Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2024/1347 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, en voor de inhoud van de verleende bescherming, tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 11-06-2024
- Bronpublicatie:
14-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1347 (uitgifte: 22-05-2024, regelingnummer: 2024/1347)
- Inwerkingtreding
11-06-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1347 (uitgifte: 22-05-2024, regelingnummer: 2024/1347)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
Verordening van het Europees Parlement en de raad van 14 mei 2024 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, en voor de inhoud van de verleende bescherming, tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, punten a) en b), en artikel 79, lid 2, punt a),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
In Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) is een aantal ingrijpende wijzigingen aangebracht. Om te zorgen voor harmonisatie en meer convergentie op het gebied van asielbeslissingen en de inhoud van internationale bescherming en op deze manier de prikkels voor bewegingen binnen de Unie te reduceren, personen die internationale bescherming genieten aan te moedigen in de lidstaat te blijven die hun bescherming verleent en een gelijke behandeling te garanderen van personen die internationale bescherming genieten, moet die richtlijn worden ingetrokken en worden vervangen door een verordening.
- (2)
Een gemeenschappelijk asielbeleid, met een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals aangevuld door het Protocol van New York van 31 januari 1967 (het ‘Verdrag van Genève’), is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, die openstaat voor degenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Unie bescherming zoeken. Dit beleid dient te zijn gebaseerd op het beginsel van solidariteit en een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheid, inclusief de financiële gevolgen, tussen de lidstaten. Het Verdrag van Genève vormt de hoeksteen van het internationale rechtsstelsel ter bescherming van vluchtelingen.
- (3)
Het gemeenschappelijk Europees asielstelsel is gebaseerd op gemeenschappelijke normen voor asielprocedures, erkenning en bescherming op Unieniveau, opvangvoorzieningen en een systeem voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor het onderzoek van een verzoek om internationale bescherming. Hoewel er al vooruitgang is geboekt bij de ontwikkeling van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, zijn er nog grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft de toegepaste procedures, de erkenningspercentages, het soort bescherming dat wordt verleend, en de materiële opvangvoorzieningen en prestaties voor personen die om internationale bescherming verzoeken of die internationale bescherming genieten. Die verschillen kunnen leiden tot secundaire bewegingen en ondermijnen het doel ervoor te zorgen dat alle verzoekers gelijk worden behandeld, waar ook in de Unie zij een verzoek indienen.
- (4)
In haar mededeling van 6 april 2016 ‘Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen’ heeft de Commissie de mogelijkheden uiteengezet om het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te verbeteren; het gaat met name om het tot stand brengen van een duurzaam en billijk systeem voor het bepalen van de voor het onderzoek van een verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat, het versterken van het Eurodac-systeem, het zorgen voor een convergenter asielsysteem van de Unie, het voorkomen van secundaire bewegingen binnen de Unie en het omvormen van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken tot een agentschap. Die mededeling is in lijn met de oproep van de Europese Raad van 18–19 februari 2016 om vooruitgang te boeken wat betreft de hervorming van het bestaande kader van de Unie teneinde een humaan en efficiënt asielbeleid te garanderen.
- (5)
Aangezien in artikel 78, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt aangedrongen op een uniforme asielstatus en een goed functionerend gemeenschappelijk Europees asielstelsel, moet de convergentie van de nationale asielstelsels aanzienlijk worden bevorderd, met name wat betreft de erkenningspercentages en het type beschermingsstatus dat de lidstaten toekennen. Voorts moeten de rechten die worden toegekend aan personen die internationale bescherming genieten, verder worden verduidelijkt en geharmoniseerd.
- (6)
In het licht van het bovenstaande moet een verordening worden vastgesteld die zorgt voor meer harmonisatie in de Unie en die de rechtszekerheid en transparantie bevordert.
- (7)
Het hoofddoel van deze verordening is enerzijds te verzekeren dat de lidstaten gemeenschappelijke criteria toepassen voor de identificatie van personen die daadwerkelijk internationale bescherming nodig hebben, en anderzijds ervoor te zorgen dat personen die internationale bescherming genieten in alle lidstaten een gemeenschappelijk pakket rechten genieten.
- (8)
De verdere onderlinge aanpassing van de regels inzake de erkenning en de inhoud van de vluchtelingenstatus en de subsidiairebeschermingsstatus moet bovendien bijdragen tot het terugdringen van de secundaire bewegingen van personen die internationale bescherming genieten of daarom verzoeken.
- (9)
Internationale bescherming moet worden verleend aan onderdanen van derde landen en staatlozen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen en die voor internationale bescherming in aanmerking komen. Internationale bescherming mag niet worden verleend aan onderdanen van derde landen en staatlozen die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen. De eventuele toekenning van nationale humanitaire statussen mag niet tot verwarring met internationale bescherming kunnen leiden.
- (10)
De bepalingen van deze verordening inzake de inhoud van internationale bescherming, met inbegrip van de regels om secundaire bewegingen te ontmoedigen, moeten van toepassing zijn op personen aan wie internationale bescherming is verleend na de positieve afsluiting van een procedure voor hervestiging of toelating op humanitaire gronden overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1350 van het Europees Parlement en de Raad (5).
- (11)
Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het ‘Handvest’) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) zijn erkend. Deze verordening beoogt in het bijzonder te zorgen voor de volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid en van het recht op asiel van asielzoekers en hun begeleidende gezinsleden, alsook de toepassing te bevorderen van de bepalingen van het Handvest die betrekking hebben op de menselijke waardigheid, de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, het recht op onderwijs, de vrijheid van beroep en het recht te werken, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op asiel, bescherming bij verwijdering, uitzetting of uitlevering, gelijkheid voor de wet, non-discriminatie, de rechten van het kind en rechten op het gebied van sociale zekerheid, sociale bijstand en gezondheidszorg. Die bepalingen moeten bijgevolg dienovereenkomstig worden uitgevoerd.
- (12)
Met betrekking tot de behandeling van personen die tot het toepassingsgebied van deze verordening behoren, zijn de lidstaten gebonden aan de verplichtingen uit hoofde van de instrumenten van internationaal recht waarbij zij partij zijn, met name die welke discriminatie verbieden.
- (13)
Er moet worden gebruikgemaakt van de middelen uit het Fonds voor asiel, migratie en integratie, opgericht bij Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad (6), om de lidstaten passende ondersteuning te bieden bij de uitvoering van de normen van deze verordening, in het bijzonder die lidstaten die met name als gevolg van hun geografische of demografische situatie met specifieke en onevenredige druk op hun asielstelsel worden geconfronteerd. Hoewel het algemene beginsel van het verbod op dubbele financiering moet worden geëerbiedigd, moeten de lidstaten op alle bestuursniveaus ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden die worden geboden door middelen die niet rechtstreeks verband houden met het asiel- en migratiebeleid, maar die zouden kunnen worden gebruikt om acties op dat gebied te financieren.
- (14)
Het Asielagentschap van de Europese Unie, opgericht bij Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad (7) (het ‘Asielagentschap’), moet de lidstaten passende ondersteuning bieden bij de toepassing van deze verordening, meer bepaald door op verzoek of met de instemming van de betrokken lidstaat deskundigen ter beschikking te stellen die de autoriteiten van die lidstaat helpen bij het in ontvangst nemen, registreren en behandelen van verzoeken om internationale bescherming, door actuele informatie over derde landen te verstrekken, waaronder informatie over landen van herkomst, en door te voorzien in relevante richtsnoeren en instrumenten. De autoriteiten van de lidstaten moeten bij de toepassing van deze verordening de operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste praktijken van het Asielagentschap in acht nemen. Bij het behandelen van verzoeken om internationale bescherming, en onverminderd de specifieke aard van elk geval, moeten de autoriteiten van de lidstaten rekening houden met de informatie, verslagen en gemeenschappelijke analyse inzake de situatie in de landen van herkomst en de richtsnoeren die door het Asielagentschap en de Europese netwerken inzake informatie over derde landen worden verstrekt overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2303.
- (15)
Bij de toepassing van deze verordening moet het belang van het kind voorop staan, overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989. In het kader van de beoordeling van het belang van het kind moeten de autoriteiten van de lidstaten met name terdege rekening houden met het beginsel van eenheid van gezin en met het welzijn en de sociale ontwikkeling, de taalvaardigheden, de veiligheid en de opvattingen van de minderjarige, naar behoren rekening houdend met de leeftijd en maturiteit van de minderjarige.
- (16)
Ter waarborging van het belang van het kind en het algemeen welzijn van de minderjarige, en om continuïteit met betrekking tot de bijstand en vertegenwoordiging van niet-begeleide minderjarigen aan te moedigen, moeten de lidstaten er zoveel mogelijk voor zorgen dat dezelfde natuurlijke persoon voor een niet-begeleide minderjarige verantwoordelijk blijft, ook tijdens de asielprocedure en na het verlenen van internationale bescherming.
- (17)
Een meerderjarig kind mag op basis van een individuele beoordeling alleen als afhankelijk worden beschouwd als het niet in staat is in zijn of haar levensonderhoud te voorzien ten gevolge van een fysieke of mentale staat die verband houdt met een ernstige, niet-tijdelijke ziekte of een zware handicap.
- (18)
De bepalingen in deze verordening inzake eenheid van gezin doen geen afbreuk aan de waarden en beginselen die door de lidstaten worden erkend. In het geval van een polygaam huwelijk is het aan elke lidstaat om te beslissen of zij de bepalingen inzake eenheid van gezin op polygame gezinnen willen toepassen, met inbegrip van de minderjarige kinderen van een andere echtgenoot of echtgenote en een persoon die internationale bescherming geniet.
- (19)
De toepassing van de bepalingen inzake eenheid van het gezin moet altijd gebaseerd zijn op reële gezinsrelaties en mag geen gedwongen huwelijken en huwelijken of partnerschappen betreffen die alleen zijn aangegaan om de betrokken persoon toegang tot of verblijf in de lidstaten te verschaffen. Om niet te discrimineren jegens gezinsleden op grond van de plaats waar een gezin is gevormd, moeten onder het begrip gezin ook gezinnen vallen die buiten het land van herkomst, voorafgaand aan de aankomst op het grondgebied van de Unie, zijn gevormd.
- (20)
Als een lidstaat met het oog op de eenheid van gezin besluit dat het belang van een gehuwde minderjarige bij zijn of haar ouders berust, mag de echtgenoot of echtgenote van die minderjarige uit hoofde van deze verordening geen verblijfsrechten aan dat huwelijk ontlenen.
- (21)
Deze verordening geldt onverminderd het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het VWEU gehechte Protocol nr. 24 inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie.
- (22)
De erkenning van de vluchtelingenstatus heeft declaratoire kracht.
- (23)
Overleg met de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen (UNHCR) zou de autoriteiten van de lidstaten waardevol advies kunnen opleveren met betrekking tot hun besluit over de vraag of een verzoeker een vluchteling is in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève.
- (24)
Bij de beoordeling of verzoekers een gegronde vrees voor vervolging hebben of een reëel risico op ernstige schade lopen, en of stabiele, gevestigde niet-overheidsinstanties, inclusief internationale organisaties, een staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen en voor bescherming zorgen, en bij de beoordeling of verzoekers toegang tot bescherming tegen vervolging of ernstige schade genieten in een ander deel van het land van herkomst dan in hun thuisgebied (‘binnenlands beschermingsalternatief’) moet de beslissingsautoriteit onder andere rekening houden met relevante algemene informatie en aanbevelingen van de UNHCR.
- (25)
Er dienen normen voor de omschrijving en de inhoud van de vluchtelingenstatus te worden vastgesteld om de bevoegde nationale instanties van de lidstaten bij de toepassing van het Verdrag van Genève voor te lichten.
- (26)
Het is noodzakelijk gemeenschappelijke criteria in te voeren voor de erkenning van asielzoekers als vluchtelingen in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève.
- (27)
Indien een of meer specifieke aspecten van de verklaringen van de verzoeker niet door documenten of ander bewijsmateriaal worden ondersteund, dient de verzoeker het voordeel van de twijfel te krijgen, mits de verzoeker een oprechte inspanning heeft geleverd om de behoefte aan internationale bescherming te staven, alle relevante elementen zijn overgelegd waarover de verzoeker beschikt, en een bevredigende verklaring is gegeven inzake het ontbreken van andere relevante elementen, de verklaringen van de verzoeker samenhangend en aannemelijk zijn bevonden en vast is komen te staan dat de verzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd, met inachtneming van het moment waarop de verzoeker om internationale bescherming heeft verzocht en, indien van toepassing, de redenen waarom niet eerder een verzoek werd ingediend.
- (28)
De beslissingsautoriteit mag niet concluderen dat de verzoeker niet geloofwaardig is louter en alleen omdat de verzoeker zich niet heeft beroepen op de door hem of haar vermelde seksuele gerichtheid toen hij of zij voor het eerst de gelegenheid kreeg om de reden van vervolging uiteen te zetten, tenzij duidelijk is dat de verzoeker alleen maar de uitvoering van een besluit met het oog op zijn of haar terugkeer wil vertragen of dwarsbomen.
- (29)
Overtuigingen, opvattingen of strekkingen van de verzoeker die tot activiteiten leiden die de basis zouden kunnen vormen van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op het lijden van ernstige schade moeten in aanmerking worden genomen, zelfs als zij geheel of gedeeltelijk verborgen waren toen de verzoeker in het land van herkomst verbleef.
- (30)
Als de verzoeker tijdens de procedure niet ter beschikking staat wegens omstandigheden waarop de verzoeker geen invloed heeft, zijn de desbetreffende bepalingen en waarborgen van Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad (8), Verordening (EU) 2024/1348 van het Europees Parlement en de Raad (9) en Richtlijn (EU) 2024/1346 van het Europees Parlement en de Raad (10) van toepassing.
- (31)
Met name is het nodig tot gemeenschappelijke begrippen te komen ten aanzien van ter plaatse ontstane behoefte aan bescherming, de oorsprong van schade en bescherming, binnenlandse bescherming en vervolging, met inbegrip van de redenen voor vervolging.
- (32)
Bescherming kan geboden worden door de staat, of door stabiele, gevestigde niet-overheidsinstanties, inclusief internationale organisaties, die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen en die voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, mits zij in staat en bereid zijn bescherming te bieden. Die bescherming moet doeltreffend en van niet-tijdelijke aard zijn.
- (33)
Wanneer de staat of staatsfunctionarissen niet de actoren van vervolging of ernstige schade zijn, moet de beslissingsautoriteit bij de beoordeling van het verzoek om internationale bescherming onderzoeken of er een binnenlands beschermingsalternatief bestaat, zodra is vastgesteld dat anders de in deze verordening vastgestelde erkenningscriteria op een verzoeker van toepassing zouden zijn. Verzoekers moeten daadwerkelijk een binnenlands beschermingsalternatief tegen vervolging of ernstige schade kunnen genieten in een deel van het land van herkomst waar zij op een veilige en wettige manier naartoe kunnen reizen, zich toegang toe kunnen verschaffen en waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij er zich vestigen. Het moet aan de beslissingsautoriteit zijn om de beschikbaarheid aan te tonen van een binnenlands beschermingsalternatief. Als de beslissingsautoriteit aantoont dat een binnenlands beschermingsalternatief beschikbaar is, moeten verzoekers het recht hebben bewijzen over te leggen en de elementen waarover zij beschikken, in te dienen.
- (34)
Bij de beoordeling of van verzoekers redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij zich in een ander deel van hun land van herkomst vestigen, moet de beslissingsautoriteit ook rekening houden met de vraag of verzoekers kunnen voorzien in hun basisbehoeften met betrekking tot voedsel, hygiëne en onderdak in de context van de plaatselijke omstandigheden in hun land van herkomst.
- (35)
Wanneer de staat of staatsfunctionarissen de actoren van vervolging of ernstige schade zijn, moet worden aangenomen dat er geen doeltreffende bescherming beschikbaar is voor de verzoeker en hoeft de beslissingsautoriteit niet te onderzoeken of een binnenlands beschermingsalternatief bestaat. Enkel wanneer eenduidig is vastgesteld dat het risico op vervolging of ernstige schade uitgaat van een actor wiens of wier bevoegdheid duidelijk beperkt is tot een specifiek geografisch gebied of wanneer de staat zelf slechts controle heeft over bepaalde delen van het betrokken land, moet de beslissingsautoriteit wel kunnen onderzoeken of een binnenlands beschermingsalternatief bestaat.
- (36)
Bij de beoordeling van een ‘sur place’-verzoek kan het feit dat het risico van vervolging of ernstige schade gebaseerd is op omstandigheden die geen uitdrukking of voortzetting vormen van overtuigingen of strekkingen die de betrokkene in het land van herkomst aanhing, als aanwijzing dienen dat de verzoeker als enige of belangrijkste doel had de noodzakelijke voorwaarden te scheppen om te kunnen verzoeken om internationale bescherming.
- (37)
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen daden van vervolging van genderspecifieke of kindspecifieke aard onder andere de rekrutering van kindsoldaten, genitale verminking, gedwongen huwelijken, kinderhandel en kinderarbeid, en mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting omvatten.
- (38)
Daden van vervolging kunnen de vorm van onevenredige of discriminerende gerechtelijke vervolging of bestraffing aannemen. Dergelijke onevenredige of discriminerende gerechtelijke vervolging of bestraffing kunnen onder andere plaatsvinden in situaties waarin een verzoeker weigert militaire dienst te verrichten op morele, religieuze of politieke gronden of vanwege het behoren tot een bepaalde etnische groep of het bezitten van een bepaald burgerschap.
- (39)
Een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de vluchtelingenstatus in de zin van artikel 1, onder A, van het Verdrag van Genève is het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de redenen voor vervolging, namelijk ras, godsdienst of geloofsovertuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep en de daden van vervolging of de afwezigheid van bescherming tegen dergelijke daden.
- (40)
Het is evenzeer nodig tot een gemeenschappelijk begrip te komen van de vervolgingsgrond ‘het behoren tot een bepaalde sociale groep’. Bij het omschrijven van een bepaalde sociale groep moet, voor zover deze verband houdt met de gegronde vrees voor vervolging van de verzoeker, terdege rekening worden gehouden met aspecten inzake seksuele gerichtheid of gender, met inbegrip van genderidentiteit en genderexpressie, die kunnen samenhangen met bepaalde juridische tradities en gewoonten, en die bijvoorbeeld kunnen leiden tot genitale verminking, gedwongen sterilisatie of gedwongen abortus. Afhankelijk van de omstandigheden kan handicap een kenmerk zijn bij het omschrijven van een bepaalde sociale groep.
- (41)
De omstandigheden in het land van herkomst, met inbegrip van bijvoorbeeld het bestaan en de toepassing van strafrechtelijke bepalingen die speciaal gericht zijn tegen lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen, kunnen met zich meebrengen dat deze personen moeten worden beschouwd als behorend tot een bepaalde sociale groep.
- (42)
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten bij het beoordelen van een verzoek om internationale bescherming de geloofwaardigheid van een verzoeker onderzoeken met inachtneming van de rechten van die verzoeker als gewaarborgd door het Handvest en het EVRM, met name het recht op menselijke waardigheid en de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven. In het bijzonder met betrekking tot seksuele gerichtheid en genderidentiteit mogen verzoekers niet worden onderworpen aan gedetailleerde ondervragingen of testen met betrekking tot hun seksuele gewoonten.
- (43)
De doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties zijn omschreven in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de Verenigde Naties en zijn neergelegd in de resoluties van de Verenigde Naties betreffende maatregelen ter bestrijding van het terrorisme. In die resoluties wordt onder andere verklaard dat ‘terroristische daden, methoden en werkwijzen strijdig zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties’, en dat ‘het doelbewust financieren en plannen van en het aanzetten tot terroristische daden eveneens strijdig zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties’.
- (44)
Voor de toepassing van de bepalingen van deze verordening inzake uitsluiting van internationale bescherming wanneer er redelijke gronden bestaan om aan te nemen dat een verzoeker een of meer daden heeft gepleegd die strijdig zijn met de in de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de Verenigde Naties neergelegde doelstellingen en beginselen, is het niet vereist aan te tonen dat die verzoeker is veroordeeld wegens een van de terroristische misdrijven als bedoeld in artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad (11).
- (45)
Voor de toepassing van de bepalingen van deze verordening inzake uitsluiting van internationale bescherming op een verzoeker omdat deze daden heeft gepleegd die neerkomen op deelname aan de activiteiten van een terroristische groep, belet het feit dat niet is bewezen dat die verzoeker een terroristische daad heeft gepleegd of heeft geprobeerd of gedreigd een terroristische daad te plegen, zoals omschreven in de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, niet dat de autoriteiten van de lidstaten het gedrag van de verzoeker kunnen beschouwen als strijdig met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
- (46)
Voor de individuele beoordeling van feiten die een ernstige reden kunnen vormen om aan te nemen dat een verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen die strijdig zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties, dat de verzoeker heeft aangezet tot dergelijke handelingen of anderszins aan dergelijke handelingen heeft deelgenomen, is het feit dat de verzoeker werd veroordeeld door rechterlijke instanties van een lidstaat wegens deelname aan de activiteiten van een terroristische groep van bijzonder belang, alsmede het oordeel van een rechterlijke instantie dat de verzoeker tot de leiders van die groep behoorde, en mag niet vereist zijn dat wordt aangetoond dat de verzoeker heeft aangezet tot een terroristische daad of anderszins hieraan heeft deelgenomen.
- (47)
Het plegen van een politiek misdrijf vormt, in beginsel, geen grond voor uitsluiting van de vluchtelingenstatus. Echter, bijzonder wrede handelingen, waarbij de handeling in kwestie niet in verhouding staat tot het beweerde politieke doel, en terroristische daden die worden gekenmerkt door geweld, moeten ook wanneer zij met een beweerd politiek oogmerk zijn uitgevoerd, als ernstige niet-politieke misdrijven worden aangemerkt; dergelijke handelingen en daden kunnen derhalve leiden tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus.
- (48)
Er moeten ook normen worden vastgesteld voor de omschrijving en inhoud van de subsidiairebeschermingsstatus. De subsidiairebeschermingsregeling moet de in het Verdrag van Genève vastgelegde regeling ter bescherming van vluchtelingen aanvullen. Hoewel de gronden voor bescherming verschillend zijn voor de vluchtelingenstatus en de subsidiairebeschermingsstatus, kan de voortdurende behoefte aan bescherming van gelijke duur zijn. De inhoud van de bescherming die door de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus wordt geboden, mag alleen verschillen wanneer deze verordening daarin uitdrukkelijk voorziet. Deze verordening staat de lidstaten niettemin toe dezelfde rechten en voordelen toe te kennen in het kader van beide statussen.
- (49)
Er moeten gemeenschappelijke criteria worden vastgesteld op basis waarvan personen die om internationale bescherming verzoeken, moeten worden erkend als personen die subsidiaire bescherming genieten. Die criteria moeten in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen uit hoofde van mensenrechteninstrumenten en met de bestaande praktijken in de lidstaten.
- (50)
Voor het beoordelen van ernstige schade op grond waarvan verzoekers gekwalificeerd zouden kunnen worden als personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, moet onder willekeurig geweld ook geweld jegens personen ongeacht hun persoonlijke omstandigheden worden verstaan.
- (51)
Voor de beoordeling van ernstige schade moeten situaties waarin de strijdkrachten van een derde land de confrontatie aangaan met een of meerdere gewapende groeperingen, of waarin twee of meer gewapende groeperingen met elkaar de confrontatie aangaan, als een intern gewapend conflict worden beschouwd. Het is niet noodzakelijk dat het conflict op grond van het internationaal humanitair recht is aangemerkt als een gewapend conflict dat geen internationaal karakter draagt; noch is het noodzakelijk dat bovenop een beoordeling van de intensiteit van het geweld op het betrokken grondgebied een afzonderlijke beoordeling plaatsvindt van de intensiteit van de gewapende confrontaties, het organisatieniveau van de betrokken strijdkrachten of de duur van het conflict.
- (52)
Met betrekking tot het bewijs dat vereist is om het bestaan vast te stellen van een ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger mogen de beslissingsautoriteiten niet van de verzoekers verlangen dat zij aantonen dat zij specifiek worden geviseerd wegens factoren die te maken hebben met hun persoonlijke omstandigheden. De mate van willekeurig geweld die vereist is ter staving van het verzoek, is echter lager indien de verzoekers kunnen aantonen dat zij specifiek worden geviseerd wegens factoren die te maken hebben met hun persoonlijke omstandigheden. Bovendien moet het bestaan van een ernstige en individuele bedreiging bij uitzondering door de beslissingsautoriteit worden geacht te zijn vastgesteld, indien de mate van willekeurig geweld in het gewapende conflict dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat burgers die terugkeren naar het land van herkomst of het betrokken gebied ervan louter door hun aanwezigheid aldaar een reëel risico op ernstige schade zouden lopen.
- (53)
Afhankelijk van de omstandigheden, met inbegrip van de duur en het doel van het verblijf, kan een reis naar het land van herkomst als een aanwijzing dienen dat personen aan wie de vluchtelingenstatus is verleend opnieuw de bescherming van het land van herkomst hebben ingeroepen of zich opnieuw in hun land van herkomst hebben gevestigd of, voor personen aan wie de subsidiairebeschermingsstatus is verleend, dat de gronden voor het verlenen van die status niet langer bestaan.
- (54)
Overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1348 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat verzoekers toegang hebben tot een doeltreffende voorziening in rechte bij een rechterlijke instantie tegen beslissingen van beslissingsautoriteiten die verzoeken om internationale bescherming als ongegrond afwijzen of beslissingen om de internationale bescherming in te trekken. In dit verband moeten de redenen die een beslissingsautoriteit ertoe hebben gebracht een verzoek om internationale bescherming af te wijzen of de internationale bescherming van een persoon in te trekken, in het kader van een rechtsmiddel ingesteld tegen die beslissing tot afwijzing of intrekking, worden onderworpen aan een grondige toetsing door een bevoegde rechterlijke instantie.
- (55)
De reisdocumenten die na de inwerkingtreding van deze verordening voor het eerst worden afgegeven aan personen die internationale bescherming genieten of worden verlengd, moeten in overeenstemming zijn met Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad (12) of met gelijkwaardige minimumnormen inzake veiligheidskenmerken en biometrische gegevens.
- (56)
De verblijfstitels die na de inwerkingtreding van deze verordening voor het eerst worden afgegeven aan personen die internationale bescherming genieten of worden verlengd, moeten in overeenstemming zijn met Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad (13).
- (57)
Tijdens de periode tussen het verlenen van internationale bescherming en de afgifte van een verblijfstitel moeten de lidstaten ervoor zorgen dat personen die internationale bescherming genieten, effectief toegang hebben tot alle in deze verordening vastgestelde rechten, met uitzondering van de vrijheid van verkeer binnen de Unie en de afgifte van een reisdocument.
- (58)
Gezinsleden zijn door hun nauwe band met personen die internationale bescherming genieten, normaal gezien kwetsbaar voor daden van vervolging of ernstige schade die de basis kunnen vormen voor de verlening van internationale bescherming. Ten behoeve van de instandhouding van het gezin moeten gezinsleden die zich op het grondgebied van dezelfde lidstaat bevinden en die niet in aanmerking komen voor internationale bescherming, het recht hebben een verblijfstitel aan te vragen. Die verblijfstitels moeten worden afgegeven, tenzij gezinsleden onder de uitsluitingsgronden vallen of tenzij redenen van nationale veiligheid of openbare orde daaraan in de weg staan. Gezinsleden moeten eveneens de rechten genieten die worden verleend aan de persoon die internationale bescherming geniet, zodra de internationale bescherming is verleend. Onverminderd de bepalingen van deze verordening met betrekking tot de instandhouding van het gezin, moeten gezinsleden van personen die internationale bescherming genieten, die niet individueel in aanmerking komen voor dergelijke bescherming, een verblijfstitel en rechten krijgen overeenkomstig Richtlijn 2003/86/EG van de Raad (14), indien de situatie tot het toepassingsgebied van die richtlijn behoort en aan de daarin vastgestelde voorwaarden voor gezinshereniging wordt voldaan. Deze verordening moet van toepassing zijn onverminderd Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (15).
- (59)
Reisdocumenten voor gezinsleden van personen die internationale bescherming genieten moeten worden afgegeven overeenkomstig de nationale procedures.
- (60)
Bij het beoordelen van een wijziging van de omstandigheden in een derde land, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inachtneming van de individuele situatie van een persoon die internationale bescherming geniet, nagaan of de actoren van bescherming in het betrokken land redelijke stappen hebben gezet om vervolging of ernstige schade te voorkomen, of zij in dat verband onder andere een doeltreffend juridisch systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing van handelingen die vervolging of ernstige schade vormen hebben ingesteld en of de persoon die internationale bescherming geniet toegang zal hebben tot dergelijke bescherming indien de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus wordt ingetrokken.
- (61)
Bij het beoordelen van de vraag of de gronden waarop de verlening van de internationale bescherming was gebaseerd, opgehouden hebben te bestaan, moet de beslissingsautoriteit rekening houden met alle relevante en beschikbare informatiebronnen en richtsnoeren op nationaal, Unie- en internationaal niveau, met inbegrip van de aanbevelingen van de UNHCR.
- (62)
Wanneer een verzoeker onder het toepassingsgebied valt van artikel 1, punt D, van het Verdrag van Genève betreffende de toekenning van bescherming of bijstand door andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan de UNHCR, moet de beslissingsautoriteit bij haar onderzoek van de vraag of die bescherming of bijstand is opgehouden te bestaan om redenen buiten de invloed en onafhankelijk van de wil van de verzoeker, nagaan of de verzoeker verplicht was het grondgebied waarop het betrokken orgaan of de betrokken instelling actief is, te verlaten, of de persoonlijke veiligheid van de verzoeker in gevaar was en of het voor het betrokken orgaan of de betrokken instelling onmogelijk was de verzoeker levensomstandigheden te bieden overeenkomstig hun mandaat.
- (63)
Als de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus ophoudt te bestaan, belet de beslissing van de beslissingsautoriteit van een lidstaat om de status in te trekken de betrokken onderdaan van een derde land of staatloze niet een verzoek om verblijf in te dienen op andere gronden dan die op basis waarvan de internationale bescherming werd verleend, of op andere gronden legaal op het grondgebied van die lidstaat te blijven, vooral wanneer hij of zij een geldige verblijfstitel voor langdurig verblijf in de Unie heeft, overeenkomstig het relevante Unierecht en nationale recht.
- (64)
Een beslissing om de internationale bescherming te beëindigen mag geen terugwerkende kracht hebben. Een beslissing om de internationale bescherming te herroepen moet terugwerkende kracht hebben. Indien een beslissing is gebaseerd op een beëindigingsgrond mag zij geen terugwerkende kracht hebben. Indien de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus wordt herroepen op grond van het feit dat hij nooit had mogen worden toegekend, kunnen de verworven rechten behouden blijven of verloren gaan, overeenkomstig het nationaal recht.
- (65)
Personen die internationale bescherming genieten, moeten verblijven in de lidstaat die hun bescherming biedt. Personen die internationale bescherming genieten en die in het bezit zijn van een geldig reisdocument en een verblijfstitel die zijn afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast, moeten de toelating krijgen om het grondgebied van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen binnen te komen en zich daar vrij te verplaatsen binnen de toegestane verblijfsduur, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (16) en artikel 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (17). Personen die internationale bescherming genieten, kunnen ook een verzoek om verblijf in een andere lidstaat dan de lidstaat die hun internationale bescherming heeft verleend, indienen, overeenkomstig de relevante regels van de Unie en de relevante nationale regels. Daarbij vindt echter geen overdracht van de vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus en de bijhorende rechten plaats.
- (66)
Om ervoor te zorgen dat personen die internationale bescherming genieten de toegestane periode van verblijf overeenkomstig het betreffende nationaal, Unie- of internationaal recht eerbiedigen, moet Richtlijn 2003/109/EG van de Raad (18) worden gewijzigd, teneinde te bepalen dat de berekening van de periode van vijf jaar waarna personen die internationale bescherming genieten in aanmerking komen voor de status van langdurig ingezetene van de Unie, in beginsel steeds opnieuw van nul moet beginnen iedere keer dat een persoon die internationale bescherming geniet wordt aangetroffen in een andere lidstaat dan de lidstaat die hem of haar internationale bescherming heeft verleend, zonder dat hij of zij het recht heeft daar te wonen of te verblijven.
- (67)
De autoriteiten van de lidstaten behouden een zekere mate van discretionaire bevoegdheid met betrekking tot openbare orde en nationale veiligheid, waaraan een interpretatie moet worden gegeven die in overeenstemming is met het nationaal, Unie- en internationaal recht. Op basis van een individuele beoordeling van de specifieke feiten kunnen overwegingen van openbare orde en nationale veiligheid betrekking hebben op gevallen waarin een onderdaan van een derde land behoort tot een vereniging die steun verleent aan internationaal terrorisme of een dergelijke vereniging steunt. Bij de beoordeling of een onderdaan van een derde land of een staatloze een risico voor de nationale veiligheid van een lidstaat vormt, hebben de autoriteiten van die lidstaat het recht onder andere rekening te houden met de van andere lidstaten of derde landen ontvangen informatie.
- (68)
Bij beslissingen over het recht op prestaties uit hoofde van deze verordening moet een bevoegde autoriteit terdege rekening houden met het belang van het kind, en met de bijzondere omstandigheden die bestaan wanneer van de persoon die internationale bescherming geniet naaste verwanten afhankelijk zijn die reeds in de betrokken lidstaat aanwezig zijn en die geen gezinslid zijn. In uitzonderlijke omstandigheden, wanneer een naaste verwant van een persoon die internationale bescherming geniet een gehuwde minderjarige is die niet door zijn of haar echtgenoot of echtgenote is vergezeld, zou kunnen worden geoordeeld dat het belang van de minderjarige bij zijn of haar oorspronkelijke familie ligt.
- (69)
De lidstaten moeten de toegang tot een beroepsactiviteit als werknemer of zelfstandige kunnen beperken wat betreft betrekkingen die de uitoefening van openbaar gezag en de verantwoordelijkheid voor het beschermen van het algemeen belang van de staat of andere overheidsinstanties behelzen. Evenzo, in verband met het uitoefenen van het recht op gelijke behandeling, moeten personen die internationale bescherming genieten, met betrekking tot lidmaatschap van een werknemersorganisatie en tot het uitoefenen van een specifiek beroep kunnen worden uitgesloten van deelneming aan het bestuur van publiekrechtelijke lichamen alsook van uitoefening van een publiekrechtelijke functie.
- (70)
Huisvestingstoelagen moeten een van de meest fundamentele prestaties vormen voor zover zij kunnen worden beschouwd als sociale bijstand.
- (71)
Om ervoor te zorgen dat personen die internationale bescherming genieten, de in deze verordening beschreven rechten en voordelen beter benutten, moet rekening worden gehouden met hun speciale behoeften en met de specifieke integratieproblemen waarmee zij worden geconfronteerd, en moet hun toegang tot met integratie verband houdende rechten worden bevorderd, met name op het gebied van arbeidsmarktgerichte onderwijsmogelijkheden en beroepsopleiding en toegang tot procedures voor de erkenning van buitenlandse diploma's, getuigschriften en andere bewijzen van officiële kwalificaties, in het bijzonder in omstandigheden waar bewijsstukken ontbreken of de kosten van de erkenningsprocedures niet kunnen worden betaald.
- (72)
Personen die internationale bescherming genieten, moeten met betrekking tot sociale zekerheid gelijk worden behandeld met onderdanen van de lidstaat die hun internationale bescherming heeft verleend.
- (73)
Personen die internationale bescherming genieten, moeten toegang hebben tot gezondheidszorg, met inbegrip van lichamelijke en geestelijke gezondheidszorg en seksuele en reproductieve gezondheidszorg, mits de onderdanen van de lidstaat die hun internationale bescherming heeft verleend hier ook toegang toe hebben.
- (74)
Personen die internationale bescherming genieten, moeten ten behoeve van hun integratie in de samenleving toegang hebben tot integratiemaatregelen op lokaal, regionaal en nationaal niveau, onder door de lidstaten te bepalen voorwaarden. De lidstaten moeten overwegen de toegang tot taalcursussen voor personen die internationale bescherming genieten te handhaven, als deze personen toegang tot taalcursussen hadden als verzoeker.
- (75)
Voor de doeltreffende monitoring van de toepassing van deze verordening, moet deze op gezette tijden worden geëvalueerd.
- (76)
Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk normen vast te stellen voor de verlening door de lidstaten van internationale bescherming aan onderdanen van derde landen en staatlozen, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, en voor de inhoud van de verleende bescherming, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.
- (77)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland.
- (78)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 75 van 10.3.2017, blz. 97.
PB C 207 van 30.6.2017, blz. 67.
Standpunt van het Europees Parlement van 10 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 mei 2024.
Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9).
Verordening (EU) 2024/1350 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een Uniekader voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1147 (PB L, 2024/1350, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1350/oj).
Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (PB L 251 van 15.7.2021, blz. 1).
Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2021 inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010 (PB L 468 van 30.12.2021, blz. 1).
Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende asiel- en migratiebeheer, tot wijziging van Verordeningen (EU) 2021/1147 en (EU) 2021/1060, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 604/2013 (PB L, 2024/1351, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1351/oj).
Verordening (EU) 2024/1348 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de Unie en tot intrekking van Richtlijn 2013/32/EU (PB L, 2024/1348, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1348/oj).
Richtlijn (EU) 2024/1346 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PB L, 2024/1346, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1346/oj).
Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).
Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385 van 29.12.2004, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1).
Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12).
Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).
Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).
Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19).
Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44).