Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/8.7.1.2
8.7.1.2 Variatie in uitgangspunten
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS587442:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Indien dit verschil ongewenst is, kan er onder meer voor worden gekozen om het rentepercentage (rente betaald aan gelieerde partijen) te maximeren op het percentage primair rendement.
Dit geldt niet alleen voor de financieringsneutraliteit, maar (in een stelsel van een perfecte ACE) ook voor de neutraliteit ten aanzien van de spaar- en investeringsbeslissing (zie ook hierna), vergelijk Lammersen, L.; Investment decisions and tax revenues under an allowance for corporate equity, Centre for European Economic Research, Discussion Paper 02-47, blz. 8-12.
Wel geldt als belangrijk verschil dat dividend niet behoeft te worden uitgekeerd, terwijl rente in de regel wel moet worden betaald.
Een andere benadering zou kunnen zijn om de vennootschap te ‘dwingen’ het primaire rendement uit te keren.
Verschil rentepercentage en primair rendement
In de tabel 2 veronderstelde ik dat het percentage primair rendement en het rentepercentage gelijk zijn. Indien vanuit praktische overwegingen het rentepercentage van langlopende staatsobligaties wordt genomen als percentage voor het primair rendement, ligt het in de lijn der verwachting dat er enig verschil bestaat tussen de feitelijke rentepercentages en het percentage primair rendement.1 Indien deze gelijkstelling wordt losgelaten, bestaat er niet langer financieringsneutraliteit (zie tabel 3 in bijlage B).2 Bij een rentepercentage dat hoger is dan het percentage forfaitair rendement, wordt vanuit het concern bezien financiering met vreemd vermogen op het niveau van M bv logischerwijs aantrekkelijker.
Vanuit het oogpunt van de uiteindelijke aandeelhouder geldt dit in het merendeel van de gevallen evenzeer. In de situatie van de box 2-aandeelhouder met een tbsvordering verdient op het niveau van de moeder financiering met eigen vermogen echter de voorkeur. Op het niveau van de aandeelhouder met deelnemingsvrijstelling bestaat financieringsneutraliteit. Naarmate het verschil tussen het rentepercentage en het forfaitair rendement kleiner wordt, wordt ook het verschil in fiscale behandeling kleiner (zie tabellen 4 en 5). Er vindt een convergentie plaats van de vier onderscheiden scenario’s. Indien het percentage forfaitair rendement hoger is dan het rentepercentage, bestaat er in de meeste gevallen een preferentie voor financiering met eigen vermogen op zowel concernniveau als het niveau van de uiteindelijke aandeelhouders (zie tabel 6). Op het niveau van de aandeelhouder met deelnemingsvrijstelling bestaat er evenwel financieringsneutraliteit.
Variatie percentage uitdeling
In de voorgaande paragrafen ben ik er van uit gegaan, dat M bv haar volledige winst uitdeelt. Het is denkbaar dat M bv besluit een deel van haar winst te reserveren. Reservering van een deel van de winst door M bv brengt geen (nadelige) gevolgen met zich voor de financieringsneutraliteit op concernniveau. Deze blijft getuige tabel 7 intact. Op het uiteindelijke aandeelhoudersniveau is het percentage uitdeling daarentegen veelal wel relevant. Op het niveau van de uiteindelijke aandeelhouders bestaat namelijk voor sommige situaties een fiscale stimulans om ‘primair rendement’ in de vennootschap te laten. Het betreft situaties waarin het ontvangen dividend wordt belast. In situaties waarin een vrijstelling geldt, is de aandeelhouder vanuit fiscaal perspectief indifferent jegens de uitdelingsbeslissing. Voor box 3-aandeelhouders geldt hetzelfde, aangezien daar op forfaitaire basis belasting wordt geheven, ongeacht de hoogte van de dividenduitdeling.
Overigens wordt de stimulans om dividend (primaire rendement) in te houden niet veroorzaakt door het fiscale verschil in behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen op het niveau van de primair rendement/dividenduitkerende vennootschap. Daar worden rente en primair dividend immers gelijk behandeld; voor beide geldt een aftrek.3 Dit verschil in behandeling vormt mijns inziens daarom geen manco van het stelsel van aftrek van primair rendement. De discrepantie komt namelijk voort uit het feit dat rentebaten normaliter over het jaar belastbaar zijn, terwijl dat niet geldt voor dividend zolang er niet wordt uitgekeerd. Worden dividenden later uitgekeerd, dan leidt dit alsnog tot heffing, vergelijk bijvoorbeeld box 1, box 2, vennootschapsbelasting zonder deelnemingsvrijstelling en belastingheffing in het buitenland zonder deelnemingsvrijstelling. Afgezien van mogelijk progressie-voordeel en tariefverschillen over de jaren, vormt dit verschil ‘slechts’ een timing-verschil. Vergelijk in dit verband ook tabel 8, waarin M bv 100% van haar winst uitkeert en dochter 60%. Op concernniveau bestaat evenwicht; de totale gecombineerde belastingdruk van M bv en D bv is ongeacht de financieringsverhouding gelijk. De totale belastingdruk op het niveau van M bv en D bv is voorts even hoog in tabel 7 en 8 en ook even hoog als in tabel 2 (waar alle winst door zowel M bv als D bv wordt uitgekeerd).
Met nadruk merk ik nogmaals op, dat voornoemde discrepantie – het niet-bestaan van ‘financieringsneutraliteit’ op het niveau van de uiteindelijke aandeelhouders – niet voortkomt uit het stelsel van aftrek van primair rendement, maar voortkomt uit het verschil in behandeling op het niveau van de uiteindelijke aandeelhouders, alsmede uit timingverschillen. Desgewenst moet reparatie dan ook plaatsvinden op het niveau van de uiteindelijke aandeelhouder.4
Variatie eigen winst M bv
In de voorgaande paragrafen ben ik ervan uitgegaan dat de winst van M bv nihil is. Het afwijken van deze conditie brengt geen verstoringen aan het licht voor het stelsel van aftrek van primair rendement, vergelijk tabel 9. Op het niveau van het concern bestaat er financieringsneutraliteit, en ook op het niveau van de uiteindelijke aandeelhouder/crediteur vinden geen verstoringen plaats. Wel doet zich nog steeds de eerder behandelde discrepantie voor op het niveau van de box 2-aandeelhouder/ tbs-er. Verder blijft het verschil bestaan tussen aandeelhouders onderling.
Variatie verhouding eigen vermogen/vreemd vermogen en eigen winst
Uit tabel 10 blijkt dat ook aanpassingen van de hoeveelheid eigen vermogen en vreemd vermogen in wisselende verhoudingen in combinatie met het invoeren van eigen winst voor bv M, geen invloed hebben op de financieringsneutraliteit. Zowel op concernniveau als op het niveau van de uiteindelijke aandeelhouders blijft er financieringsneutraliteit bestaan. Slechts op het niveau van de box 2-aandeelhouder met een tbs-vordering bestaat er geen neutraliteit. Zoals ik hiervoor aangaf, wordt deze discrepantie niet veroorzaakt door het stelsel van aftrek van primair rendement, maar door het verschil in behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen op het niveau de uiteindelijke aandeelhouder.
Loslaten veronderstelling primair rendement in buitenland
Een belangrijke veronderstelling in de tabellen 1 tot en met 10 in bijlage B ten aanzien van de buitenlandse aandeelhouder is dat de dividenden en de rentebaten op vergelijkbare wijze worden betrokken in de heffing. Als beide zijn vrijgesteld of op gelijke wijze worden belast, bestaat er vanuit de aandeelhouder/crediteur en vanuit de belastingplichtige fiscaal bezien indifferentie ten aanzien van de financieringswijze. Dit geldt ook voor de situatie waarin op het niveau van de buitenlandse aandeelhouder/crediteur een stelsel van aftrek van primair rendement geldt, met een correctie voor het eigen vermogen van de deelneming die onder een deelnemingsvrijstelling valt. Indien de rentebaten en de dividenden op het niveau van de buitenlandse aandeelhouder/crediteur evenwel verschillend worden belast – denk aan de toepasselijkheid van de deelnemingsvrijstelling – en er voorts geen correctie plaatsvindt voor de in Nederland verleende aftrek van primair rendement, bestaat er vanuit het oogpunt van de buitenlandse aandeelhouder/crediteur een fiscaal gedreven voorkeur voor financiering met eigen vermogen (tabel 11 in bijlage B). Op het niveau van de belastingplichtige M blijft overigens wel evenwicht bestaan. Deze discrepantie zou kunnen worden opgelost door geen aftrek van primair rendement te verlenen indien er in het buitenland geen heffing plaatsheeft over de dividenden of geen correctie plaats heeft voor de in Nederland verleende aftrek. Er bestaat een risico dat een dergelijke inperking niet in overeenstemming is met EU-recht. Gelet op HvJ EG 12 juli 2005, BNB 2005/342 (Schempp) is een dergelijke inperking mogelijk geen probleem als deze zo wordt vormgegeven, dat de aftrek alleen wordt verleend als er bij de ontvanger heffing (of een correctie) plaatsvindt, ongeacht of dat in Nederland of in het buitenland gebeurt.