Rb. Arnhem, 08-06-2011, nr. 204810
ECLI:NL:RBARN:2011:BQ9413
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
08-06-2011
- Zaaknummer
204810
- LJN
BQ9413
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2011:BQ9413, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 08‑06‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2012:BX4091
Uitspraak 08‑06‑2011
Inhoudsindicatie
Vervolg op LJN BP6939. Vordering tot schadevergoeding wegens fouten bij medische behandeling door ziekenhuis. Eiser ziet af van bewijslevering. voerderingen daarom afgewezen. Verzoek om compensaie proceskosten eveneens afgewezen. Het feit dat de arts anders dan buitengerechtelijk was vermeld, heeft verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij de knie heeft geflecteerd, is onvoldoende om te oordelen dat de proceskosten nodeloos zijn veroorzaakt door het ziekenhuis.
Partij(en)
Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 204810 / HA ZA 10-1681
Vonnis van 8 juni 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.F. Hartman te Amsterdam,
tegen
de stichting
INTERCONFESSIONELE STICHTING GEZONDHEIDSZORG RIVIERENLAND,
handelend onder de naam ZIEKENHUIS RIVIERENLAND,
gevestigd te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Wervelman te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en het ziekenhuis genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 2 maart 2011;
- -
de brief van 10 maart 2011 zijdens [eiser] met het verzoek tussentijds appel open te stellen;
- -
de afwijzing van dat verzoek door de rechtbank bij brief van 17 maart 2011;
- -
de akte uitlating bewijs en proceskostenveroordeling, tevens houdende overlegging producties, welke akte op 27 april 2011 zijdens [eiser] is genomen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 2 maart 2011 heeft de rechtbank aan [eiser] een bewijsopdracht gegeven naar aanleiding van hetgeen is overwogen in r.o. 4.11. In de akte van 27 april 2011 heeft [eiser] er vanaf gezien om bewijs te leveren. Dit brengt mee dat [eiser] niet is geslaagd in het leveren van het opgedragen bewijs.
2.2.
Gelet hierop vloeit uit de overwegingen van het tussenvonnis van 2 maart 2011 voort dat de vordering zal worden afgewezen.
2.3.
[eiser] heeft in de akte van 27 april 2011 gevraagd om de proceskosten te compenseren als hij in het ongelijk wordt gesteld. Dit verzoek is gebaseerd op de omstandigheid dat van de zijde van het ziekenhuis voorafgaand aan de procedure steeds het standpunt is ingenomen dat de knie tijdens de operatie niet geflecteerd behoefde te worden en dat [arts] zich niet kon herinneren of hij de knie had geflecteerd. Tijdens de procedure heeft het ziekenhuis echter het standpunt ingenomen dat de knie wel geflecteerd diende te worden, maar dat dit ook is gebeurd. Tijdens de comparitie heeft [arts] verklaard dat hij zich kon herinneren dat hij de knie tijdens de operatie had geflecteerd. [eiser] voert aan dat hij door deze tournure nodeloos op kosten is gejaagd.
2.4.
De rechtbank wijst het verzoek tot compensatie van proceskosten af. Het feit dat [arts], anders dan buitengerechtelijk was vermeld, heeft verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij de knie heeft geflecteerd, is onvoldoende om te oordelen dat de proceskosten nodeloos zijn veroorzaakt door het ziekenhuis. Het is namelijk allerminst zeker dat de onderhavige procedure niet (of op een goedkopere manier) zou zijn gevoerd als het ziekenhuis vanaf het begin zou hebben gesteld dat de knie tijdens de operatie was geflecteerd.
2.5.
[eiser] zal gezien het bovenstaande als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het ziekenhuis worden begroot op:
- -
griffierecht 263,00
- -
salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.167,00.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van het ziekenhuis tot op heden begroot op EUR 1.167,00,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. F.M. Smit en mr. A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.
Coll. FS