Einde inhoudsopgave
De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief (FM nr. 123) 2007/5.0
5.0 Introductie
Mr. dr. F.G.F. Peters, datum 01-03-2007
- Datum
01-03-2007
- Auteur
Mr. dr. F.G.F. Peters
- JCDI
JCDI:ADS366221:1
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Buitenlands belastingplichtige
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Heffingsbevoegdheid
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Belastingplichtige
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Voetnoten
Voetnoten
Rijkswet van 28 oktober 1964, Stb. 1964, 425, houdende Belastingregeling voor het Koninkrijk, zoals later gewijzigd bij gewijzigd bij de Rijkswetten van 5 december 1985, Stb. 1985, 645; 12 december 1985, Stb. 1985, 660; 13 december 1996, Stb. 1996, 644; en 14 december 2001, Stb. 2001, 647.
Kamerstukken II 1995/96, 24 583 (R 1564), B, blz. 2.
Zie HR 4 april 1990, BNB 1990/156, en HR 16 maart 1994, BNB 1994/191. Het probleem dat nimmer invulling is gegeven aan artikel 49 van het Statuut (‘Bij rijkswet kunnen regels worden gesteld omtrent de verbindendheid van wetgevende maatregelen, die in strijd zijn met het Statuut, een internationale regeling, een rijkswet of een algemene maatregel van rijksbestuur.’), is aldus voor de verhouding van de nationale wet tot de BRK opgelost.
In hoofdstuk 3 en 4 is bekeken hoe de Nederlandse regeling van de buitenlandse belastingplicht ter zake van inkomen uit aanmerkelijk belang zich verhoudt tot het OESO-modelverdrag en de belastingverdragen. Daarbij richtte hoofdstuk 3 zich op bilaterale situaties, terwijl in hoofdstuk 4 triangular cases zijn behandeld. In dit hoofdstuk komen situaties aan de orde waarin de Belastingregeling voor het Koninkrijk1 (BRK) van toepassing is. De BRK geldt voor Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba, die tezamen het Koninkrijk der Nederlanden vormen. De staatkundige rechtsorde van het Koninkrijk is vastgelegd in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. De BRK is een rijkswet gebaseerd op artikel 38 van het Statuut, en regelt de onderlinge betrekkingen op belastinggebied. De BRK heeft een bijzonder karakter; hoewel formeel een nationale rijkswet, werkt de BRK met haar bepalingen ter voorkoming van dubbele belasting in wezen als een belastingverdrag. De regering merkte hierover in de aanloop tot de herziening van de BRK in 1997 het volgende op:
‘De fiscale relatie tussen de landen van het Koninkrijk heeft een hybride karakter. Hierdoor neemt de Belastingregeling voor het Koninkrijk (..), waarin de fiscale betrekkingen tussen de landen van het Koninkrijk zijn geregeld, een bijzondere positie in. Enerzijds heeft de BRK een vergelijkbare werking als een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen onafhankelijke landen, doch anderzijds dient de BRK in de context te worden geplaatst van de bijzondere betrekkingen tussen de landen van het Koninkrijk.’2
De Hoge Raad past de BRK toe als een lex specialis, die daarmee strijdige nationale bepalingen opzijzet.3 De bepalingen in de BRK hebben derhalve voorrang op de nationale wet.
De indeling van dit hoofdstuk is als volgt. Eerst zal aandacht worden besteed aan de bilaterale situatie waarin de aanmerkelijkbelanghouder en de vennootschap zich beide naar de Nederlandse Antillen of Aruba verplaatsen. Vervolgens komen triangular cases aan bod, waarin de aanmerkelijkbelanghouder respectievelijk de vennootschap emigreert naar de Nederlandse Antillen, en de vennootschap respectievelijk de aanmerkelijkbelanghouder naar een andere staat dan wel naar een ander land binnen het Koninkrijk. Het betreft telkens een vennootschap die ten minste vijf jaar in Nederland gevestigd is geweest, zodat zij ingevolge de vestigingsplaatsfictie van artikel 7.5, lid 6, Wet IB 2001 nog tien jaar na de zetelverplaatsing geacht wordt in Nederland te zijn gevestigd. Ervan uitgaande dat het land waarnaar de feitelijke leiding wordt verplaatst, de vennootschap eveneens als inwoner beschouwt, is derhalve steeds sprake van een dual resident company. De vraag die moet worden beantwoord is dan in hoeverre de vestigingsplaatsfictie succesvol is, zodat Nederland het inkomen uit aanmerkelijk belang bij de buitenlands belastingplichtige aanmerkelijkbelanghouder op basis van de toewijzingsbepalingen in de BRK dan wel het verdrag met de derde staat daadwerkelijk in de heffing kan betrekken.