vrouw betaald. Zo vernietiging niet wordt vastgesteld of bevolen door de rechtbank verzoekt de vrouw op dezelfde feitelijke grondslag de bedoelde overeenkomst te wijzigen en de man te veroordelen om vanaf 19 november 2009 de alimentatieverplichting van de man op het eerder opgelegde bedrag te bepalen. Nu de man in zijn alimentatieberekening ten onrechte omgangskosten heeft opgevoerd, moet daarvan worden bepaald hetgeen de vrouw heeft verzocht.
4. Het verweer
4.1.
De man concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in het verzoek, althans tot afwijzing daarvan. Hij verzoekt de vrouw te veroordelen in de werkelijke proceskosten die hij heeft moeten maken, althans in de proceskosten op basis van het liquidatietarief. Hetgeen de man ter onderbouwing van zijn verweer heeft aangevoerd, komt bij de beoordeling aan de orde.
5. De beoordeling
5.1.
Ter zitting heeft de rechtbank aan de orde gesteld dat de rechtbank zich zal beraden over de vraag of deze zaak niet bij dagvaarding had moeten worden ingeleid en derhalve toepassing moet worden gegeven aan het bepaalde in artikel 69 Rv.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend gezien het arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2003 (NJ 2003, 467) waarin is geoordeeld dat in zaken van levensonderhoud verschuldigd krachtens boek 1 BW het volgen van de verzoekschriftprocedure als dwingend is voorgeschreven. De onderhavige zaak betreft een zaak van levensonderhoud in de ruime zin zoals door de Hoge Raad is beslist.
5.2.
De man heeft zich tegen de gestelde dwang waaronder de vaststellingsovereenkomst zou zijn aangegaan, als volgt verweerd. De vrouw heeft zich destijds laten bijstaan door haar advocaat die de inhoud van de overeenkomst nader met haar heeft besproken en haar verder heeft geadviseerd. Uiteindelijk is die overeenkomst door partijen ondertekend. Zij heeft dus ingestemd met de afspraken zonder dat sprake kan zijn van dwang. Ze heeft zich juridisch laten bijstaan en na advisering ingestemd met de afspraken. In die periode van haar ziekenhuisopname is dan ook geen achterstand in de betaling van de kinderalimentatie kunnen ontstaan.
5.2.1.
In dit verband heeft de man zich nog beroepen op hetzelfde (zij het voorlopig) oordeel van de kantonrechter te Sittard, neergelegd in een vonnis dat het sluitstuk was van een door de vrouw geëntameerde procedure tegen de man. Deze procedure had een geld(kinderalimentatie)vordering tot onderwerp waarbij de vrouw aan haar vordering in essentie hetzelfde ten grondslag heeft gelegd als zij thans in deze alimentatieprocedure doet. De kantonrechter die de vordering afwees, oordeelde (voorlopig) dat de man bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst geen misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. De kantonrechter wijst op de brief van 25 november 2009 gericht aan de toenmalige gemachtigde van de vrouw waarin aan deze wordt verzocht zich ervan te vergewissen dat de vrouw akkoord gaat met de in de brief vermelde afspraken. De kantonrechter vervolgt: “Nu [verzoekster] (de vrouw, toevoeging de rechtbank) niet stelt dat haar toenmalige gemachtigde de inhoud van die brief niet met haar heeft besproken, moet er voorshands van worden uitgegaan dat dit wel is geschied. [verzoekster] heeft die brief ook voor akkoord ondertekend, waaruit blijkt dat zij met de vermelde afspraken heeft ingestemd.”
5.2.2.
De door de vrouw gestelde dwang door de gezinsvoogd wordt door de man daarenboven gemotiveerd betwist middels verwijzing naar een schrijven van de betreffende gezinsvoogd. Deze omschrijft de situatie zoals die zich destijds in zijn ogen heeft afgespeeld en waarin de vrouw uiteindelijk heeft gekozen om geen gebruik te maken van de alternatieven die voorhanden waren en ervoor koos akkoord te gaan met de tijdelijke oplossing van de kinderen bij de man, alsmede met de gestelde voorwaarden van de man.
5.3.
Tegenover deze gemotiveerde betwisting van de stellingen van de vrouw heeft de vrouw bij monde van haar advocaat ter zitting niets naar voren gebracht. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting benadrukt dat hij moeilijk en eigenlijk geen contact kan krijgen met zijn cliënte, dat zij hem niet van stukken voorziet en dat zij heeft aangegeven niet naar de zitting te zullen komen omdat zij daartoe niet in de gelegenheid is. De advocaat van de vrouw heeft zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.4.
De rechtbank dient het er bij gebreke van een reactie van de vrouw voor te houden dat de gemotiveerde betwisting door de man van de stellingen van de vrouw voor juist moet worden gehouden. Dwang of misbruik van omstandigheden komt niet vast te staan, zodat de bedoelde overeenkomst van 25 november 2009 in stand blijft. De man heeft dan ook op basis van de overeenkomst in het tijdvak dat de vrouw in het ziekenhuis was opgenomen, geen betalingsverplichting jegens de vrouw gehad uit hoofde van de eerder bij beschikking opgelegde kinderalimentatie ten behoeve van hun kinderen.
5.5.
De man heeft bestreden dat hij na het ontslag van de vrouw uit het ziekenhuis zijn betalingsverplichtingen niet zou hebben hervat en niet zou zijn nagekomen. Hij heeft daartoe betalingsbewijzen overgelegd over de periode vanaf einde ziekenhuisopname tot en met januari 2013.
De vrouw heeft deze gemotiveerde stelling van de man niet bestreden zodat tussen partijen vast staat dat de man gewoon aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.
5.6.
De man heeft het verzoek met betrekking tot de omgangskosten als onduidelijk betiteld en gevraagd wat de vrouw hiermee bedoelt. Wenst zij een herberekening van de draagkracht op grond van wijziging van omstandigheden en verzoekt zij een hogere kinderalimentatie ?
5.7.
De vrouw heeft deze oproep om verduidelijking niet beantwoord terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Het hierop betrekking hebbende verzoek heeft de vrouw niet verwoord op een wijze dat de man of de rechtbank daarop kan responderen. Zoals het verzoek nu voorligt, dient het te worden afgewezen bij gebreke aan enig belang omdat een duidelijk alimentatieverzoek van de vrouw ontbreekt.
5.8.
Waar de rechtbank heeft geoordeeld dat de door de vrouw gestelde feitelijke grondslag niet is komen vast te staan, kan diezelfde feitelijke grondslag evenmin leiden tot toewijzing van het door de vrouw meer subsidiaire verzochte (wat daar overigens van zij).
5.9.
De man verzoekt de vrouw in de werkelijke proceskosten te veroordelen nu hij alle proceskosten uit eigen beurs dient te betalen en die kosten hem, waar hij de financiële eindjes aan elkaar moet knopen, zwaar vallen.
5.9.1.
In verband met dit verzoek van de man dient de vraag te worden onderzocht of de vrouw haar verzoeken heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Indien dat het geval is, moet nog de vraag worden beantwoord of de vrouw, gelet op de evidente ongegrondheid van haar verzoeken, het indienen van die verzoeken, in verband met de betrokken belangen van de man, achterwege had moeten laten (waarbij volgens de Hoge Raad, gelet op het recht (van de vrouw) op toegang tot de rechter, terughoudendheid op zijn plaats is). Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, heeft de vrouw misbruik van procesrecht gemaakt of heeft zij jegens de man onrechtmatig gehandeld door hem desalniettemin in rechte te betrekken en is zij gehouden zijn werkelijke (redelijke) proceskosten te vergoeden.
5.9.2.
Het is aan de man om tegen de achtergrond van dit door de Hoge Raad (bijvoorbeeld in het arrest van 6 april 2012 (NJ 2012,233)) geformuleerde criterium feiten en omstandigheden te stellen waaruit een en ander kan worden afgeleid.
5.10.
In de stellingen van de man ligt besloten dat de vrouw met het voorlopig oordeel van de kantonrechter over de misbruik van omstandigheden of dwang in de hand, op voorhand (vóórdat zij deze bodemprocedure is gestart) moest begrijpen dat haar stellingen op dit punt onjuist waren. Nu de vrouw op deze gemotiveerde stelling van de man niet heeft gereageerd, moet (mede gezien het oordeel van de rechtbank over die stelling van de vrouw) het volgens de rechtbank voor worden gehouden dat de vrouw op voorhand (zij was immers bekend met dit voorlopige oordeel) er ernstig rekening mee moest houden dat de man haar met de feiten waarop dit voorlopig oordeel is gebaseerd, in rechte zou gaan confronteren. Uitgaande van de juistheid van die door de man ingeroepen feiten moet worden geoordeeld dat de vrouw vóór de start van deze bodemprocedure de onjuistheid van haar stellingen met betrekking tot dwang of misbruik van omstandigheden kende danwel behoorde te kennen, althans dat zij toen reeds moest begrijpen dat haar stelling geen kans van slagen had.
5.10.1.
In de door de man gestelde en met bewijsstukken onderbouwde betalingen van de hem opgelegde kinderalimentatie nadat de vrouw uit het ziekenhuis was ontslagen, ligt besloten dat de vrouw de onjuistheid van haar stelling dat de man die bedragen niet had betaald kende, althans behoorde te kennen voordat zij de onderhavige verzoekschriftprocedure is gestart. De vrouw heeft daar in deze bodemprocedure niets tegenover gesteld, zodat de rechtbank die conclusie ook op dit punt trekt: de vrouw wist voor de start van deze bodemprocedure dat haar stelling dat hij niet had betaald geen kans van slagen had.
5.10.2.
Bij hetgeen onder 5.10 en 5.10.1. is geoordeeld, komt nog het volgende. De man heeft er terecht op gewezen dat de vrouw reeds de beschikking had over een executoriale titel (de beschikking van 14 mei 2008) en op basis daarvan tot executie (indien de man niet zou hebben betaald) had kunnen overgaan. Door niet tot executie over te gaan – in het kader van die executie had de man de deurwaarder de betalingsbewijzen en de door de vrouw en haar advocaat getekende vaststellingsovereenkomst kunnen laten zien – heeft zij vóór de start van de bodemprocedure moeten begrijpen dat haar verzoek de man andermaal tot betaling te veroordelen geen enkele kans van slagen had.
5.10.3.
Datzelfde moet (tegen de achtergrond van hetgeen de rechtbank omtrent dit verzoek hiervoor heeft geoordeeld) ook worden gezegd van het verzoek inzake de omgangskosten: op voorhand moest de vrouw begrijpen dat dit verzoek geen enkele kans van slagen had.
5.11.
De optelsom van hetgeen zojuist omtrent de door de man verzochte proceskostenveroordeling is overwogen, luidt dat de vrouw evident ongegronde verzoeken in deze procedure aan de rechtbank heeft voorgelegd. De stelling van de man dat de vrouw het instellen van die procedure in verband met de betrokken financiële belangen van de man achterwege had behoren te laten, heeft de vrouw niet weersproken. In dit verband heeft de man nog gewezen op de voornoemde procedure bij de kantonrechter waar de man de vordering ook gemotiveerd had weersproken. Tijdens de comparitiezitting in die procedure waar de man met zijn advocaat waren verschenen, bleven de vrouw en haar gemachtigde weg. In het daarop volgende vonnis van de kantonrechter heeft deze de vrouw in de proceskosten (op basis van het liquidatietarief) aan de zijde van de man veroordeeld. Thans wordt de man in deze procedure de facto met een vergelijkbare situatie geconfronteerd: zijn gemotiveerde stellingen en standpunten worden niet weersproken door de vrouw. Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vrouw door de verzoeken in deze bodemprocedure in te stellen onrechtmatig jegens de man heeft gehandeld. Zij dient de werkelijke proceskosten aan de zijde van de man te betalen.
5.12.
De man heeft die proceskosten tot de zitting met overgelegde nota’s onderbouwd en gesteld op € 1.544,50. De kosten zijn door de vrouw niet betwist en zullen worden toegewezen. De rechtbank heeft op de zitting aangegeven, in te schatten dat inclusief de kosten van bijstand door zijn advocaat op de zitting de totale proceskosten van de man
€ 2.000,-- zullen bedragen. Geen van partijen heeft naar voren gebracht dat dit een onjuiste begroting van die kosten zou zijn. Dit totale bedrag zal dan ook ten laste van de vrouw worden gebracht.
6. De beslissing
De rechtbank:
Wijst de verzoeken van de vrouw af.
Veroordeelt de vrouw tot betaling van de proceskosten van de man en begroot deze kosten tot aan deze beschikking op € 2.000,--.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay en ter openbare civiele terechtzitting van 17 december 2013 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden.