HR, 16-09-2014, nr. 12/04833
ECLI:NL:HR:2014:2750
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-09-2014
- Zaaknummer
12/04833
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2750, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑09‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1700, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1700, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑07‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2750, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Strafoplegging. Gelet op de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden voorwaarden heeft het Hof kennelijk Reclassering Nederland opdracht willen geven het in art. 14d.2 Sr bedoelde toezicht te houden en de daar bedoelde begeleiding te bieden, maar heeft het verzuimd deze opdracht in het dictum van de bestreden uitspraak op te nemen. De HR herstelt deze misslag en zal verstaan dat het Hof Reclassering Nederland deze opdracht heeft gegeven. Het middel klaagt weliswaar terecht over dit verzuim, maar kan dus niet tot cassatie leiden. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
16 september 2014
Strafkamer
nr. S 12/04833
SG/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2012, nummer 20/001573-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf, tot aanvulling van het bestreden arrest en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof de strafoplegging ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. Het dictum van de bestreden uitspraak luidt, voor zover in cassatie van belang, als volgt:
"Het Hof:
(...)
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van vaststelling identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
- verdachte zich na zijn detentie moet melden bij Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34 te Breda waarbij verdachte zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden moet blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze perioden nodig acht;
- verdachte school en/of werk oppakt."
2.3.
Gelet op de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden voorwaarden heeft het Hof kennelijk Reclassering Nederland opdracht willen geven het in art. 14d, tweede lid, Sr bedoelde toezicht te houden en de daar bedoelde begeleiding te bieden, maar heeft het verzuimd deze opdracht in het dictum van de bestreden uitspraak op te nemen. De Hoge Raad herstelt deze misslag en zal verstaan dat het Hof Reclassering Nederland deze opdracht heeft gegeven. Het middel klaagt weliswaar terecht over dit verzuim, maar kan dus niet tot cassatie leiden.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 22 maanden en 3 weken, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, beloopt;
verstaat dat het Hof Reclassering Nederland opdracht heeft gegeven toezicht te houden op de naleving van de in de bestreden uitspraak omschreven voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2014.
Conclusie 01‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Strafoplegging. Gelet op de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden voorwaarden heeft het Hof kennelijk Reclassering Nederland opdracht willen geven het in art. 14d.2 Sr bedoelde toezicht te houden en de daar bedoelde begeleiding te bieden, maar heeft het verzuimd deze opdracht in het dictum van de bestreden uitspraak op te nemen. De HR herstelt deze misslag en zal verstaan dat het Hof Reclassering Nederland deze opdracht heeft gegeven. Het middel klaagt weliswaar terecht over dit verzuim, maar kan dus niet tot cassatie leiden. Conclusie AG: anders.
Nr. 12/04833
Mr. Machielse
Zitting 1 juli 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 4 oktober 2012 voor: Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. Voorts heeft het hof de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen uitgesproken, de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals in het arrest omschreven.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over de opgelegde straf. Het hof heeft in zijn arrest niet een reclasseringsinstelling opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, waardoor de oplegging van de deels voorwaardelijke straf ontoereikend is gemotiveerd. Het hof heeft immers als algemene voorwaarde aan de deels voorwaardelijke straf verbonden dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, maar deze algemene voorwaarde komt in het luchtledige te hangen als er geen reclasseringstoezicht is gelast.
3.2. Het dictum van het arrest houdt onder meer het volgende in:
"Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van vaststelling identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
- verdachte zich na zijn detentie moet melden bij Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34 te Breda waarbij verdachte zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden moet blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze perioden nodig acht;
- verdachte school en/of werk oppakt."
3.3. Het bewezenverklaarde feit is begaan op 17 december 2011. Tot 1 april 2012 had artikel 14c lid 1 Sr als inhoud:
"1. Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarden dat:
a. de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
b. de veroordeelde, voor zover aan de toepassing van artikel 14a bijzondere voorwaarden als bedoeld in het tweede lid, onder 5°, zijn gesteld, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt."
En artikel 14d:
"1. Met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is het openbaar ministerie belast.
2. De rechter kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling dan wel aan een bijzondere reclasseringsambtenaar opdracht geven de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen. Bij het verlenen van hulp en steun bij de naleving van de voorwaarden, bedoeld in artikel 14c, tweede lid, onder 5° , stelt de reclasseringsinstelling dan wel de bijzondere reclasseringsambtenaar de identiteit van de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering."
De Wet van 17 november 2011 tot wijziging van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidstelling (Stb. 2011, 545, inwerking getreden op 1 april 2012) wijzigde artikel 14c aldus, dat het eerste lid daarvan de volgende inhoud kreeg:
"1. Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarden dat:
a. de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
b. de veroordeelde, voor zover aan de toepassing van artikel 14a bijzondere voorwaarden als bedoeld in het tweede lid zijn gesteld:
1°. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
2°. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid , de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen."
Ook artikel 14d Sr werd gewijzigd en luidt sindsdien aldus:
"1. Met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is het openbaar ministerie belast.
2. De rechter kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Bij het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden stelt de reclasseringsinstelling de identiteit van de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering . Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar ministerie.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het uit te oefenen toezicht."
In een overgangsregeling is niet voorzien.
3.4. De herziening van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling past in het streven van het kabinet om criminaliteit en recidive terug te dringen. Sanctieoplegging en tenuitvoerlegging moeten beter op dader en delict worden toegesneden. Omdat gedragsbeïnvloeding door korte vrijheidsstraffen weinig kansen biedt, wordt ingezet op een stimulering van de voorwaardelijke sanctie en op een intensivering van het reclasseringstoezicht.1.Reclasseringstoezicht wordt omschreven als de controle op het nakomen van door de rechter, het Openbaar Ministerie of de administratie (Dienst Justitiële Inrichtingen) opgelegde voorwaarden en het signaleren van dreigende overtreding, en het stimuleren en motiveren van de veroordeelde om zich aan de voorwaarden te houden.2.Onder dat reclasseringstoezicht valt dus ook het stimuleren en motiveren, kortom de begeleiding van de veroordeelde. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was niet voorzien in een wijziging van artikel 14c lid 1 Sr. Wel werd voorgesteld om het tweede lid van artikel 14d te wijzigen en wel aldus dat daarin aan de rechter de mogelijkheid werd gegeven aan een reclasseringsinstelling op te dragen toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Ten tijde van de indiening van het wetsvoorstel sprak het tweede lid van artikel 14d niet van toezicht maar van het verlenen van hulp en steun bij de naleving van de voorwaarden. Deze aanvankelijk voorgestelde wijziging van artikel 14d Sr beoogde slechts deze bepaling aan te passen aan de actuele terminologie en omvatte niet een inhoudelijke verandering.3.Eerst bij de tweede Nota van wijziging kregen de artikelen 14c en 14d Sr hun huidige inhoud. De verplichting van de veroordeelde om mee te werken aan reclasseringstoezicht is in artikel 14c lid 1 onder b sub 2 Sr gecodificeerd. Aldus wordt geëxpliciteerd dat de veroordeelde bijvoorbeeld moet meewerken aan huisbezoek of informatie moet verschaffen als een behandeling als bijzondere voorwaarde is opgelegd.4.Maar van een koerswijziging is geen sprake.
3.5. Het hof is klaarblijkelijk uitgegaan van de tekst van de artikelen 14c en 14d zoals die luidde na de inwerkingtreding van de Wet van 17 november 2011. Het hof legt immers aan verdachte de verplichting op medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in het tweede lid van artikel 14d Sr, waaronder is begrepen de verplichting om mee te werken aan huisbezoeken. Maar het hof heeft verzuimd aan de reclassering opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Maar dat het de bedoeling was van het hof dat de reclassering toezicht op de naleving van de voorwaarden zou uitoefenen is zonneklaar. Daarom kan mijns inziens de Hoge Raad doen wat het hof verzuimd heeft, te weten het geven van deze opdracht aan de Reclassering Nederland. Daarmee komt de grondslag aan het middel te vervallen.
4.1. Het tweede middel klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase. Op 5 oktober 2012 is het cassatieberoep ingesteld. De aanvulling op het verkort arrest is eerst op 5 december 2013 opgemaakt.5.Het dossier is niet binnen zes maanden na het instellen van het beroep in cassatie ingezonden, maar eerst op 22 december 2013 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat dient te leiden tot een vermindering van de opgelegde straf.
4.2. Inderdaad is het cassatieberoep op 5 oktober 2012 ingesteld en is het dossier eerst op 22 december 2013 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Verdachte is geboren op 5 juli 1993 en het feit is gepleegd op 17 december 2011. Toen het feit werd gepleegd was verdachte dus reeds 18 jaar oud. Toen de terechtzitting in hoger beroep op 20 september 2012 een aanvang nam was verdachte al niet meer gedetineerd. Mijns inziens geldt daarom als inzendtermijn een periode van acht maanden en niet van zes maanden zoals de steller van het middel betoogt. Wat daarvan ook zij, de inzendtermijn is geschonden en wel, naar mijn berekening, met zes maanden en 17 dagen. Dat dient te leiden tot een vermindering van de opgelegde straf.
5. Het eerste middel treft geen doel als de Hoge Raad mijn voorstel volgt en zal doen wat het hof had behoren te doen. Het tweede middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal zelf de opgelegde straf kunnen verminderen. Ambtshalve heb ik geen grond gevonden die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vermindering van de opgelegde straf, tot aanvulling van het bestreden arrest en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑07‑2014
Kamerstukken II 2009/10, 32319, nr. 3, p. 4, 21.
De schriftuur meldt abusievelijk als datum van ondertekening door de voorzitter van de aanvulling de datum van 5 december 2010.