NJB 2021/1233:Meervoudige verpanding. Een pandgever verstrekt aan de bank een stil pandrecht op haar vorderingen op derden. De pandgever verstrekt ook aan groepsvennootschappenstille pandrechten op die vorderingen. De bank is eerste in rang. De bank maakt afspraken met een van de andere pandhouders en int de verpande vorderingen. Het geïnde bedrag overstijgt de vordering van de bank op de pandgever. Hoge Raad. 1. Rangwijziging. Het is mogelijk te bepalen dat een recht van pand ten aanzien van een of meer pandrechten op hetzelfde goed een hogere rang heeft dan hem volgens het tijdstip van zijn vestiging toekomt, mits uit de akte blijkt dat degenen die in rang worden verlaagd, daarin toestemmen. Een rangwijziging kan plaatsvinden bij de vestiging van een nieuw pandrechten ook naderhand. De rangwijziging kan slechts worden tegengeworpen aan anderen van wie de rechtspositie ten aanzien van het goed wordt geraakt, indien zij instemmen. 2. Inningsbevoegdheid pandhouder. Rust een pandrecht op een vordering, dan is de pandhouder bevoegd nakoming van de vordering te eisen en betalingen in ontvangst te nemen. Deze bevoegdheden strekken zich uit over alle vorderingen die door de pandgever aan de pandhouder zijn verpand, ongeacht het beloop van de vordering waarvoor het pandrecht is verstrekt. 3. Verpande vordering, verzekerd door een pandrecht. Indien de verpande vordering door een pandrecht is verzekerd, is de pandhouder tevens bevoegd de inningsbevoegdheden ten aanzien van laatstbedoeld pandrecht uit te oefenen, ongeacht het beloop van de vorderingen. In zoverre komt de Hoge Raad terug van HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3619.