Einde inhoudsopgave
Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie
Artikel 51 [Bevoegdheid Hof directe beroepen]
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2019
- Redactionele toelichting
Zaken die op grond van dit Protocol onder de bevoegdheid van het Hof van Justitie vallen en die op 01-05-2019 bij het Gerecht aanhangig zijn, maar waarvan de schriftelijke behandeling op die datum nog niet is gesloten, worden naar het Hof van Justitie verwezen.
- Bronpublicatie:
17-04-2019, PbEU 2019, L 111 (uitgifte: 25-04-2019, regelingnummer: 2019/629)
- Inwerkingtreding
01-05-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-04-2019, PbEU 2019, L 111 (uitgifte: 25-04-2019, regelingnummer: 2019/629)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
In afwijking van artikel 256, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn aan het Hof van Justitie voorbehouden:
- a)
de in de artikelen 263 en 265 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde beroepen die door een lidstaat worden ingesteld tegen:
- i)
een wetgevingshandeling, een handeling van het Europees Parlement, van de Europese Raad of van de Raad, of tegen het nalaten een besluit te nemen door een of meer van deze instellingen, behalve:
- —
de besluiten van de Raad krachtens artikel 108, lid 2, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
- —
de handelingen van de Raad krachtens een verordening van de Raad betreffende de beschermingsmaatregelen in de zin van artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
- —
de handelingen van de Raad waarbij hij uitvoeringsbevoegdheden overeenkomstig artikel 291, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie uitoefent;
- ii)
een handelen of nalaten door de Commissie in het kader van artikel 331, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
- b)
de in de artikelen 263 en 265 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde beroepen die door een Unie-instelling worden ingesteld tegen een wetgevingshandeling, een handeling van het Europees Parlement, van de Europese Raad, van de Raad, van de Commissie of van de Europese Centrale Bank, of tegen het nalaten een besluit te nemen door een of meer van deze instellingen;
- c)
de in artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde beroepen die door een lidstaat worden ingesteld tegen een handeling van de Commissie met betrekking tot de niet-nakoming van een door het Hof krachtens artikel 260, lid 2, tweede alinea, of artikel 260, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gewezen arrest.