CRvB, 17-12-2013, nr. 13-211 WWB
ECLI:NL:CRVB:2013:2879
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
17-12-2013
- Zaaknummer
13-211 WWB
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:2879, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 17‑12‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 6:6 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
AB 2014/62 met annotatie van R. Stijnen
JB 2014/39
USZ 2014/43
Uitspraak 17‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaren. De gronden van het bezwaar zijn niet binnen de daarvoor gestelde termijn ingediend en dat binnen die termijn evenmin om uitstel voor het indienen van die gronden is verzocht. Van redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is niet gebleken.
13/211 WWB, 13/3014 WWB, 13/3015 WWB
Datum uitspraak: 17 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van
21 november 2012, 12/3233 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Kapelle (appellant)
[Betrokkene] te[woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.M. Pieterse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B. Vermeirssen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2013. Verschenen zijn
mr. Pieterse en mr. Vermeirssen.
OVERWEGINGEN
1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving vanaf 1 januari 1997 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij besluit van 29 november 2011 heeft appellant de bijstand van betrokkene met ingang van 1 januari 1997 beëindigd (ingetrokken), omdat uit onderzoek is gebleken dat betrokkene een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met L.L.C.[T.].
1.3.
Bij besluit van 5 december 2011 heeft appellant de bijstand over de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 oktober 2011 tot een bedrag van € 205.413,39 van betrokkene teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 22 maart 2012 (bestreden besluit) heeft appellant de bezwaren tegen de besluiten van 29 november 2011 en van 5 december 2011 niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van het bezwaar niet binnen de bezwaartermijn en evenmin binnen de op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nader gestelde termijn zijn ingediend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen inzake griffierecht en proceskosten, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant opnieuw op het bezwaar beslist. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit voor vernietiging vatbaar is vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat een redelijke belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 van de Awb meebrengt dat appellant had moeten laten meewegen dat de reeds geplande procedure niet zou worden belemmerd door het enkele uren na het verlopen van de aanvullende termijn ontvangen van de gronden van bezwaar. Appellant zal de bezwaarprocedure inhoudelijk moeten voortzetten.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.1.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij besluit van 27 maart 2013 de bezwaren tegen de besluiten van 29 november 2011 en van 5 december 2011 in zoverre gegrond verklaard dat de bijstand met ingang van 18 november 2006 wordt beëindigd (ingetrokken) en dat de bijstand wordt teruggevorderd over de periode van 18 november 2006 tot en met 31 oktober 2011. Bij besluit van 9 april 2013 heeft appellant het over die periode terug te vorderen bedrag vastgesteld op € 65.942,90.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De nieuwe besluiten van 27 maart 2013 en van 9 april 2013 worden, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, mede in de beoordeling betrokken.
4.2.
In artikel 6:5 van de Awb is geregeld waaraan een bezwaar- of beroepschrift ten minste moet voldoen. Ingevolge het eerste lid, onder d, van dit artikel geldt dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar dient te bevatten. Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb en de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
4.3.
Niet in geschil is dat het door betrokkene ingediende bezwaarschrift van 9 januari 2011 (2012), aangeduid als ‘bezwaarschrift pro-forma’, geen grond(en) van bezwaar bevat. Vaststaat dat appellant betrokkene bij brief van 13 januari 2012 heeft gewezen op het ontbreken van de gronden van het bezwaar en betrokkene tot en met 20 februari 2012 in de gelegenheid heeft gesteld dit verzuim te herstellen. Daarbij heeft appellant erop gewezen dat indien dit niet gebeurt, het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
4.4.
Op 21 februari 2012 heeft de gemachtigde van betrokkene om 09.15 uur telefonisch contact opgenomen met appellant en verzocht om verlenging van de termijn. Op diezelfde datum om 11.07 uur heeft hij per fax de gronden van het bezwaar ingediend.
4.5.
Ter beantwoording ligt de vraag voor of appellant in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
4.6.
In het bestreden besluit heeft appellant voor de motivering verwezen naar het advies van de vaste commissie voor de bezwaarschriften. Dit advies vermeldt dat, nu de gronden van het bezwaar binnen de bezwaartermijn noch binnen de nader gestelde termijn zijn aangevuld, het bezwaarschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De gemachtigde van appellant heeft ter zitting van de rechtbank toegelicht dat appellant een belangenafweging heeft gemaakt en daarbij ook het belang van betrokkene heeft afgewogen, maar dat dit niet expliciet in het besluit terecht is gekomen. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank het bestreden besluit vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering terecht vernietigd. Weliswaar heeft de gemachtigde van appellant ter zitting van de Raad uitdrukkelijk afstand genomen van wat de toenmalige gemachtigde van appellant bij de rechtbank heeft verklaard, maar dit doet niet af aan wat destijds feitelijk is verklaard en als zodanig is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank. De beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden die niet (kenbaar) in de motivering van het bestreden besluit is neergelegd, slaagt dan ook niet.
4.7.
Appellant heeft vervolgens in hoger beroep aangevoerd dat ook al zou de eerste beroepsgrond worden verworpen, de rechtbank in elk geval niet een opdracht had mogen geven om de bezwaren inhoudelijk in behandeling te nemen. Appellant heeft daartoe in hoger beroep aangevoerd en ter zitting van de Raad toegelicht dat appellant een vaste gedragslijn volgt bij de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid die hier aan de orde is. Deze gedragslijn houdt in dat appellant van de bevoegdheid, gegeven in artikel 6:6 van de Awb, gebruik maakt bij termijnoverschrijding en dat daarvan alleen kan worden afgezien als de overschrijding van de gestelde termijn niet verwijtbaar zou zijn geweest dan wel sprake zou zijn geweest van een toezegging. Dit betekent volgens appellant dat ook bij een (belangen)afweging de uitkomst hetzelfde zou zijn geweest, te weten niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar.
4.7.1.
Op grond van 4.3 en 4.4 staat vast dat de gronden van het bezwaar niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend en dat binnen die termijn evenmin om uitstel voor het indienen van die gronden is verzocht. Het standpunt van betrokkene dat de gronden van het bezwaar, gelet op de contacten tussen partijen in het kader van een nieuwe aanvraag om bijstand, bij appellant bekend waren dan wel bekend konden zijn, wordt niet gevolgd. Het is aan betrokkene om bij het bezwaar de gronden waarop het bezwaar berust aan te voeren.
4.7.2.
Bij de beantwoording van de in 4.5 neergelegde vraag kan de omstandigheid dat de termijnoverschrijding gering is waardoor de reeds geplande procedure geen vertraging heeft opgelopen, niet leiden tot het oordeel dat de overschrijding van de termijn aan de betrokkene niet kan worden tegengeworpen. Dat het hier niet om een termijn van openbare orde gaat maar om een door het bestuursorgaan gestelde termijn van orde, is daarbij niet van belang. Ook voor een dergelijke termijn geldt dat deze wordt gesteld met het oog op een goed verloop van de procedure. Appellant mag daarbij vasthouden aan een strikte toepassing van de termijnen. Daarbij past niet dat van geval tot geval moet worden bezien of een overschrijding van de gestelde termijn al dan niet aan een goed verloop van de individuele procedure in de weg staat. Ook de omstandigheid dat een besluit ingrijpend van aard is dan wel grote financiële gevolgen heeft, kan, zo heeft de gemachtigde van betrokkene ter zitting ook erkend, geen rol spelen bij de uitoefening van de bevoegdheid tot niet-ontvankelijk verklaring. Voor een afweging van dergelijke belangen is bij de uitoefening van de bevoegdheid die hier aan de orde is geen ruimte. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
4.7.3.
Wel van belang is de eventuele verschoonbaarheid van de overschrijding van de termijn. Betrokkene heeft bij het indienen van de gronden van haar bezwaar op 21 februari 2012 geen reden vermeld waarom zij te laat was met het indienen van de gronden. Ook is geen reden gegeven waarom niet binnen de termijn om verlenging van die termijn kon worden verzocht. Van redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is dan ook niet gebleken.
4.8.
Gelet op het voorgaande heeft appellant in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Appellant heeft daarbij voorts, nu betrokkene op 21 februari 2012 niets heeft aangevoerd over het te laat indienen van de gronden, toepassing kunnen geven aan artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb en kunnen afzien van het horen van betrokkene.
4.9.
Uit 4.8 volgt dat het hoger beroep slaagt, voor zover de rechtbank opdracht heeft gegeven een nieuw besluit te nemen. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit in stand laten.
4.10.
Nu de aangevallen uitspraak voor zover het de opdracht betreft wordt vernietigd, komt aan de nieuwe besluiten van 27 maart 2013 en 9 april 2013 de grondslag te ontvallen. Deze besluiten komen dan ook voor vernietiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het betreft de opdracht een nieuw besluit te
nemen op de bezwaren van betrokkene tegen de besluiten van 29 november 2011 en van
5 december 2011;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 22 maart 2012 in stand blijven;
- vernietigt de besluiten van 27 maart 2013 en van 9 april 2013.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en Y.J. Klik en F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) S.K. Dekker
IJ