Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/12.3:12.3 Separabiliteit
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/12.3
12.3 Separabiliteit
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS510883:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Wij hebben gezien dat het scheidsgerecht bij zijn oordeel over diens competentie de overeenkomst tot arbitrage afzonderlijk mag bezien (art. 1053 Rv) (zie 5.8.2.2 en 11.3). Zo zal het scheidsgerecht de hoofdovereenkomst en de daarop betrekking hebbende arbitrageovereenkomst mogen scheiden. Vraag is of het wenselijk en noodzakelijk is dat ook de gewone rechter, bij zijn oordeel over de vraag of hij zich al dan niet wegens het bestaan van een geldige arbitrageovereenkomst bevoegd dan wel onbevoegd moet verklaren, de overeenkomst tot arbitrage afzonderlijk beziet. Op het eerste oog lijkt het alsof daaraan geen behoefte bestaat. Bij het scheidsgerecht is het wenselijk dat de verweerder zich bij het scheidsgerecht niet erop kan beroepen dat het onbevoegd is op de grond dat een geldige hoofdovereenkomst (en dientengevolge een geldige overeenkomst tot arbitrage) ontbreekt omdat een scheidsgerecht zich anders bij de conclusie dat een geldige hoofdovereenkomst ontbreekt, onbevoegd moet verklaren. Niettemin zal ook de gewone rechter hoofden arbitrageovereenkomst moeten scheiden:
’Because the arbitral tribunal and the court should theoretically be able to reach the same result on the question of validity of the arbitration agreement, this separability provision presumably will apply to the court as well."1
Zo zal de gewone rechter zich bijvoorbeeld niet onbevoegd mogen verklaren op de grond dat een partij zich erop beroept dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt omdat de hoofdovereenkomst, waarvan de overeenkomst tot arbitrage deel uitmaakt, vernietigd moet worden wegens dwaling. Partijen kunnen de vraag of de hoofdovereenkomst wegens dwaling moet worden vernietigd ingevolge art. 1053 Rv immers aan arbitrage onderwerpen.
Als een eiser in een geding bij de gewone rechter de vernietiging vordert van een koopovereenkomst (bijvoorbeeld op grond van dwaling) en de verweerder zich op de voet van art. 1022 lid 1 Rv beroept op een arbitraal beding in de koopovereenkomst, zal de gewone rechter zich niet bevoegd mogen verklaren op de enkele grond dat de eiser (ook in het bevoegdheidsincident) stelt dat de koopovereenkomst, waarvan het arbitraal beding deel uitmaakt (bijvoorbeeld op grond van dwaling), moet worden vernietigd.
Aangezien de gewone rechter moet oordelen over de vraag of partijen de zaak aan arbitrage hebben willen onderwerpen, zal hij ingevolge art. 1053 Rv de hoofden arbitrageovereenkomst moeten separeren en de overeenkomst tot arbitrage afzonderlijk moeten bezien (zie voorts 5.8.2.3).2