Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-11-2017, nr. 200.172.257
ECLI:NL:GHARL:2017:9975
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-11-2017
- Zaaknummer
200.172.257
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:9975, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑11‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR 2017/6064
Uitspraak 14‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Verzekeringszaak. (Gestelde) ontvreemding van Audi na wegnemen sleutels uit niet afgesloten woning. Geen diefstal in de zin van de polisvoorwaarden, want geen sprake van “verbreking van een afsluiting”. Beroep op beperkende werking van redelijkheid en billijkheid faalt, onder verwijzing naar HR 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9435, NJ 2006, 326.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.172.257/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/101944 / HA ZA 13-298)
arrest van 14 november 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. L.V. Claassens, kantoorhoudend te Eindhoven,
tegen
Unigarant N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: Unigarant,
advocaat: mr. D.D. Markvoort, kantoorhoudend te Hoogeveen.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 18 maart 2015 dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 2 juni 2015,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord,
- het tussenarrest van 16 mei 2014,
- het proces-verbaal van de op 29 september 2017 gehouden comparitie van partijen.
2.2
De vordering van [appellant] in hoger beroep strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis van 18 maart 2015, tot toewijzing van de oorspronkelijke vorderingen van [appellant] en tot afwijzing van de vorderingen van Unigarant, met veroordeling van Unigarant in de kosten van beide instanties, vermeerderd met nakosten en rente.
3. De vaststaande feiten
3.1
De door de rechtbank in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 weergegeven feiten zijn tussen partijen (ook in hoger beroep) niet in geschil. Het hof zal daarom van die feiten uitgaan. Aangevuld met een enkel ander vaststaand feit, gaat het, voor zover in hoger beroep nog van belang, om het navolgende.
3.2
[appellant] is eigenaar van een personenauto van het merk Audi, type S8, met
Nederlands kenteken [00-YYY-0] (hierna: de auto).
3.3
[appellant] heeft de auto bij Unigarant verzekerd, met als dekking WA Volledig
casco. Daarbij zijn partijen een aanschafwaardegarantie voor drie jaar overeengekomen.
De toepasselijke verzekeringsvoorwaarden luiden, voor zover hier van belang:
"
Artikel 9. Wat moet u doen in geval van schade?
(...)
U bent verplicht:
(...)
6. in het geval van vermissing of verlies, inbraak, diefstal, beroving, vandalisme, relletjes of een ander strafbaar feit onmiddellijk aangifte te doen bij de politie;
(...)
Artikel 14. Wanneer vergoeden wij niet?
Bij schade die is ontstaan en/of verergerd:
(…)
5. als u zich niet houdt aan uw verplichtingen en daardoor onze belangen schaadt.
Artikel 19. Wat bedoelen wij met de volgende begrippen?
(...)
Diefstal
het zonder toestemming wegnemen van (onderdelen van) de auto door het verbreken van
afsluitingen, zoals portieren en ruiten.
Artikel 31. Volledig casco
Verzekerd is/zijn:
(…)
b. diefstal (...)
(..)
Niet verzekerd is schade;
(...)
2. doordat u niet zorgvuldig met de auto of sleutels bent omgegaan, Bijvoorbeeld: als u (...) de sleutels anders dan in een goed afgesloten ruimte heeft achtergelaten."
3.4
Op 29 mei 2013 heeft [appellant] aangifte bij de politie gedaan van diefstal op
25 mei 2013 van de auto en twee motoren (die verzekerd waren bij ASR). Daarbij heeft hij verklaard dat geen braakschade is geconstateerd en dat de achterdeur van zijn woning niet was afgesloten. Op 5 juni 2013 heeft [appellant] nader verklaard bij de politie en melding gemaakt van de vermissing van de sleutels en de reservesleutels van de auto en de motoren. Deze sleutels lagen volgens [appellant] in respectievelijk een fruitschaal op de keukentafel en in een niet afgesloten keukenlade.
3.5
[appellant] heeft een schriftelijk verzoek tot vergoeding van schade door de diefstal
van de auto, gedateerd 10 juni 2013, ingediend bij Unigarant.
3.6
Unigarant heeft in het kader van de beoordeling van de schademelding door Van
Eijk EMN Expertise ingeschakeld. EMN Expertise heeft daarvoor op 5 augustus 2013 een
bedrag van € 1.175,64 aan Unigarant gefactureerd en meegedeeld dat dit bedrag zal worden
verwerkt in de maandfactuur.
3.7
Unigarant heeft uitkering onder de polis afgewezen en de verzekeringsovereenkomst met [appellant] beëindigd.
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
[appellant] heeft Unigarant gedagvaard en gevorderd (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- Unigarant veroordeelt tot betaling van € 60.103,-, met rente;
- Unigarant veroordeelt tot betaling van € 7.500,-, althans € 1.788,-, met rente;
- voor recht verklaart dat Unigarant de verzekeringsovereenkomst ten onrechte met
onmiddellijke ingang heeft opgezegd en [appellant] ten onrechte heeft uitgesloten voor
toekomstige verzekeringen;
- Unigarant veroordeelt in de proceskosten en de nakosten.
4.2
[appellant] heeft aan die vorderingen ten grondslag gelegd dat Unigarant op grond van de verzekering verplicht is over te gaan tot vergoeding van de schade die hij door de door hem gestelde diefstal van zijn auto heeft geleden. De gronden waarop Unigarant dat weigert zijn volgens hem onjuist en in het verlengde daarvan zijn de onmiddellijke opzegging van de verzekering en de toekomstige uitsluiting daarvan onrechtmatig. Het bedrag van € 7.500,-, althans € 1.788,- ziet op buitengerechtelijke kosten.
4.3
Unigarant heeft de vorderingen op diverse gronden bestreden en heeft in reconventie gevorderd [appellant] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling
van € 1.175,64, vermeerderd met proceskosten en rente. De vordering ziet op de kosten die Unigarant heeft gemaakt door inschakeling van EMN Expertise.
4.4
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en die van Unigarant toegewezen (met dien verstande dat de wettelijke rente is toegewezen vanaf de dag waarop de eis in reconventie is ingesteld), een en ander met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in conventie en in reconventie.
5. De eisvermindering
5.1
Ter comparitie in hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering verminderd in die zin dat hij zijn vordering om voor recht te verklaren dat Unigarant de verzekeringsovereenkomst ten onrechte met onmiddellijke ingang heeft opgezegd en [appellant] ten onrechte heeft uitgesloten voor toekomstige verzekeringen heeft ingetrokken. Het hof zal recht doen op de aldus verminderde eis.
6. De bespreking van de grieven en de vordering
6.1
De centrale vraag in dit hoger beroep is of [appellant] uit hoofde van de door hem gestelde diefstal van de auto jegens Unigarant aanspraak kan maken op een uitkering ingevolge de bij Unigarant afgesloten verzekering. De rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord. Daartoe heeft de rechtbank overwogen (samengevat in de woorden van het hof) dat indien veronderstellenderwijs van de door [appellant] gestelde (en door Unigarant betwiste) diefstal wordt uitgegaan, deze gelet op de artikelen 19 en 31 niet onder de dekking van de verzekering valt. Voorts heeft de rechtbank het beroep door [appellant] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid als onvoldoende gesubstantieerd verworpen. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is geweest van bewust onjuiste opgaven door [appellant] inzake de aankoopwaarde en kilometerstand van de auto) met het oog op het verkrijgen van een uitkering en aldus van opzet tot misleiding, waarmee het recht op uitkering is vervallen.
6.2
De grieven I, II en III zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de gestelde diefstal niet onder de dekking van de verzekering valt en dat het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid onvoldoende is gesubstantieerd. [appellant] bestrijdt niet dat geen sprake is geweest van "verbreking van een afsluiting" in de zin van artikel 19 van de polisvoorwaarden. De dieven hebben in de door hem gestelde toedracht zijn woning betreden via de achterdeur, die niet op slot zat. Het klopt dan ook dat "naar de letter van de definitie van artikel 19" geen sprake is van diefstal, aldus [appellant] . Hij betoogt evenwel, onder verwijzing naar de zogenoemde haviltexmaatstaf, dat gekeken dient te worden naar de ratio van de bewuste polisbepalingen en die is volgens hem om dekking te verschaffen indien eigendom van de verzekerde is weggenomen nadat eerst onrechtmatige handelingen hebben plaatsgevonden. Die onrechtmatige handelingen hebben, aldus nog steeds [appellant] , in dit geval bestaan uit het zonder toestemming betreden van het perceel van [appellant] door middel van het klimmen over een muur tussen dit perceel en het perceel van de buren. Vervolgens is de woning betreden door de achterdeur, die niet op slot was en zijn de sleutels uit de fruitschaal weggenomen (en de reservesleutels uit de niet afgesloten lade daaronder) waarna de auto met behulp van de sleutels is weggenomen. [appellant] beschouwt de genoemde achterdeur als een "tussendeur", omdat deze achterdeur niet via de openbare weg te bereiken valt. Het hof merkt daarbij terzijde op dat [appellant] in het interview met CED (prod. 7 inleidende dagvaarding, p. 5 en 13) heeft verklaard dat hij deze deur nooit op slot doet en - in strijd daarmee - ter zitting van het hof heeft verklaard dat hij deze deur altijd op slot doet als hij van huis is, behalve dan deze keer. [appellant] benadrukt dat dieven van de buitenkant niet kunnen waarnemen dat de achterdeur niet op slot was. Naar zijn mening is aan de ratio van de polisbepalingen voldaan en dient de onderhavige diefstal bij een uitleg conform de haviltexmaatstaf gelijkgesteld te worden aan een diefstal na verbreking van een afsluiting, althans is het beroep op Unigarant op het ontbreken van het element "verbreking van een afsluiting" naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
6.3
Unigarant heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzekering in artikel 31 in verbinding met artikel 19 dekking biedt voor vervreemding van de auto door het forceren van het portier, een ruitje of andere afsluiting. Unigarant legt de bepaling echter "coulancehalve" (conclusie van antwoord in conventie onder 11) ruimer uit, in die zin dat ook wordt uitgekeerd indien een auto wordt weggenomen met behulp van de sleutels nadat die sleutels uit een woning zijn gestolen, mits braakschade aan de woning is geconstateerd. Dat is hier niet het geval. De achterliggende gedachte aan de eis dat sprake moet zijn van "verbreking van een afsluiting" is dat van verzekerden de normaal in acht te nemen zorgvuldigheid mag worden verwacht, zoals het afsluiten van deuren, aldus de advocaat van Unigarant ter comparitie. Voor de nog verdergaande uitleg die [appellant] bepleit, te weten dat ook dekking bestaat indien geen verbreking van een afsluiting heeft plaatsgevonden maar de dieven een perceel door insluiping hebben betreden en de woning van de verzekerde zijn binnentreden via een niet afgesloten deur om vervolgens de sleutels weg te nemen uit een niet afgesloten ruimte (fruitschaal), ziet Unigarant om die reden geen aanleiding.
6.4
Het hof stelt voorop dat polisbepalingen als de onderhavige dienen te worden uitgelegd overeenkomstig de zogenoemde haviltexmaatstaf: het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Gesteld noch gebleken is dat partijen bij het aangaan van de onderhavige verzekering, anders dan door het insturen van een aanvraagformulier en de toezending van de polis en polisvoorwaarden, zodanig contacten met elkaar hebben gehad dat de inhoud daarvan relevant kan zijn voor de betekenis die partijen over en weer aan de onderhavige polisbepalingen mogen hechten. Dit brengt mee dat de uitleg daarvan met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting (dat laatste is hier niet van toepassing).
6.5
Tot uitgangspunt dient voorts dat het een verzekeraar vrijstaat in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Dat brengt ook de vrijheid mee om daarbij op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voormelde objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten of omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen. Tevens zal dit meebrengen dat een beroep door een verzekeraar op de primaire omschrijving van de dekking niet met succes kan worden afgeweerd met de stelling dat een beroep van de verzekeraar daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is met als argument dat de redenen waarom de verzekeraar dit soort evenementen niet wil verzekeren zich in het concrete geval niet voordoen (HR 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9435NJ 2006, 326.
6.6
Door [appellant] is niet betoogd dat iets onduidelijk is aan de taalkundige betekenis van de woorden "verbreking van een afsluiting", waaraan is toegevoegd "zoals portieren en ruiten". De bewoordingen van de bepaling (artikel 19) bieden dan ook geen steun aan de uitleg van [appellant] (zoals hijzelf erkent). Dat niettemin van een zodanige uitleg moet worden uitgegaan, heeft hij naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Het enkele gegeven dat [appellant] in zijn ogen, ondanks het niet afsluiten van de achterdeur de normale voorzichtigheid heeft betracht gelet op, kort gezegd, de ommuring van het perceel, is daartoe onvoldoende. Artikel 19 houdt een primaire dekkingsomschrijving in waarin de verzekeraar nauwkeurig en taalkundig helder heeft uiteengezet welk risico zij wenst te dekken en waarop mede de premie is gebaseerd. Daarbij is de eis gesteld van "verbreking van een afsluiting". Het onderhavige (gestelde) geval valt daar niet onder. Het enkele feit dat in dit geval ondanks het niet verbroken zijn van een afsluiting de normale voorzichtigheid in acht zou zijn genomen, kan voorts niet meebrengen dat het beroep op de primaire dekkingsomschrijving naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (zie het genoemde arrest van de HR uit 2006).
Andere bijzondere feiten en omstandigheden op grond waarvan het beroep door Unigarant op de primaire dekkingsomschrijving naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zijn niet door [appellant] naar voren gebracht.
De stelling van [appellant] dat Unigarant gelijke gevallen ongelijk zou behandelen, is (wat daar verder van zij) niet deugdelijk onderbouwd. Het (overigens niet gedocumenteerde) voorbeeld van een uit een woning gestolen tv terwijl de bewoner de auto staat te wassen met de voordeur open is reeds daarom geen goede vergelijking aangezien het hier niet om een autoverzekering kan gaan (maar vermoedelijk een inboedelverzekering).
Daarmee falen de grieven I,II en III.
6.7
De grieven IV, V en VI zijn gericht tegen een aantal overwegingen van de rechtbank die erop neerkomen dat [appellant] , door het verstrekken van onjuiste informatie met betrekking tot de kilometerstand en de aanschafwaarde van de auto heeft gehandeld met het opzet Unigarant te misleiden en dat [appellant] recht op uitkering, als dat al bestond, is vervallen.
Bij de bespreking van deze grieven heeft [appellant] evenwel geen belang omdat het primaire standpunt van Unigarant (geen dekking omdat geen sprake is van diefstal in de zin van de polis) al opgaat. Aldus is het meer subsidiaire beroep op misleiding als het gaat om de vraag of [appellant] recht heeft op een uitkering niet meer relevant. Door de advocaat van [appellant] is dit ter zitting van het hof bevestigd.
6.8
Grief VII is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat, gelet op de artikelen 7 en 14 van de verzekeringsvoorwaarden, het Unigarant in de gegeven omstandigheden vrij stond de verzekering met [appellant] op te zeggen en hem uit te sluiten voor toekomstige verzekeringen. Ook bij de bespreking van deze grief heeft [appellant] geen belang nu hij ter zitting van het hof zijn vordering om voor recht te verklaren dat Unigarant de polis niet mocht opzeggen en hem niet mocht uitsluiten van toekomstige verzekeringen heeft ingetrokken.
6.9
Met grief VIII klaagt [appellant] in de eerste plaats over de afwijzing van de door hem gevorderde buitengerechtelijke kosten. Aangezien uit het voorgaande volgt dat de hoofdvordering van [appellant] terecht is afgewezen, volgt daaruit dat ook de buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar zijn.
Voorts klaagt [appellant] met deze grief over de toewijzing van de in oorspronkelijk reconventie door Unigarant gevorderde vergoeding van de door haar gemaakte onderzoekskosten ad € 1.175,64. Volgens [appellant] ontbreekt een grondslag voor deze vordering.
6.10
In eerste aanleg (conclusie van eis in reconventie) heeft Unigarant haar desbetreffende vordering gebaseerd op de stelling dat [appellant] niet alleen onrechtmatig jegens Unigarant heeft gehandeld maar dat hij ook tekort is geschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst, in het bijzonder de artikelen 9 lid 6 en 14 lid 5, en dat Unigarant daardoor schade heeft geleden die mede bestaat uit de kosten van het onderzoek. De rechtbank heeft Unigarant daarin gevolgd en de schade als zijnde redelijke kosten die zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 BW toegewezen.
6.11
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van artikel 9 lid 6 van de polisvoorwaarden is de verzekeringnemer verplicht bij onder meer diefstal onmiddellijk aangifte te doen bij de politie. Volgens Unigarant heeft [appellant] in strijd daarmee gehandeld door eerst op 29 mei 2013 aangifte te doen. Nu echter geen sprake is van diefstal in de zin van de verzekering, ziet het hof niet in waarom deze bepaling hier toepassing kan vinden. Bovendien is voor het vaststellen van het moment waarop aangifte is gedaan geen (kostbaar) onderzoek nodig.
In artikel 14 aanhef en lid 5 van de polisvoorwaarden is bepaald:
"Wanneer vergoeden wij niet?
Bij schade die is ontstaan en/of verergerd:
5. als u zich niet houdt aan uw verplichtingen en daardoor onze belangen schaadt."
Aldus verbindt deze bepaling een sanctie aan handelen in strijd met de voorwaarden, maar houdt deze bepaling zelf geen norm in waarmee de verzekeringnemer in strijd kan handelen.
Het beroep op de artikelen 9 lid 6 en 14 lid 5 faalt derhalve.
6.12
Het hof overweegt voorts als volgt. Unigarant heeft de opdracht van haar aan CED/EMN Expertise (de verhouding tussen die twee heeft Unigarant niet toegelicht) niet in het geding gebracht, zodat niet valt te verifiëren waarop deze betrekking had. Het hof beschikt wel over een rapportage van CED (waarin de opdracht niet staat omschreven) en een factuur van EMN ter zake van "onderzoekskosten". Unigarant heeft in de procedure de bevindingen in genoemde rapportage gebruikt ter ondersteuning van haar - meer subsidiaire - verweer dat [appellant] geen aanspraak toekomt op een uitkering vanwege (poging tot) misleiding en daarmee verval van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW. Mogelijk bieden de polisvoorwaarden een grondslag voor verhaal van kosten die zijn gemaakt ter ondersteuning van een dergelijk verweer, doch daarop is door Unigarant geen beroep gedaan. Het is niet aan de rechter om zelfstandig in de polisvoorwaarden daarnaar op zoek te gaan.
6.13
Het hof stelt ten slotte vast dat Unigarant in de memorie van antwoord ook niet heeft gereageerd op hetgeen in de grief is aangevoerd.
In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat Unigarant de grondslag voor toewijzing van de onderhavige kosten onvoldoende heeft onderbouwd. Aldus slaagt de grief in zoverre.
6.14
In de toelichting op de grief wordt verder nog betoogd dat [appellant] ten onrechte als de in het ongelijk gestelde partij in conventie en in reconventie in de proceskosten is veroordeeld. Uit het voorgaande volgt dat deze klacht faalt ten aanzien van de conventie en slaagt ten aanzien van de reconventie.
6.15
Het door [appellant] gedane bewijsaanbod is gelet op het voorgaande niet ter zake dienende en wordt om die reden gepasseerd.
7. De slotsom
7.1
Alleen grief VIII slaagt ten dele, in die zin dat de vordering in oorspronkelijke reconventie alsnog zal worden afgewezen en Unigarant in de kosten van de procedure in reconventie zal worden verwezen, onder vernietiging van het bestreden vonnis in zoverre. Voor het overige zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. [appellant] is daarmee in hoger beroep de grotendeels in het ongelijk te stellen partij. Hij zal dan ook worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Unigarant begroot op € 1.937,- aan verschotten en € 1.631,-. aan geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente als hierna te melden.
8. De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het bestreden vonnis d.d. 18 maart 2015 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitsluitend voor zover daarbij de vordering in reconventie is toegewezen en [appellant] in de kosten van de procedure in reconventie is veroordeeld en, in zoverre opnieuw recht doende, wijst die vordering af en veroordeelt Unigarant in de kosten van de procedure in reconventie, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op nihil aan verschotten en € 384,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Unigarant begroot op € 1.937,- aan verschotten en € 1.631,-. aan geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met nakosten ten bedrage van € 131 zonder betekening en verhoogd met € 68 in geval van betekening, een en ander vermeerderd met wettelijke rente vanaf veertien dagen na deze uitspraak;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin vervatte vernietiging en veroordelingen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. G. van Rijssen en mr. M.A.L.M Willems en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
14 november 2017.