Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 1143/2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten
Artikel 3 Definities
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
22-10-2014, PbEU 2014, L 317 (uitgifte: 04-11-2014, regelingnummer: 1143/2014)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-10-2014, PbEU 2014, L 317 (uitgifte: 04-11-2014, regelingnummer: 1143/2014)
- Vakgebied(en)
Natuurbeschermingsrecht / Soortenbescherming
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Dierenrecht / Algemeen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- 1)
‘uitheemse soort’: levende exemplaren van soorten, ondersoorten of lagere taxa van dieren, planten, schimmels of micro-organismen die zijn geïntroduceerd buiten hun natuurlijke verspreidingsgebied, met inbegrip van alle delen, gameten, zaadcellen, eicellen of propagulen van die soorten alsook alle kruisingen, variëteiten of rassen, die kunnen overleven en zich vervolgens kunnen voortplanten;
- 2)
‘invasieve uitheemse soort’: een uitheemse soort waarvan is vastgesteld dat de introductie of verspreiding ervan een bedreiging is of nadelige gevolgen heeft voor de biodiversiteit en aanverwante ecosysteemdiensten;
- 3)
‘voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soort’: een invasieve uitheemse soort waarvan de negatieve effecten zodanig zijn dat dat overeenkomstig artikel 4, lid 3, gezamenlijk optreden op het niveau van de Unie vereist is;
- 4)
‘voor een lidstaat zorgwekkende invasieve uitheemse soort’: een andere invasieve uitheemse soort dan een voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soort waarvoor een lidstaat op basis van wetenschappelijk bewijsmateriaal, zelfs als dit nog niet volledig geverifieerd werd, van mening is dat de nadelige gevolgen van de vrijlating en verspreiding van die soort significant zijn voor zijn grondgebied of voor een deel ervan, en maatregelen op het niveau van die lidstaat vereisen;
- 5)
‘biodiversiteit’: de variabiliteit onder levende organismen van allerlei herkomst, met inbegrip van terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken; dit omvat diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen;
- 6)
‘ecosysteemdiensten’: de directe en indirecte bijdragen van ecosystemen aan het menselijke welzijn;
- 7)
‘introductie’: de verplaatsing, als gevolg van menselijk ingrijpen, van een soort buiten zijn natuurlijke verspreidingsgebied;
- 8)
‘onderzoek’: beschrijvende of experimentele werkzaamheden onder gereguleerde omstandigheden ter verkrijging van nieuwe wetenschappelijke bevindingen of ter ontwikkeling van nieuwe producten, met inbegrip van de aanvangsfasen van identificatie, karakterisering en isolering van genetische kenmerken — met uitzondering van die kenmerken die een soort invasief maken — van invasieve uitheemse soorten enkel voor zover dit essentieel is om deze kenmerken bij niet-invasieve soorten te kunnen aanbrengen;
- 9)
‘in gesloten omgeving houden’: het houden van een organisme in gesloten voorzieningen waaruit geen ontsnapping of verspreiding mogelijk is;
- 10)
‘bewaring ex situ’: het bewaren van bestanddelen van de biologische diversiteit buiten hun natuurlijke habitat;
- 11)
‘introductieroutes’: de routes en mechanismen van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten;
- 12)
‘vroegtijdige detectie’: de bevestiging van de aanwezigheid van een exemplaar of exemplaren van een invasieve uitheemse soort in het milieu voordat deze soort zich wijd heeft kunnen verspreiden;
- 13)
‘uitroeiing’: de volledige en permanente verwijdering van de populatie van een invasieve uitheemse soort door middel van dodelijke of niet-dodelijke middelen;
- 14)
‘populatiebeheersing’: dodelijke of niet-dodelijke op de populatie van een invasieve uitheemse soort toegepaste maatregelen, waarbij tegelijkertijd de gevolgen voor niet doelsoorten en hun habitats tot een minimum worden beperkt, met als doel het aantal exemplaren van de populatie van een invasieve uitheemse soort zo laag mogelijk te houden zodat — hoewel de soort niet kan worden uitgeroeid — de invasieve capaciteiten en de negatieve gevolgen voor de biodiversiteit, de aanverwante ecosysteemdiensten, voor de menselijke gezondheid of de economie tot een minimum worden beperkt;
- 15)
‘indamming’: maatregelen om barrières te creëren die het risico dat de populatie van een invasieve uitheemse soort zich buiten het binnengedrongen gebied verspreidt, tot een minimum beperken;
- 16)
‘wijdverspreid’: een invasieve uitheemse soort met een populatie die de vestigingsfase, waarin een populatie zichzelf in stand houdt, voorbij is en die zich verspreidt om een groot deel van het potentiële verspreidingsgebied waarin de soort kan overleven en zich kan voortplanten, te koloniseren;
- 17)
‘beheer’: dodelijke of niet-dodelijke maatregelen om de populatie van een invasieve uitheemse soort uit te roeien, te beheersen of in te dammen, waarbij tegelijkertijd de gevolgen voor niet-doelsoorten en hun habitats tot een minimum worden beperkt.