Hof Arnhem-Leeuwarden, 26-05-2021, nr. 21-006175-19
ECLI:NL:GHARL:2021:5029
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
26-05-2021
- Zaaknummer
21-006175-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:5029, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 26‑05‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:273
Uitspraak 26‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Verwerping verweren dat geen sprake is van een onderzoek in de zin van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. Veroordeling tot een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006175-19
Uitspraak d.d.: 26 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 november 2019 met parketnummer 96-138584-19 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
volgens de SKDB ingeschreven te [woonplaats1] , [woonadres1] ,
volgens opgave van de raadsman ter zitting wonende te [woonplaats2] , [woonadres2] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende ter veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. S.J. Römer, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte bij voornoemd vonnis veroordeeld ter zake van het tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis niet voldoet aan de wettelijke eis dat het proces-verbaal van zitting, naast de uitwerking van de aantekening mondeling vonnis, tevens een uitwerking van de gehanteerde bewijsmiddelen dient te bevatten. Aldus leent dat vonnis zich niet voor bevestiging. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 13 oktober 2018, te [plaats] , gemeente [gemeente] , een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 1,60 milligram ethanol per milliliter bloed en 47 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Door de raadsman van verdachte is vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is door de raadsman, overeenkomstig de inhoud van zijn aan het hof overgelegde pleitnota, aangevoerd dat geen sprake is van een onderzoek in de zin van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) en de resultaten daarvan niet mogen meewerken voor het bewijs. Van een onderzoek in de zin van artikel 8 WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen uit het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit) zijn nageleefd. Daarvan is volgens de raadsman geen sprake nu het bloedonderzoek niet binnen twee weken na ontvangst van de buisjes met bloed is verricht (artikel 16, eerste lid, van het Besluit) en het bloedmonster niet zo spoedig mogelijk is bezorgd bij het laboratorium (artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit). De raadsman heeft ter zitting van het hof zijn verweer dat niet is voldaan aan het voorschrift van artikel 12, derde lid, van het Besluit laten vervallen.
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 16, eerste lid, van het Besluit is opgenomen - voor zover hier van belang - dat de onderzoeker, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van het besluit, het bloedonderzoek verricht binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed.
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt dat het NFI op 17 oktober 2018 de buisjes met bloed heeft ontvangen. Het rapport is gedateerd d.d. 5 november 2018 en is op diezelfde datum ondertekend door de apotheker-toxicoloog. Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat het rapport 19 dagen na ontvangst van de buisjes bloed is ondertekend. Of het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes bloed is verricht of dat dit is gebeurd op dezelfde dag als de ondertekening van het rapport, valt op grond van het dossier niet vast te stellen.
Van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omkleed. Aan de orde is de vraag of het voorschrift van artikel 8, vijfde lid, WVW 1994 in verbinding met artikel 16 van het Besluit, behoort tot het stelsel van strikte waarborgen waarmee het onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 WVW 1994 is omringd. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. De voorgeschreven termijn voor het verrichten van het bloedonderzoek binnen twee weken strekt er niet toe de juistheid van het bloedonderzoek te waarborgen. Immers, indien het resultaat van het bloedonderzoek niet meer betrouwbaar zou zijn indien dat resultaat voortvloeit uit een onderzoek dat niet binnen twee weken na ontvangst is verricht, dan zou een tegenonderzoek per definitie niet een betrouwbaar resultaat kunnen opleveren omdat dit altijd pas plaatsvindt nadat het initiële bloedonderzoek is verricht. Aldus is er bij een bloedonderzoek waarbij niet kan worden vastgesteld of het onderzoek binnen de termijn van twee weken is verricht geen sprake van het niet nakomen van een waarborg die in verband staat met de betrouwbaarheid of juistheid van het gegenereerde onderzoeksresultaat.
Het hof oordeelt dat - nu niet vastgesteld kan worden of het bloedonderzoek binnen de termijn van twee weken is verricht - in zoverre wel sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering aangezien er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Het rapport is 19 dagen na ontvangst van het bloed opgemaakt. Weliswaar gaat het hier om een onherstelbaar vormverzuim en is sprake van een belangrijk voorschrift, de verdediging heeft niet gemotiveerd uiteengezet of en zo ja, welk nadeel verdachte aan dit vormverzuim heeft ondervonden. Gelet hierop zal het hof volstaan met de constatering van het vormverzuim en hieraan geen consequenties verbinden.
Artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit bepaalt onder meer dat bij de bloedafname, bedoeld in artikel 12, eerste lid, een opsporingsambtenaar aanwezig is die ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit behoort wel tot het stelsel van de strikte waarborgen. Door de wetgever is niet nader bepaald wat onder ‘zo spoedig mogelijk’ moet worden verstaan.
Het hof stelt op basis van het zich in het dossier bevindende formulier ‘Aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed’ vast dat een arts op 13 oktober 2018 om 03.35 uur bloed heeft afgenomen bij de verdachte. Uit het rapport van het NFI is gebleken dat het NFI de bloedmonsters op 17 oktober 2018 heeft ontvangen en dat ze zijn bewaard bij een temperatuur van -20 graden. Het NFI heeft aldus de bloedmonsters binnen vier dagen na afname ontvangen. Het hof is van oordeel dat een termijn van vier dagen nog kan worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’ en dat aldus geen sprake is van schending van artikel 13 van het Besluit.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof de verweren van de raadsman.
Het hof ziet geen reden voor toewijzing van de voorwaardelijke verzoeken van de raadsman, zoals weergegeven in zijn pleitnota. De antwoorden op de door de raadsman gestelde vragen zullen, gelet op het voorgaande, niet tot een ander oordeel van het hof leiden.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 13 oktober 2018, te [plaats] , gemeente [gemeente] , een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 1,60 milligram ethanol per milliliter bloed en 47 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg, in elk geval telkens zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden in een auto, terwijl hij op dat moment verkeerde onder invloed van alcohol en cocaïne. Door zijn handelen heeft hij er blijk van gegeven onvoldoende rekening te houden met de risico’s voor de verkeersveiligheid van het besturen van motorvoertuigen na het gebruik van stoffen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 9 april 2021 blijkt dat verdachte meerdere keren een strafbeschikking heeft ontvangen wegens overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, waaronder ook voor het rijden onder invloed van alcohol. Twee van deze strafbeschikkingen waren onherroepelijk vóór het plegen van het bewezenverklaarde feit.
Alles overwegende acht het hof de aan verdachte door de politierechter opgelegde straf passend. Het hof zal deze straf aan verdachte opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 26 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.