Rb. Gelderland, 05-06-2013, nr. 856301 \ CV EXPL 13-226 \ BE \ 340 \ be
ECLI:NL:RBGEL:2013:CA2469
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
05-06-2013
- Zaaknummer
856301 \ CV EXPL 13-226 \ BE \ 340 \ be
- LJN
CA2469
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
Huurrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2013:CA2469, Uitspraak, Rechtbank Gelderland (Kamer voor kantonzaken Arnhem), 05‑06‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
WR 2013/106 met annotatie van J.J. Dijk
JHV 2013/171 met annotatie van mr. Gardenbroek
Uitspraak 05‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Verzetzaak. Verzet ingesteld door beschermingsbewindvoerder tegen een bij verstek tegen de rechthebbende gewezen vonnis waarbij o.a. de door rechthebbende gesloten huurovereenkomst is ontbonden en de rechthebbende tot ontruiming van het gehuurde is veroordeeld. Tussenvonnis. De kantonrechter is voornemens enkele vragen rond de positie van de beschermingsbewindvoerder ter beantwoording (bij wijze van prejudiciële beslissing) aan de Hoge Raad voor te leggen (art. 392-394 Rv).
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats [woonplaats]
zaakgegevens 856301 \ CV EXPL 13-226 \ BE \ 340 \ be
uitspraak van
vonnis in verzet
in de zaak van
[eiser] handelend in zijn hoedanigheid als bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan de heer [betrokkene]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in verzet in conventie
eisende partij in reconventie
gemachtigde mr. J.H.J. Joosten
tegen
[gedaagde]
gedaagde partij in verzet in conventie
verwerende partij in reconventie
gemachtigde Stichting Achmea Rechtsbijstand (mr. M. van Popering)
Partijen worden hierna [eiser] q.q. en [gedaagde] genoemd. [betrokkene] wordt hierna [betrokkene] (juiste spelling) genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 januari 2013 en de daarin genoemde processtukken
- de conclusie van antwoord in oppositie tevens houdende (voorwaardelijke) conclusie van antwoord in reconventie
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 27 maart 2013.
2. Het verstekvonnis
2.1. Het verzet richt zich tegen het door de kantonrechter op 8 oktober 2012 tussen [gedaagde] als eisende partij en [betrokkene] als gedaagde partij bij verstek uitgesproken vonnis onder zaaknummer 842223 CV EXPL 12-7869 / 43-IT.
2.2. Bij voornoemd vonnis is de huurovereenkomst tussen [gedaagde] en [betrokkene] ontbonden, is [betrokkene] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde (staande en gelegen aan de [adres] 246 te [woonplaats]) en is [betrokkene] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van de achterstallige huurpenningen (€ 7.020,-) alsook van een vergoeding van waterschade aan het gehuurde ten bedrage van (in totaal) € 7.366,58, te vermeerderen met de wettelijke rente en vermeerderd met de lopende huurtermijnen van
€ 780,- vanaf augustus 2012 tot het moment van ontbinding van de huurovereenkomst en een bedrag van € 780,- vanaf het moment dat de huurovereenkomst is ontbonden maar nog niet is ontruimd. Dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van opeisbaarheid. Daarnaast is [betrokkene] veroordeeld tot betaling van € 833,- aan buitengerechtelijke incassokosten, de dagvaardingskosten van € 97,64, het griffierecht van € 207,- en € 250,- aan salaris gemachtigde.
3. De vordering in verzet en in (voorwaardelijke) reconventie
3.1. [eiser] q.q. vordert in verzet dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] q.q. verklaart tot goed opposant, [gedaagde] alsnog niet ontvankelijk verklaart in haar vorderingen, althans de vorderingen van [gedaagde] alsnog afwijst.
3.2. In voorwaardelijke reconventie vordert [eiser] q.q. de veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de door [betrokkene] geleden schade wegens onrechtmatige daad als nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Voorts vordert [eiser] q.q. de veroordeling van [gedaagde] om aan [betrokkene] binnen 10 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis weer het ongestoorde huurgenot van de door hem gehuurde woning te verschaffen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,- , met veroordeling, zowel in conventie als in reconventie, van [gedaagde] in de proceskosten.
3.3. [eiser] q.q. stelt primair dat [gedaagde] op de hoogte is of op de hoogte had kunnen zijn van de benoeming van [eiser] q.q. tot bewindvoerder van [betrokkene] en dat zij heeft verzuimd om [eiser] q.q. mee te dagvaarden. [gedaagde] is reeds om die redenen niet-ontvankelijk in haar vorderingen.
[eiser] q.q. heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat [betrokkene] de dagvaarding en het verstekvonnis met het bevel tot ontruiming nimmer heeft ontvangen. Evenmin heeft de bewindvoerder ([eiser] q.q.) de dagvaarding en het verstekvonnis ontvangen. Eerst tijdens de ontruiming van de woning op 3 december 2012 heeft [betrokkene], althans [eiser] q.q., ontdekt dat er kennelijk een verstekvonnis bestond op grond waarvan de woonruimte van [betrokkene] werd ontruimd. Omdat [eiser] q.q. als bewindvoerder niet was ‘mee-gedagvaard’ heeft [eiser] q.q. de deurwaarder verzocht de executie van het vonnis te staken. Nu de ontruiming echter is doorgezet, heeft dit geleid tot een onrechtmatige daad aan de zijde van [gedaagde]. [gedaagde] is dan ook gehouden de hieruit voortvloeiende schade te voldoen. Voorts betwist [eiser] q.q. het bestaan van de huurachterstand (en waterschade) nu aan [betrokkene] of [eiser] q.q. nimmer correspondentie is verzonden waaruit het bestaan van de huurachterstand en waterschade blijkt, dit terwijl de benoeming van [eiser] q.q. als bewindvoerder bij [gedaagde] wel bekend was of bekend had kunnen zijn. De verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten wordt eveneens betwist. Wettelijke rente is, indien deze verschuldigd zou zijn, niet eerder dan vanaf de datum van het in dezen te wijzen vonnis verschuldigd. Tot slot wordt verweer gevoerd tegen uitvoerbaar verklaring bij voorraad van het vonnis.
3.4. De eis in reconventie wordt ingesteld voor het geval de vorderingen van [gedaagde] in conventie worden afgewezen danwel [gedaagde] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen. In dit geval komt de executoriale titel op grond waarvan de woning van [betrokkene] is ontruimd te ontvallen. [gedaagde] heeft alsdan een onrechtmatige daad jegens [betrokkene] gepleegd die als gevolg daarvan schade heeft geleden. [eiser] q.q. vordert dat [gedaagde] voor dat geval wordt veroordeeld tot vergoeding van deze, nader bij staat op te maken, schade. Tevens vordert [eiser] q.q. dat [gedaagde] dan het ongestoorde huurgenot van de door [betrokkene] gehuurde woning verschaft.
3.3 [gedaagde] voert in verzet verweer. Zij voert aan ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding (7 september 2012) niet te hebben geweten van de onderbewindstelling van (de goederen van ) [betrokkene]. Er was sprake van een hoge huurachterstand. Ook na het uitbrengen van de dagvaarding is geen huur betaald. Voor de incasso van de huur had zij DFA Service ingeschakeld. [betrokkene] heeft tevens waterschade veroorzaakt doordat hij in de vloer van het gehuurde heeft geboord en daarbij een waterleiding heeft geraakt. Er is toen water in apparatuur van KPN gelopen. Deze moest worden vervangen.
4. De beoordeling
Inleiding
4.1. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] q.q. bij beschikking van de Rechtbank Arnhem van 25 oktober 2011, op grond van art. 1:431 BW, is benoemd tot bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene]. Dit wordt hierna ook kortweg de onderbewindstelling van [betrokkene] genoemd.
4.2. Op 7 september 2012 heeft [gedaagde] [betrokkene] gedagvaard vanwege een huurachterstand en heeft daarbij de ontbinding van de huurovereenkomst met [betrokkene] en ontruiming van het gehuurde gevorderd. Bij vonnis van 8 oktober 2012 zijn de vorderingen van [gedaagde], bij verstek, toegewezen. Op 3 december 2012 is het gehuurde ontruimd.
4.3. Voor zover [eiser] q.q. stelt dat de betekening van de dagvaarding en het verstekvonnis niet op juiste wijze is geschied, oordeelt de kantonrechter dat deze stelling niet voldoende (duidelijk) is onderbouwd. Ook (anderszins) is niet gebleken dat bij de betekening van die stukken (vorm)voorschriften zijn geschonden.
4.4. [eiser] q.q. heeft in verzet als belangrijkste verweer gevoerd dat niet [betrokkene] maar [eiser] q.q., in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, gedagvaard had moeten worden. Ter comparitie heeft hij gesteld dat [gedaagde] er – ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding van 7 september 2012 – van op de hoogte was dat hij de (beschermings)bewindvoerder van [betrokkene] was. Ter comparitie zijn door [eiser] q.q. stukken (de producties bij de dagvaarding van 7 september 2012) overgelegd. Daaruit blijkt dat het door [gedaagde] ingeschakelde ‘DFA Services’ op 16 mei 2012 ter incassering een factuur aan [betrokkene] heeft verzonden welke geadresseerd was aan ‘[X] bewindvoeringen’ en postbusnummer [....] te [woonplaats]. Dit is het postadres van [eiser] q.q.. [eiser] q.q. handelt mede onder de naam ‘[X]bewindvoeringen’. [eiser] q.q. heeft voorts aangevoerd dat hij minimaal éénmaal de huur voor [betrokkene] heeft betaald aan DFA Service. Daarom staat vast dat DFA Service en daarmee [gedaagde] wist dat [betrokkene] onder bewind was gesteld.
[gedaagde] voert daartegenover aan dat zij niet wist dat [betrokkene] onder bewind was gesteld. Zij wist niet dat DFA Service een adreswijziging had doorgevoerd.
De kantonrechter is van oordeel dat nog niet voldoende vast staat dat DFA Service ermee op de hoogte was dat [betrokkene] onder bewind was gesteld. Indien vast komt te staan dat DFA Service (voor 7 september 2012) wist dat [betrokkene] onder bewind was gesteld, geldt dat deze kennis moet worden toegerekend aan [gedaagde] omdat zij DFA Service voor de incasso van de betaling van de door [betrokkene] verschuldigde huur had ingeschakeld. [eiser] q.q. zou daarom eventueel - zie hierna - kunnen worden toegelaten, overeenkomstig zijn aanbod daartoe, dit te bewijzen.
Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad
4.5. De kantonrechter ziet zich gesteld voor een drietal rechtsvragen. Het voornemen bestaat om deze ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing aan de Hoge Raad voor te leggen (art. 392-394 Rv).
a. Kan de bewindvoerder (ex art. 1: 431 BW) door te verschijnen in een zaak waarin de rechthebbende is gedagvaard (in casu door een verzetdagvaarding uit te brengen) als procespartij worden aangemerkt? Zo nee kan dat – tijdens de procedure alsnog – worden bewerkstelligd, bijvoorbeeld doordat een verklaring van de rechthebbende in de procedure wordt ingebracht inhoudende een instemming met de verschijning (van de bewindvoerder) in die procedure?
4.6. De kantonrechter ziet ten eerste aanleiding ambtshalve de vraag aan de orde te stellen of [eiser] q.q. ontvankelijk is in het verzet tegen het verstekvonnis van 8 oktober 2012 (r.ov. 2.1.). Dit verstekvonnis is gewezen tegen de rechthebbende ([betrokkene]). Het is niet duidelijk of een bewindvoerder door zelf verzet in te stellen de status van procespartij kan krijgen. Hierbij zij, vooruitlopend op de vraag onder c, opgemerkt dat de door [gedaagde] uitgebrachte dagvaarding in elk geval deels (de vorderingen tot betaling van huurachterstand en schadevergoeding) de onder bewindgestelde goederen van [betrokkene] betreft.
4.7. In de jurisprudentie zijn geen uitspraken over deze situatie te vinden. Er zijn wel twee arresten van Hof Leeuwarden en Hof Arnhem over enigszins vergelijkbare situaties. In een zaak bij Hof Leeuwarden (13 april 2010, LJN BM1464) was de rechthebbende in hoger beroep gekomen van een tegen de bewindvoerder gewezen vonnis. Hof Leeuwarden oordeelde dat dat gebrek zou kunnen worden hersteld door een bewijs van instemming van de bewindvoerder met het ingestelde appel dan wel een machtiging van de kantonrechter over te leggen. Het hof hechtte daarbij belang aan de algemene notie dat de bescherming van de rechthebbende niet verder dient te strekken dan noodzakelijk is.
In een zaak bij Hof Arnhem (4 december 2012, LJN BY6997, Prg. 2013, 91) had de rechthebbende (nader: de man) hoger beroep ingesteld van een vonnis (in conventie en in reconventie) van de rechtbank. Tijdens de procedure in eerste aanleg en het aanbrengen van de dagvaarding in appel stonden de goederen van de man nog onder bewind. Het Hof oordeelde dat de man tijdens het bewind niet bevoegd om in rechte op te treden in deze zaak (tegen zijn voormalige levenspartner, nader: de vrouw), waarin het geschil ging om handelingen, die de onder bewind staande goederen betroffen. Dit betekende, aldus het hof, dat de vrouw haar eis in conventie in eerste aanleg had ingesteld jegens een niet bevoegde partij en dat de man niet bevoegd was zijn eis in reconventie in te stellen. Hof Arnhem oordeelde voorts – onder meer – dat de verklaring van de bewindvoerder, waarin hij stelde dat zowel de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep met diens medeweten had plaatsgevonden, dit gebrek niet kon herstellen.
b. Dient de bewindvoerder te worden gedagvaard ongeacht de vraag of de eisende partij bekend was (of behoorde te zijn) met de onderbewindstelling van de goederen van de te dagvaarden partij (ervan uitgaande dat het geschil de onder bewind staande goederen betreft)?
4.8. Op grond van art. 1:441 lid 1 BW jo. art. 1:443 BW geldt tijdens het bewind dat de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt. De bewindvoerder treedt in rechte op als formele procespartij. De bewindvoerder is daarbij de wettelijk vertegenwoordiger van de rechthebbende en procedeert in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van de rechthebbende. Deze vertegenwoordigingsbevoegdheid geldt alleen met betrekking tot handeling die de onder bewind staande goederen betreffen. Veelal, zo ook in dit geval, zijn alle goederen van de rechthebbende onder bewind gesteld. Tevens is in art. 1:442 lid 1 BW bepaald dat regels die de bevoegdheid van een bewindvoerder betreffen en feiten die voor een oordeel omtrent zijn bevoegdheid van belang zijn, niet aan de wederpartij kunnen worden tegengeworpen indien deze daarmee niet bekend was of had behoren te zijn.
4.9. Op grond van de hiervoor genoemde bepalingen uit Boek 1 BW wordt in de rechtspraak over het algemeen aangenomen dat een eisende partij de bewindvoerder en niet de rechthebbende moet dagvaarden indien hij op de hoogte is met het over de rechthebbende ingestelde bewind. Indien de eisende partij desondanks de rechthebbende dagvaardt, wordt de eisende partij niet-ontvankelijk verklaard. Hiervan uitgaande zou [eiser] q.q. tot de onder r.ov. 4.4. bedoelde bewijslevering moet worden toegelaten.
In het onder r.ov. 4.7. reeds genoemde arrest van Hof Arnhem van 4 december 2012 (LJN BY6997, Prg 2013, 91) is echter beslist dat de vraag of de eisende partij ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding met het bewind bekend was, niet relevant is. Dat zou betekenen dat [gedaagde] alsnog niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar tegen [betrokkene] (zelf) ingestelde vorderingen.
c. Dient een vordering van een verhuurder tot ontbinding van een door de rechthebbende (voor de instelling van het bewind) gesloten huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde te worden ingesteld tegen de rechthebbende zelf of (juist) tegen de bewindvoerder?
4.10. De derde vraag is of een vordering tot ontbinding van een door de rechthebbende zelf, voordat het bewind werd ingesteld, gesloten huurovereenkomst betrekking heeft op een onder het bewind staand goed. De rechtspraak is hierover verdeeld. Er zijn uitspraken waarin wordt geoordeeld dat de (niet tijdens het bewind, door de rechthebbende zelf gesloten) huurovereenkomst ziet op de verbintenisrechtelijke relatie tussen verhuurder en rechthebbende zodat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst (en de ontruiming van het gehuurde) tegen de rechthebbende moet of kan worden ingesteld, waarbij wordt beslist dat de vordering tot betaling van huurachterstand wel tegen de bewindvoerder moet worden ingesteld (zie onder meer Hof ’s-Hertogenbosch 14 februari 2012, LJN BV6096, Prg BV7096 en Rechtbank Oost-Brabant 28 maart 2013, LJN BZ6045, Rechtbank Leeuwarden 4 oktober 2011, LJN BT7664, Prg 2011, 280). Anderzijds zijn er uitspraken waarin wordt beslist dat juist de bewindvoerder en juist niet de rechthebbende moet worden gedagvaard indien ontbinding van een door de rechthebbende gesloten huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt gevorderd (zie onder meer Rechtbank ’s-Hertogenbosch 24 april 2008, LJN BD0528 en Rechtbank Arnhem 25 november 2011, LJN BU7581), ook als de vordering tot ontruiming is gegrond op overlast door de rechthebbende (Rechtbank Oost-Nederland 11 januari 2012, LJN BZ7179).
Hierbij zij opgemerkt dat alle goederen van [betrokkene] onder bewind zijn gesteld en dat een goed in de zin van 1:432 BW wellicht ook een vermogensrecht is in de zin van art. 3:1 en 6 BW. Dat zou betekenen dat de huurovereenkomst tussen [betrokkene] en [gedaagde] wel onder het bewind valt/viel (vgl. Koens 2012 (T&C Rv), art. 431, aant. 4 en art. 1:439 aant. 2 ).
4.11. De kantonrechter is voornemens deze drie rechtsvragen aan de Hoge Raad te stellen bij wijze van prejudiciële beslissing aangezien het antwoord nodig is om op de eis te beslissen. De wet stelt als voorwaarde dat de te stellen (prejudiciële) vragen een zaakoverstijgend belang hebben en het antwoord rechtstreeks van belang is voor beslechting van talrijke andere feitelijk vergelijkbare zaken waarin dezelfde rechtsvraag zich voordoet. Door het grote aantal onderbewindstellingen ex art. 1:431 BW wegens problematische schulden van de verzoeker/rechthebbende is het aantal zaken waarin onderbewindgestelde huurders wegens huurachterstand worden gedagvaard door de verhuurder en waarin onder andere ontbinding van de huurovereenkomst aanzienlijk. Voor de recente, explosieve toename van het aantal onderbewindstellingen wordt verwezen naar het persbericht van de Raad voor de rechtspraak van 7 mei 2013 en het jaarverslag van de rechtspraak over 2012
(www.rechtspraak.nl). In 2012 behandelden kantonrechters 41.100 verzoeken rond onderbewindstelling. Bij de Rechtbank Gelderland zijn thans ruim 18.500 ‘lopende’ onderbewindstellingen. De kantonrechter voegt daaraan toe dat hem als (rol)rechter bekend is dat in (dagvaardings)procedures geregeld blijkt dat de gedaagde onder bewind is gesteld.
4.12. De kantonrechter zal – conform het bepaalde in art. 392 lid 2 Rv – partijen in de gelegenheid stellen zich elk bij akte uit te laten over het voornemen voornoemde vragen aan de Hoge Raad te stellen alsmede over de inhoud van die vragen. De zaak wordt daartoe verwezen naar de rolzitting.
4.13. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1 verwijst de zaak naar de rolzitting van 19 juni 2013 voor het nemen van een akte als bedoeld in r.ov. 4.12.;
5.2 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op