NJ 2019/168
Effectenlease, Dexia-affaire. Naar aanleiding van HR 21 april 2017, NJ 2017/394, prejudiciële vragen aan HvJ EU over de gevolgen van een vernietigd beding in het kader van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
Hof Den Haag 02-04-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:630
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
2 april 2019
- Magistraten
Mrs. M.M. Olthof, A.J.M.E. Arpeau, M.J. van der Ven
- Zaaknummer
200.131.549-01
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS47583:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:GHDHA:2019:630, Uitspraak, Hof Den Haag, 02‑04‑2019
ECLI:NL:GHDHA:2018:2313, Uitspraak, Hof Den Haag, 18‑09‑2018
ECLI:NL:GHDHA:2016:4404, Uitspraak, Hof Den Haag, 29‑11‑2016
ECLI:NL:GHDHA:2016:471, Uitspraak, Hof Den Haag, 12‑01‑2016
- Wetingang
Art. 3 Richtlijn 93/13/EEG; art. 6:277 BW
Essentie
Effectenlease, Dexia-affaire. Naar aanleiding van HR 21 april 2017, NJ 2017/394, prejudiciële vragen aan HvJ EU over de gevolgen van een vernietigd beding in het kader van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
Samenvatting
De beantwoording van de vragen door de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing van 21 april 2017, NJ 2017/394, komt er op neer dat art. 6 Bijzondere Voorwaarden effectenlease een onredelijk bezwarend beding is, voor zover Dexia op grond daarvan aanspraak kan maken op de onbetaalde toekomstige termijnen bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst, maar ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.