Zoals ECLI:NL:CRVB:2013:2879.
CBb, 12-10-2021, nr. 21/19, 21/20 en 21/21
ECLI:NL:CBB:2021:931
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
12-10-2021
- Zaaknummer
21/19, 21/20 en 21/21
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2021:931, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 12‑10‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2021/323 met annotatie van L.M. Koenraad
Uitspraak 12‑10‑2021
Inhoudsindicatie
artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht Niet verschoonbare termijnoverschrijding. De bezwaarschriften zijn één dag te laat ingediend. Het is vaste rechtspraak dat de omstandigheid dat de termijnoverschrijding gering is, niet kan leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding niet kan worden tegengeworpen. Geen gronden om de overschrijding verschoonbaar te achten. De stelling van appellanten dat de termijn pas op 26 augustus 2020 is afgelopen, is niet in overeenstemming met artikel 6:9, eerste lid, van de Awb. Met de brieven is niet het vertrouwen gewekt dat de bezwaren tijdig zijn ingediend. In die brieven heeft verweerder gronden van bezwaar opgevraagd, terwijl al duidelijk kon zijn dat het bezwaar te laat was ingediend. Daarmee heeft verweerder echter geen toezegging gedaan dat hij zou overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
Partij(en)
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Zaaknummers: 21/19, 21/20 en 21/21
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 oktober 2021 in de zaak tussen
Freshweb.nl B.V., te Alkmaar, en
Drogenbroek’s Fruit B.V., te Loenen aan de Vecht, en
C.J. den Daas B.V., te Nieuwegein, appellanten,
(gemachtigde: mr. M. Wevers),
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. M.W. Schilperoort).
Procesverloop
Bij besluiten van 14 juli 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder de verzoeken van appellanten om tegemoetkoming in verband met de ontstane overmachtssituatie als gevolg van de uitbraak van COVID-19 met betrekking tot de Regeling schoolfruit 2019 (de Regeling) gedeeltelijk toegekend.
Bij besluiten van 27 november 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van appellanten niet-ontvankelijk verklaard.
Appellanten hebben beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2021, waar de zaken gevoegd zijn behandeld. Namens appellanten is [naam] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de bezwaren van appellanten tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
2.1
Appellanten stellen zich allereerst op het standpunt dat de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend. De dagtekening van de besluiten is 14 juli 2020. De ingangsdatum van de termijn is dus 15 juli 2020. De termijn van zes weken loopt daarom volgens appellanten tot en met 26 augustus 2020. Verder voeren appellanten aan dat de vermelding van de bezwaartermijnen door verweerder onduidelijk is, afwijkt van de informatie op de website, verwarring schept en daardoor niet in hun nadeel kan worden gebruikt. De primaire besluiten bevatten de mededeling dat een schriftelijk bezwaar “binnen zes weken na dagtekening van deze brief” moet worden verstuurd naar verweerder. Deze termijn is niet in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en is daarom incorrect. Appellanten voeren aan dat ze mochten vertrouwen op de informatie uit de primaire besluiten en de website en dat de niet-ontvankelijkheidsverklaring van het bezwaar in strijd is met de rechtszekerheid. Verder doen appellanten een beroep op opgewekt vertrouwen, omdat verweerder in zijn brieven aan appellanten van 3 september 2020 zonder enig voorbehoud de ontvangst van het bezwaarschrift heeft bevestigd. Indien sprake zou zijn geweest van een termijnoverschrijding, had verweerder dit bij deze brieven moeten laten weten. De enkele mededeling, zonder enige nadere motivering, in de brieven van 16 september 2020 dat de brieven van 3 september 2020 ten onrechte aan appellanten waren verstuurd en dat de brieven van 16 september 2020 daarvoor in de plaats traden, is niet transparant en in strijd met de rechtszekerheid.
2.2
Voor zover het College van oordeel is dat de bezwaarschriften niet tijdig zijn ingediend, voeren appellanten aan dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. In dit geval gaat het om bezwaren die slechts één dag te laat zijn ingediend. Daarnaast geldt dat als de bezwaren op 25 augustus 2021 per post zouden zijn verzonden, ze wel tijdig zouden zijn ingediend. Vanwege de slechte postbezorging in deze periode hebben appellanten de bezwaarschriften zelf overhandigd. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat verweerder 113 dagen heeft gedaan om op de aanvragen te beslissen. Bovendien ontvingen partijen het besluit midden in de vakantieperiode en was hun organisatie ontwricht door de COVID-19 pandemie. Verweerder wordt bovendien op geen enkele wijze in zijn belangen geschaad en er spelen evenmin belangen van derden een rol. Voor appellanten zijn de gevolgen van de niet-ontvankelijkheidverklaring groot. Zij worden onevenredig hard geraakt door de gevolgen van de coronacrisis en door het feit dat hun inhoudelijke bezwaren niet beoordeeld worden. Appellanten wijzen er nog op dat in de literatuur wordt geopperd om de tijdigheid van het bezwaar minder streng te toetsen. Deze tendens is terug te vinden in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1500) en lagere rechtspraak.
3.1
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb volgt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In navolging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1500) hanteert het College als uitgangspunt dat de wettelijke bepalingen over de tijdigheid van een bezwaar- of beroepschrift dwingend van aard zijn. Dat betekent dat de instantie waarbij een rechtsmiddel is ingesteld, gehouden is de tijdigheid van dat rechtsmiddel te beoordelen en in geval van niet verschoonbare termijnoverschrijding het rechtsmiddel niet-ontvankelijk te verklaren. De door appellanten genoemde tendens in de rechtspraak ziet niet hierop, maar op de vraag of de rechter in beroep ambtshalve (dus zelfstandig, naast de beroepsgronden) de tijdigheid van het bezwaar moet beoordelen, óók als dat tussen partijen niet in geschil is.
3.2
Verweerder heeft de bestreden besluiten op 14 juli 2020 bekend gemaakt. Dit betekent dat de bezwaartermijn op 15 juli 2020 aanving en op 25 augustus 2020 eindigde. Het College is met verweerder van oordeel dat de op 26 augustus 2020 ingediende (pro forma) bezwaarschriften één dag te laat zijn ingediend. De stelling van appellanten dat de termijn pas op 26 augustus 2020 is afgelopen, is niet in overeenstemming met artikel 6:9, eerste lid, van de Awb. Het College volgt appellanten ook niet in de stelling dat met de brieven van 3 september 2020 het vertrouwen is gewekt dat de bezwaren tijdig zijn ingediend. In die brieven heeft verweerder gronden van bezwaar opgevraagd, terwijl al duidelijk kon zijn dat het bezwaar te laat was ingediend. Daarmee heeft verweerder echter geen toezegging gedaan dat hij zou overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
3.3
Het is vaste rechtspraak dat de omstandigheid dat de termijnoverschrijding gering is, niet kan leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding niet kan worden tegengeworpen.1.Aan de strikte toepassing van de termijnen mag worden vastgehouden. Dat een besluit ingrijpend van aard is dan wel grote financiële gevolgen heeft, kan evenmin een rol spelen bij de uitoefening van de bevoegdheid tot nietontvankelijk verklaring. De stelling van appellanten dat een inhoudelijke behandeling van de zaken geen nadelige gevolgen opleveren voor verweerder of derden maakt het voorgaande niet anders. Het College ziet in de door appellanten genoemde omstandigheden betreffende de vakantieperiode, de COVID-19 pandemie en de duur van de beslistermijn van verweerder ook geen grond om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het ligt op de weg van appellanten om de lopende termijnen te bewaken en daartoe de nodige maatregelen te treffen. Niet is gebleken dat appellanten in zodanige (COVID-19 gerelateerde) omstandigheden verkeerden dat zij niet tijdig (pro forma) bezwaarschriften hadden kunnen indienen. Daarbij acht het College van belang dat appellanten professionele rechtshulp hebben ingewonnen. Dat appellanten vanwege twijfel over de betrouwbaarheid van de postbezorging in de betreffende periode ervoor gekozen hebben om de bezwaarschriften persoonlijk te bezorgen, moet ook daarom voor rekening en risico van appellanten blijven.
3.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder de bezwaren terechtniet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. De beroepen zijn ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, mr. M. van Duuren en mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. N.C.H. Vrijsen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2021.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑10‑2021