HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376 m.nt. Buruma rov. 3.7.
HR, 22-02-2011, nr. 09/03599 J
ECLI:NL:HR:2011:BO6754
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-02-2011
- Zaaknummer
09/03599 J
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BO6754
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO6754, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO6754
ECLI:NL:PHR:2011:BO6754, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO6754
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Herstelarrest. Als gevolg van een administratieve vergissing is de raadsman niet op de hoogte gesteld van de betekening van de aanzegging in cassatie. De HR heeft bij arrest van 9-2-2010 verdachte n-o verklaard in het beroep omdat geen middelen zijn ingediend. De HR zal dit arrest intrekken. Het arrest i.c. strekt daartoe. HR: art. 81 RO.
22 februari 2011
Strafkamer
nr. 09/03599 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 2 april 2009, nummer 21/005142-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het arrest van 9 februari 2010 zal intrekken, zal vaststellen dat zich een overschrijding heeft voorgedaan van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, maar dat met de enkele constatering van die overschrijding zal worden volstaan en dat het beroep voor het overige wordt verworpen.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Als gevolg van een administratieve vergissing is de raadsman niet op de hoogte gesteld van de betekening van de aanzegging. Als gevolg daarvan zijn namens de verdachte geen middelen van cassatie voorgesteld en is de verdachte bij arrest van 9 februari 2010 niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. De Hoge Raad zal dit arrest intrekken. Het onderhavige arrest strekt daartoe.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van een week, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede een geldboete van € 180,-, subsidiair 3 dagen jeugddetentie, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
trekt in zijn voormelde arrest van 9 februari 2010;
verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 februari 2011.
Conclusie 30‑11‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof Arnhem heeft verdachte op 2 april 2009 voor Overtreding van art. 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot een geldboete van € 180,00 en tot een voorwaardelijke jeugddetentie van een week.
2.
Mr. J. Wellers, advocaat te Zevenaar, heeft cassatie ingesteld. Als gevolg van een administratieve vergissing is de raadsman, mr. F.W. Verweij, advocaat te Amersfoort, die zich in cassatie heeft gesteld, niet op de hoogte gebracht van de betekening van de aanzegging. Als gevolg daarvan is de verdachte bij arrest van 9 februari 2010 niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. De Hoge Raad zal dit arrest dienen in te trekken. Aan de advocaat van verdachte is gelegenheid gegeven om alsnog een schriftuur in te dienen. Mr. J.J.D. van Dooleweerd, advocaat te Amersfoort, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het hof niet heeft geantwoord op het verweer dat de staandehouding van verdachte onrechtmatig was. De reden voor aanhouding is door verbalisant niet in het proces-verbaal vermeld. De steller van het middel voert aan dat verbalisant had moeten aangeven op welke bevoegdheid verbalisant de aanhouding baseerde en dat het hof de toepassing van de bevoegdheid had moeten beoordelen.
3.2.
Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep houdt als verklaring van de gemachtigd advocaat het volgende in:
‘De grondslag voor staandehouding wordt niet vermeld in het proces-verbaal. Ik betwist de rechtmatigheid van de staandehouding bij gebrek aan wetenschap.’
Het hof heeft in de aantekening van het mondeling arrest het volgende opgenomen:
‘Het hof overweegt dat ingevolge artikel 160 juncto artikel 159 van de Wegenverkeerswet 1994 eenieder te allen tijde staande gehouden kan worden in het kader van toezicht of controle om na te kunnen gaan of rechtsregels bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 worden nageleefd.
Het hof verwerpt het verweer.’
3.3.
Een beslissing tot toepassing van een rechtsgevolg als bedoeld in art. 359a Sv dient te worden genomen en gemotiveerd aan de hand van de factoren die in het tweede lid van het artikel zijn genoemd.
Met het oog daarop mag van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv, worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van die factoren wordt aangegeven tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven.1.
3.4.
Hetgeen de gemachtigd advocaat ter terechtzitting van het hof heeft aangevoerd voldoet niet aan deze eisen. Het hof was dan ook niet gehouden om op dit onderdeel een met redenen omklede beslissing te geven, zodat over de wel gegeven motivering in cassatie niet kan worden geklaagd.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het hof twee bewijsmiddelen als bewijs heeft gebezigd, waaronder een schriftelijk bescheid als bedoeld in art. 344, lid 1, onder 5 Sv, aangeduid als bewijsmiddel 2. Dit geschrift wordt, zo houdt de aantekening mondeling arrest in, gebezigd in verband met de inhoud van het onder 2 genoemde bewijsmiddel. Dat is niet toegestaan; het moet gaan om een ander bewijsmiddel.
4.2.
Hier is sprake van een evidente verschrijving. Bedoeld is een verwijzing naar de inhoud van het als 1 genummerde bewijsmiddel. De Hoge Raad kan dit deel van de aantekening mondeling arrest verbeterd lezen, waardoor de grondslag aan het tweede middel komt te ontvallen.
5.
Beide middelen falen en kunnen bij verbeterde lezing van de aantekening met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve wijs ik er op dat de verdachte, op wie het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, op 16 april 2009 beroep in cassatie heeft ingesteld. Sedertdien zijn reeds meer dan zestien maanden verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Nu het Hof aan de verdachte een week geheel voorwaardelijke jeugddetentie heeft opgelegd en een onvoorwaardelijke geldboete van minder dan € 1.000,-, kan de Hoge Raad dit compenseren met de enkele constatering dat inbreuk is gemaakt op art. 6 EVRM.2. Gronden die ambtshalve tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoren te geven heb ik niet aangetroffen.
6.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het arrest van 9 februari 2010 zal intrekken, zal vaststellen dat zich een overschrijding heeft voorgedaan van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, maar dat met de enkele constatering van die overschrijding zal worden volstaan en dat het beroep voor het overige wordt verworpen.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑11‑2010
Vgl. HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 3.6.2. onder C