HR, 20-09-2011, nr. S 10/02189
ECLI:NL:HR:2011:BQ8901
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-09-2011
- Zaaknummer
S 10/02189
- LJN
BQ8901
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ8901, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑09‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ8901
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Beklag. Aanvang termijn art. 552a.3. Sv. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat de termijn van art. 552a.3.Sv eerst aanvangt nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de inbeslagneming de klager redelijkerwijs bekend moet zijn. I.c. is het oordeel van de Rb inzake de n-o van klaagster ontoereikend gemotiveerd.
20 september 2011
Strafkamer
nr. S 10/02189
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 12 mei 2010, nummer RK 10/66, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], gevestigd te [plaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als aan de Hoge Raad gepast voorkomt.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank de klaagster
niet-ontvankelijk heeft verklaard in het klaagschrift op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
2.2. De Rechtbank heeft de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klaagschrift en heeft daartoe het volgende overwogen:
"In artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat - voor zover in dit kader van belang - "het klaagschrift (...) zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen (...) wordt ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg (...)". Met de raadsman concludeert de rechtbank dat uit de Memorie van Antwoord betrekking hebbende op de gedachtewisseling omtrent artikel 552a Sv als bedoeling van de wetgever blijkt dat met het criterium "zo spoedig mogelijk" in dit geval wordt bedoeld dat klaagster niet meer tijd neemt voor het indienen van een klaagschrift dan in redelijkheid daarvoor nodig geacht kan worden na het tijdstip waarop de inbeslagneming aan klaagster bekend is geworden.
Door de raadsman van klaagster is bepleit dat het klaagschrift ten spoedigste in de zin van artikel 552a, derde lid, Sv is ingediend, omdat - zakelijk weergegeven - klaagster niet eerder dan in juli 2008 op de hoogte is geraakt van de inbeslagneming en hij (de raadsman) direct (per fax) op 29 juli 2008 aan de advocaat-generaal van het ressorts parket om teruggave van de auto's heeft verzocht en - na uitblijven van enige reactie - het klaagschrift heeft ingediend.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klaagster niet ontvangen kan worden in haar klaagschrift, nu zij - zakelijk weergegeven - kort na de inbeslagneming op 6 maart 2006 maar in ieder geval kort na de beschikking van de rechtbank van 17 augustus 2006 (waarbij op het door [betrokkene 1] tegen de inbeslagneming ingediende klaagschrift is beslist) kennis moet hebben gekregen van bedoelde inbeslagneming. Naar het oordeel van de officier van justitie is klaagster nalatig geweest in een spoedige indiening van het klaagschrift door eerst op 14 oktober 2008 gebruik te maken van het beklagrecht.
Vast staat dat op 6 maart 2006 de voertuigen onder [betrokkene 1] in beslag zijn genomen. [betrokkene 1] heeft in verband met de inbeslagneming op 10 april 2006 een klaagschrift ingediend, welk klaagschrift op 17 augustus 2006 ongegrond is verklaard.
Bij de behandeling van het klaagschrift zijn de - met betrekking tot voormelde Mercedes en VW-Passat - tussen [betrokkene 1] en klaagster gesloten huurkoopovereenkomsten in het geding gebracht. In deze huurkoopovereenkomsten is bepaald dat [betrokkene 1] als huurkoper de huurkoopsom met ingang van februari 2006 aan klaagster in maandelijkse termijnen dient te voldoen. Na voldoening van een slottermijn op 1 januari 2008 zal de eigendom van de voertuigen op [betrokkene 1] overgaan.
Nu klaagster de rechtsgeldigheid van deze huurkoopovereenkomsten niet heeft betwist, moet het ervoor worden gehouden dat voor zover (a) [betrokkene 1] klaagster niet op of omstreeks 6 maart 2006, toen de voertuigen in beslag zijn genomen, dan wel (b) omstreeks 17 augustus 2006, toen op het klaagschrift van [betrokkene 1] is beslist, van de inbeslagneming op de hoogte heeft gesteld, (c) [betrokkene 1] zijn verplichtingen uit hoofde van de huurkoopovereenkomsten niet langer zal zijn nagekomen, zodat klaagster in 2006 op enig moment van de inbeslagname kennis moet hebben gekregen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat indien [betrokkene 1] zijn betalingsverplichtingen jegens klaagster wel onverkort is blijven voldoen, [betrokkene 1] ingevolge de huurkoopovereenkomsten per 1 januari 2008 eigenaar van de voertuigen is geworden. In dat geval heeft klaagster in het geheel geen belang meer bij het namens haar ingediende klaagschrift van 14 oktober 2008 en kan klaagster uit dien hoofde niet in haar klaagschrift worden ontvangen.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat na de inbeslagneming van de voertuigen op 6 maart 2006, verbalisanten RN-03 044 en RN-03 073 op 3 april 2006 een bezoek hebben gebracht aan klaagster. Aldaar is gesproken met [betrokkene 2] en zijn ingevolge artikel 96a van het Wetboek van Strafvordering - onder meer - alle gegevens en bescheiden aangaande de voertuigen waarop het onderhavige klaagschrift betrekking heeft, gevorderd en verkregen. Voor zover verbalisanten destijds niet reeds aan klaagster hebben medegedeeld dat de voertuigen op 6 maart 2006 in beslag waren genomen, had klaagster, toen voornoemde verbalisanten de gegevens en bescheiden met betrekking tot de door middel van huurkoopovereenkomsten door klaagster voorgefinancierde voertuigen vorderden, moeten concluderen dat er met de voertuigen in strafrechtelijke zin kennelijk iets aan de hand was. Naar het oordeel van de rechtbank had het aldus op de weg van klaagster gelegen zich hieromtrent nader te laten informeren en zich als kennelijk eigenaar van de voertuigen bij justitie te melden.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat klaagster omstreeks 6 maart 2006 dan wel rond
3 april 2006, of uiterlijk omstreeks 17 augustus 2006 bekend moet zijn geworden met de inbeslagneming van de voertuigen.
Eerst op 15 oktober 2008 is namens klaagster het klaagschrift ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee het klaagschrift niet zo spoedig mogelijk ingediend, als bedoeld in artikel 552a, derde lid, Sv."
2.3.1. Art. 552a, derde lid, Sv luidt:
"Het klaagschrift (...) wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen (...) ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd (...)"
2.3.2. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat de termijn van art. 552a, derde lid, Sv eerst aanvangt nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de inbeslagneming de klager redelijkerwijs bekend moet zijn.
2.4. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de klaagster niet-ontvankelijk is op de grond dat de klaagster "omstreeks
6 maart 2006 dan wel rond 3 april 2006, of uiterlijk omstreeks 17 augustus 2006 bekend moet zijn geworden met de inbeslagneming van de voertuigen". De Rechtbank is bij dit oordeel veronderstellenderwijs ervan uitgegaan dat de klaagster - kort samengevat - door toedoen van [betrokkene 1] en/of door toedoen van de verbalisanten die met [betrokkene 2] hebben gesproken en bescheiden hebben gevorderd, bekend moet zijn geworden met de inbeslagneming van de voertuigen. Nu de Rechtbank daaromtrent evenwel niets heeft vastgesteld, is haar oordeel niet toereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2011.