Hof Arnhem, 07-08-2012, nr. 200.094.333t
ECLI:NL:GHARN:2012:BX4091
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
07-08-2012
- Zaaknummer
200.094.333t
- LJN
BX4091
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BX4091, Uitspraak, Hof Arnhem, 07‑08‑2012; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2011:BQ9413
Uitspraak 07‑08‑2012
Inhoudsindicatie
vordering ex artikel 843 a RV
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.094.333
(zaaknummer/rolnummer rechtbank: 204810/ HA ZA 10.1681)
arrest in het incident van de zesde civiele kamer van 7 augustus 2012
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
eiser in het incident,
verder te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.F. Hartman,
tegen:
de stichting
Interconfessionele Stichting Gezondheidszorg Rivierenland,
handelende onder de naam Ziekenhuis Rivierenland,
gevestigd te Tiel,
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
verder te noemen: het ziekenhuis,
advocaat: mr. E.J. Wervelman.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 8 november 2011 hier over. In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Op eenparig verzoek van partijen heeft deze comparitie (voor grieven) geen doorgang gevonden. Partijen hebben ervoor gekozen om verder te procederen in hoger beroep.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- -
de memorie van grieven tevens houdende een vordering ex artikel 843a Rv,
- -
de memorie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.
2. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 – 2.2 en 2.4 tot en met 2.11 van het vonnis van 2 maart 2011.
3. De motivering van de beslissing in het incident
3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. [appellant] is na een ongeval op [datum] op de Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis gediagnosticeerd met een scheur van de quadricepspees van het linkerbeen. De volgende dag is [appellant] door orthopedisch chirurg [X], verbonden aan het ziekenhuis, geopereerd. [appellant] voert primair aan dat [X] onzorgvuldig heeft gehandeld doordat hij heeft nagelaten bij de operatie – na de reconstructie, maar voor het sluiten van de wond – door middel van het flecteren van de knie de voor de genezing juiste spanning van de pees en de kwaliteit van de fixatietechniek te beoordelen. Zou [X] dat wel hebben gedaan, dan zou hij hebben onderkend dat de constructie niet voldeed en zouden er direct maatregelen hebben kunnen worden getroffen, waardoor een langdurig revalidatietraject en een tweede ingreep voorkomen hadden kunnen worden, aldus [appellant]. Het ziekenhuis heeft deze stellingen bestreden.
3.2
Het primaire verweer van [appellant] in de onderhavige procedure is dat [X] ten onrechte de peesspanning niet heeft gecontroleerd gedurende de operatie. Tussen partijen is niet in geschil dat tijdens een operatie als door [X] uitgevoerd, moet worden gecontroleerd of de spanning van de pees goed is. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat in het operatieverslag niet is opgenomen dat [X] de peesspanning heeft gecontroleerd. Aldus kunnen alleen de personen die bij de operatie aanwezig waren verklaren of al dan niet is geflecteerd. Derhalve is de verklaring van [X] over de feitelijke gang van zaken ten tijde van de operatie van groot belang.
3.3
Voorafgaand aan de onderhavige procedure heeft (de advocaat van) [appellant] gecorrespondeerd met de aansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis, Medirisk. In de brief van 26 januari 2006 heeft Medirisk aan [appellant] geschreven ‘onze verzekerde [[X]; hof] heeft dus terecht geen peesspanningscontrole uitgevoerd’. Tevens heeft Medirisk in een drietal brieven aan [appellant] (van 26 januari 2006, 16 mei 2006 en 26 september 2007) geschreven dat het niet gebruikelijk is om bij een ingreep die [X] bij [appellant] heeft verricht de peesspanning te controleren. Ten slotte heeft Medirisk bij brief van 18 oktober 2007 aan [appellant] geschreven dat ‘haar verzekerde heeft verklaard dat hij zich met betrekking tot de onderhavige operatie (d.d. 29 mei 2003) niet meer kan herinneren de peesspanning al dan niet gecontroleerd te hebben, maar dit gewoonlijk wel te doen.’
Eerst in de onderhavige procedure heeft het ziekenhuis zich op het standpunt gesteld dat [X] tijdens de operatie de peesspanning wel heeft gecontroleerd. Tijdens de comparitie van partijen bij de rechtbank op 14 januari 2011 heeft [X] verklaard:
‘ik zie de operatie van [appellant] voor me en ik kan me nog goed voor de geest halen dat ik laag na laag heb geflecteerd.’
3.4
[appellant] vordert in dit incident dat het hof het ziekenhuis beveelt hem inzage te verschaffen in alle correspondentie die het ziekenhuis en/of [X] aan MediRisk heeft gezonden in het kader van de aansprakelijkstelling, anders dan het medisch dossier zelf en/of schriftelijk verslag doet van hetgeen telefonisch tussen hen, inclusief [X], is besproken.
Het ziekenhuis betwist dat het verzoek toewijsbaar is.
3.5
Ten aanzien van de vraag of de vordering tot overlegging van, of inzage in, bescheiden voor toewijzing in aanmerking komt, stelt het hof voorop dat artikel 843a Rv. niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, maar dat deze bepaling het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk stelt van een aantal cumulatieve vereisten. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv. moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. Artikel 843a lid 4 Rv. bepaalt dat de gedaagde niet gehouden is om aan de vordering te voldoen als zulks niet nodig is voor een behoorlijke rechtsbedeling. In dat kader kan de rechter de belangen van partijen afwegen. Indien het bewijs van de betreffende feiten ook redelijkerwijze langs een andere weg (bijvoorbeeld via een getuigenverhoor) kan worden verkregen, is er geen goede grond voor een exhibitieplicht.
3.6
Naar het oordeel van het hof dient de vordering van [appellant] te worden afgewezen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Aan het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot haar verzekeringsmaatschappij kan wenden zou afbreuk worden gedaan in geval er een verplichting zou bestaan tot openbaarmaking van de genoemde correspondentie en gespreksverslagen. Bovendien heeft iedere partij een eigen recht om haar verdediging in vrijheid en beslotenheid voor te bereiden. Een aanspraak op inzage in correspondentie die is gewisseld tussen verzekeraar en verzekerde zou inbreuk kunnen maken op dit recht.
Daarnaast heeft Pieters ook andere mogelijkheden om een verklaring van [X] te verkrijgen over de feitelijke gang van zaken ten tijde van de operatie, bijvoorbeeld door getuigenbewijs.
Aldus is sprake van gewichtige redenen aan de zijde van het ziekenhuis, alsmede kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd in de zin van artikel 843a lid 4 Rv.
3.7
De slotsom is dat het hof de vordering zal afwijzen. De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
4. De beslissing
Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 2 oktober 2012 voor het nemen van de memorie van antwoord door het ziekenhuis;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, P.H. van Ginkel en G.P.M. van den Dungen, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2012.