HR, 12-03-2024, nr. 22/03457
ECLI:NL:HR:2024:371
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2024
- Zaaknummer
22/03457
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:371, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑03‑2024; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:15
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑03‑2024
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. Medeplegen invoer cocaïne (art. 3.1.A Landsverordening verdovende middelen) en medeplegen beïnvloeden van getuige (art. 2:256 SrC) in Curaçao. Vrijspraak in eerste aanleg. 1. Bewijsklacht medeplegen opzettelijke invoer cocaïne. Heeft hof bepaalde omstandigheden ten onrechte als belastend voor verdachte uitgelegd? 2. Bewijsklacht medeplegen beïnvloeden van getuige. Strekking uiting verdachte. HR ad 1. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Selectie en waardering van voorhanden bewijsmateriaal is voorbehouden aan rechter die over feiten oordeelt. In cassatie kan worden onderzocht of conclusies van feitelijke aard, die feitenrechter heeft getrokken uit door hem vastgestelde feiten en omstandigheden, begrijpelijk zijn. Er kan echter niet worden getoetst of feitenrechter terecht tot feitelijk oordeel is gekomen. Middel ziet aan dit laatste voorbij. HR ad 2. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Hof heeft t.a.v. strekking van uiting van verdachte overwogen dat door getuige te zeggen zijn telefoon ‘weg te doen’ niet alleen de mogelijkheid om technisch onderzoek te doen aan telefoon gefrustreerd werd maar dat daarmee bovendien voorkomen werd dat getuige over telefoon en resultaten van onderzoek (moeilijke) vragen zou moeten beantwoorden. Dat verdachte hiervoor vreesde, volgt volgens hof uit feit dat hij tegen medeverdachte zegt ‘de ding van de hand zal hem verwurgen’. Hiermee heeft hof tot uitdrukking gebracht dat uiting van verdachte kennelijk tot doel had te voorkomen dat getuige verklaring zou afleggen over inhoud van telefoon. Uiting verdachte kan gezien worden als sturende bemoeienis met inhoud van verklaring. Immers, door getuige te zeggen zijn telefoon ‘weg te doen’ wilde verdachte voorkomen dat getuige een bepaalde verklaring zou afleggen over inhoud van telefoon en daarmee heeft verdachte zich willen bemoeien met inhoud van door getuige af te leggen verklaring. Oordeel hof dat sprake is van beïnvloeden van de vrijheid van getuige om een verklaring af te leggen is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping. Samenhang met 23/01019 C.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/03457 C
Datum 12 maart 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 15 september 2022, nummer H-263/19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.G. ten Have, advocaat te Winschoten, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 7 tot en met 10.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van het beïnvloeden van een getuige.
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 13 tot en met 21.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2024.