HR, 28-02-2017, nr. 15/04143
ECLI:NL:HR:2017:329
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-02-2017
- Zaaknummer
15/04143
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:329, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑02‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:95, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:95, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑01‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:329, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑02‑2017
Partij(en)
28 februari 2017
Strafkamer
nr. S 15/04143
CB/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 juli 2015, nummer 23/005344-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2017.
Conclusie 24‑01‑2017
Nr. 15/04143 Zitting: 24 januari 2017 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 17 juli 2015 door het Gerechtshof Amsterdam wegens “medeplegen van als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan of aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Er bestaat samenhang met de zaken 15/03427, 15/03975, 15/04437 en 16/00149. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaarde pleegperiode niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. Subsidiair wordt geklaagd dat de strafmotivering onbegrijpelijk is, nu het hof in zijn overweging aangaande de straftoemeting naar die onjuiste pleegperiode heeft verwezen.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op in de periode van 1 oktober 2001 tot 11 januari 2010, te Amsterdam, als ambtenaar, in de functie van marktmeester in dienst van de gemeente Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, giften, te weten telkens een of meerdere geldbedragen, te weten dagelijks een geldbedrag variërend van EUR 2,00 tot EUR 50,00 heeft aangenomen van een of meer marktkooplieden op de Noordermarkt en/of de Westermarkt en/of de Waterloopleinmarkt en/of de Nieuwmarkt, wetende dat die giften hem, verdachte en zijn mededaders, werden gedaan en/of aangeboden
- teneinde hen te bewegen om, in strijd met hun plicht, in hun bediening iets te doen of na te laten, en
- ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hun, in strijd met hun plicht, in hun bediening is gedaan of nagelaten;
te weten het telkens
- voorrang verlenen aan marktkooplieden bij de toewijzing van een plaats op de markt, en
- scannen van minder marktkramen dan de marktkooplieden in werkelijkheid in gebruik hebben, en scannen van marktpasjes om de marktkooplieden te kunnen laten voldoen aan hun verschijningsplicht op de markt.”
6. De steller van het middel voert in de toelichting op het middel aan dat de verdachte meent dat hoogstens de periode van 2006 tot 11 januari 2011 bewezen zou kunnen worden verklaard, nu de marktmeesters allen spreken over het aannemen van geldbedragen na de invoering van het pasjessysteem in 2006.
7. Dat zie ik anders. Voor zover hier relevant, komt uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen het volgende naar voren. Marktkoopman [betrokkene 1] verklaart op 3 november 2011 dat hij in 2001 is begonnen als marktkoopman op het Waterlooplein, hij 10 jaar op de Noordermarkt heeft gestaan en dat hij altijd 10 euro gaf waardoor hij een plek kreeg waarop hij eigenlijk geen recht had (bewijsmiddel 5). Marktkoopman [betrokkene 2] verklaart op 29 maart 2011 onder meer dat hij 7-8 jaar op het Waterlooplein staat en dat het betalen vanaf het begin heeft gespeeld (bewijsmiddelen 3 en 4). Voorts kan uit de stamkaart van de verdachte en vier van zijn medeverdachten worden afgeleid dat zij vanaf 2001 als marktmeesters in dienst van de gemeente waren. Uit ’s hofs bewijsvoering blijkt derhalve dat ook al jaren voordat het pasjessysteem in 2006 werd ingevoerd, geld aan de marktmeesters moest worden betaald om redenen die in de bewezenverklaring zijn genoemd.
8. De bewezenverklaring is naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed. Op die grond faalt de subsidiair aangevoerde klacht eveneens.
9. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
10. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG