Hof Arnhem, 25-03-2005, nr. 21-006109-03
ECLI:NL:GHARN:2005:AT2529
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
25-03-2005
- Zaaknummer
21-006109-03
- LJN
AT2529
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2005:AT2529, Uitspraak, Hof Arnhem, 25‑03‑2005; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2006:AW3584
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2006:AW3584
Uitspraak 25‑03‑2005
Inhoudsindicatie
Het gerechtshof te Arnhem heeft verdachte vrijgesproken van het hem onder 4 tenlastegelegde feit, te weten het als ondernemer betalen van een deel van de kosten van de bruiloft van een gedeputeerde van de provincie Gelderland. Verdachte is - met verwerping van verweren - veroordeeld terzake de hem onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, te weten: 1. medeplegen van valsheid in geschrifte, 2. opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, en 3. een ambtenaar een gift of belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd.
Partij(en)
Parketnummer: 21-006109-03
Uitspraak d.d.: 25 maart 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 12 december 2003 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De advocaat-generaal heeft medegedeeld dat het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet is gericht tegen de deelvrijspraken van het onder 3 tenlastegelegde feit.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 8 maart 2005 en 14 maart 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat de termijn welke is verstreken tussen het instellen van het hoger beroep op 23 december 2003 en de binnenkomst van het dossier bij het hof op 7 oktober 2004 meer dan acht maanden bedraagt. Dat betekent dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 EVRM, is overschreden. Deze overschrijding wordt, naar het oordeel van het hof, in voldoende mate gecompenseerd door binnen zes maanden na ontvangst van het dossier, namelijk op 25 maart 2005, arrest te wijzen.
Het vonnis waarvan beroep
Door de raadsman is betoogd dat door de rechtbank ten aanzien van de feiten 2 en 3 de grondslag van de tenlastelegging is verlaten door het veranderen van de tenlastegelegde periode (feit 3) en door het toevoegen van de woorden "in verband met verkregen" (feit 2).
Het hof is van oordeel dat de rechtbank met die wijzigingen binnen de grenzen van de in eerste aanleg gewijzigde tenlastelegging is gebleven. Het verweer wordt dan ook verworpen. Door de hierna te nemen beslissing tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep komt overigens het belang aan het verweer te ontvallen.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging in eerste aanleg en in hoger beroep is gewijzigd, en voorzover thans nog van belang, dat:
- 1.
hij op of omstreeks 23 juni 2000, althans in of omstreeks de maand juni 2000, te Oosterbeek, in de gemeente Renkum, en/of te Arnhem, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een op 23 juni 2000 gedateerde overeenkomst tussen de provincie Gelderland enerzijds en [bedrijf] anderzijds,
waarbij de in die overeenkomst als opdrachtnemer aangeduide partij, te weten [bedrijf]., zich bereid verklaarde de bij haar aangesloten arbeidskrachten aan de provincie uit te lenen ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden in het kader van de uitvoering van opdrachten welke de provincie wenste uit te voeren, zulks onder de voorwaarden als nader in die overeenkomst door partijen omschreven,
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
door opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid voormelde overeenkomst als zodanig op te stellen, terwijl een dergelijke overeenkomst toen tussen voormelde partijen niet was gesloten of aangegaan, en/of die overeenkomst te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de Commissaris van de Koningin in de provincie Gelderland;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 23 juni 2000, althans in of omstreeks de maand juni 2000, te Oosterbeek, in de gemeente Renkum, en/of te Arnhem, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst geschrift, te weten een op 23 juni 2000 gedateerde overeenkomst tussen de provincie Gelderland enerzijds en [bedrijf]. anderzijds, waarbij de in die overeenkomst als opdrachtnemer aangeduide partij, te weten [bedrijf]., zich bereid verklaarde de bij haar aangesloten arbeidskrachten aan de provincie uit te lenen ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden in het kader van de uitvoering van opdrachten welke de provincie wenste uit te voeren, zulks onder de voorwaarden als nader in die overeenkomst door partijen omschreven,
- -
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -,
als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) bedoelde overeenkomst heeft/hebben doen toekomen, althans heeft/hebben overgelegd aan de [bank] ter fine van het (mede op basis daarvan) verkrijgen van (een) krediet(en),
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat voormelde overeenkomst in strijd met de waarheid was opgemaakt (een dergelijke overeenkomst tussen voormelde partijen was toen niet gesloten of aangegaan) en/of voormelde overeenkomst was ondertekend, met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de Commissaris van de Koningin in de provincie Gelderland;
- 2.
hij op of omstreeks 29 september 2000, in elk geval van 29 september 2000 tot en met 1 december 2000, te Oosterbeek, in de gemeente Renkum, althans te Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse of vervalste geschriften, te weten
een borgstelling van de provincie Gelderland ten behoeve van [bedrijf]., in verband met een aan [bedrijf]. door de [bank] te verstrekken geldlening / krediet, groot fl. 1.350.000,= en/of
een borgstelling van de provincie Gelderland ten behoeve van [bedrijf]., in verband met een aan [bedrijf]. door de [bank] te verstrekken geldlening / krediet, groot fl. 550.000,=, en/of
een borgstelling van de provincie Gelderland ten behoeve van [bedrijf], in verband met een aan [bedrijf] door de [bank] te verstrekken geldlening / krediet, groot fl. 1.000.000,=,
- -
zijnde deze borgstellingen geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen -
als waren die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat die borgstellingen werden overgelegd aan de [bank] ter verkrijging van kredieten voor de in die borgstellingen genoemde rechtspersonen,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die borgstellingen voor de provincie Gelderland waren ondertekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de provinciaal gedeputeerde W. [betrokkene];
- 3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van september 1999 tot en met maart 2001, te Oosterbeek, in de gemeente Renkum, en/of te Arnhem, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een ambtenaar,- te weten [medeverdachte 2] in dienst van de provincie Gelderland, een gift of belofte heeft gedaan met het oogmerk om die ambtenaar te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten,
hij, verdachte, heeft [medeverdachte 2] voornoemd in voormelde periode de volgende giften gedaan:
- -
in of omstreeks de maand juni 2000 een geldbedrag groot fl. 4.070,= of daaromtrent,
- -
in of omstreeks de maand september 2000 een geldbedrag groot" fl. 29.368,= of daaromtrent,
- -
in of omstreeks de maand februari 2001 het onbeperkt en onbelast gebruik van een personenauto, merk BMW,
en/of
hij, verdachte, heeft in voormelde periode na te noemen beloften aan die [medeverdachte 2] gedaan:
- -
in of omstreeks de periode van augustus 1999 tot en met maart 2001 de toezegging van een jaarsalaris groot fl. 250.000,-- of daaromtrent, althans een maandsalaris groot fl. 15.000,-- of daaromtrent,
zijnde die gift of belofte (telkens) gedaan met het oogmerk om die [medeverdachte 2] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of iets na te laten, te weten het in het kader van het evenementenbeleid van de Provincie Gelderland in relatie tot hem, verdachte en/of [bedrijf] anders handelen dan die [medeverdachte 2], op basis van objectieve gronden, zou behoren te doen;
- 4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de maand juli 2000, althans in het jaar 2000, te Oosterbeek, in de gemeente Renkum, althans te Rozendaal, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk een ambtenaar, te weten W. [medeverdachte], gedeputeerde van de provincie Gelderland, een gift of belofte heeft gedaan met het oogmerk om die [medeverdachte] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten,
hierin bestaande dat hij, verdachte, een bedrag van fl. 10.000,= of daaromtrent, althans enig geldbedrag, (in gedeelten) heeft betaald of doen betalen aan [horecagelegenheid], ter delging van de (gedeeltelijke) kosten van de bruiloft van die [medeverdachte], zulks (telkens) met het oogmerk om die [medeverdachte] te bewegen in zijn bediening,
in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of na te laten, te weten het in het kader van het evenementenbeleid van de Provincie Gelderland in relatie tot hem, verdachte en/of [bedrijf] anders handelen dan die [medeverdachte], op basis van objectieve gronden, zou behoren te doen, althans voormelde gift(en) (telkens) heeft gedaan tengevolge van of naar aanleiding van hetgeen door die [medeverdachte] in zijn bediening in strijd met zijn plicht, was gedaan of nagelaten, te weten het door die [medeverdachte], in zijn kwaliteit van gedeputeerde, (laten) opstellen en/of ondertekenen van een aan de [bank] gerichte brief, uitgaande van de Provincie Gelderland, gedateerd 29 mei 2000, welke brief inhoudelijk niet (geheel) juist was en/of het in het kader van het evenementenbeleid van de Provincie Gelderland in relatie tot hem, verdachte en/of [bedrijf] anders handelen dan die [medeverdachte], op basis van objectieve gronden, behoorde te doen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde niet ontvankelijk in zijn vervolging behoort te worden verklaard wegens schending van het gelijkheidsbeginsel door verdachte wel en [medeverdachte 2] niet voor deze feiten te vervolgen.
Uit het onderhavige strafrechtelijk onderzoek is de verdenking naar voren gekomen dat verschillende strafbare feiten zijn gepleegd. Zowel verdachte als [medeverdachte 2] is als verdachte aangemerkt en vervolgd. Daarbij heeft de officier van justitie, zoals te doen gebruikelijk, een keuze gemaakt ten aanzien van de feiten die aan de onderscheiden verdachten ten laste worden gelegd. Bij het maken van die keuze is de officier van justitie, naar het oordeel van het hof, geenszins de hem op basis van het opportuniteitsbeginsel toekomende beleidsvrijheid te buiten gegaan. Van handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel is dan ook geen sprake, zodat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat om tot een bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde te komen, is vereist dat komt vast te staan dat [medeverdachte] wist of behoorde te weten dat hij werd begunstigd.
Daarvan is onvoldoende gebleken. [Verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] niet wist dat hij, [verdachte], aan [horecagelegenheid] een bijdrage in de kosten van de bruiloft van [medeverdachte] heeft betaald, en [medeverdachte] heeft verklaard dat hij daarvan niet heeft geweten en bovendien dat hij tegen [verdachte] heeft gezegd dat deze zich niet met zijn bruiloft moest bemoeien, terwijl overigens in het dossier onvoldoende bewijs is te vinden dat [medeverdachte] die wetenschap heeft gehad of behoorde te hebben.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 1.
hij op of omstreeks 23 juni 2000 te Oosterbeek, in de gemeente Renkum, tezamen en in vereniging met een ander, een op 23 juni 2000 gedateerde overeenkomst tussen de provincie Gelderland enerzijds en [bedrijf]. anderzijds,
waarbij de in die overeenkomst als opdrachtnemer aangeduide partij, te weten [bedrijf]., zich bereid verklaarde de bij haar aangesloten arbeidskrachten aan de provincie uit te lenen ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden in het kader van de uitvoering van opdrachten welke de provincie wenste uit te voeren, zulks onder de voorwaarden als nader in die overeenkomst door partijen omschreven,
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid voormelde overeenkomst als zodanig op te stellen, terwijl een dergelijke overeenkomst toen tussen voormelde partijen niet was gesloten of aangegaan, en die overeenkomst te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de Commissaris van de Koningin in de provincie Gelderland;
- 2.
hij in de periode van 29 september 2000 tot en met 1 december 2000, te Oosterbeek, in de gemeente Renkum, althans te Arnhem, in elk geval in Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, te weten
- -
een borgstelling van de provincie Gelderland ten behoeve van [bedrijf]., in verband met een aan [bedrijf]. door de [bank] te verstrekken geldlening / krediet, groot fl. 1.350.000,= en
- -
een borgstelling van de provincie Gelderland ten behoeve van [bedrijf]., in verband met een aan [bedrijf]. door de [bank] te verstrekken geldlening / krediet, groot fl. 550.000,=, en
- -
een borgstelling van de provincie Gelderland ten behoeve van [bedrijf], in verband met een aan [bedrijf] door de [bank] te verstrekken geldlening / krediet, groot fl. 1.000.000,=,
zijnde deze borgstellingen geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
als waren die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat die borgstellingen werden overgelegd aan de [bank] ter verkrijging van kredieten voor de in die borgstellingen genoemde rechtspersonen,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die borgstellingen voor de provincie Gelderland waren ondertekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de provinciaal gedeputeerde W. [betrokkene];
- 3.
hij op tijdstippen in de periode van september 1999 tot en met maart 2001, te Oosterbeek, in de gemeente Renkum, en/of te Arnhem, in elk geval in Nederland,
telkens opzettelijk een ambtenaar,- te weten [medeverdachte 2] in dienst van de provincie Gelderland, een gift of belofte heeft gedaan met het oogmerk om die ambtenaar te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten,
hij, verdachte, heeft [medeverdachte 2] voornoemd in voormelde periode de volgende giften gedaan:
- -
in of omstreeks de maand juni 2000 een geldbedrag groot fl. 4.070,--,
- -
in of omstreeks de maand september 2000 een geldbedrag groot fl. 29.368,--,
- -
in of omstreeks de maand februari 2001 het onbeperkt en onbelast gebruik van een personenauto, merk BMW, en
hij, verdachte, heeft in voormelde periode na te noemen belofte aan die [medeverdachte 2] gedaan:
- -
in of omstreeks de periode van september 1999 tot en met januari 2001 de toezegging van een maandsalaris groot fl. 15.000,--,
zijnde die gift of belofte telkens gedaan met het oogmerk om die [medeverdachte 2] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en iets na te laten, te weten het in het kader van het evenementenbeleid van de Provincie Gelderland in relatie tot hem, verdachte of [bedrijf] anders handelen dan die [medeverdachte 2], op basis van objectieve gronden, zou behoren te doen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde overweegt het hof dat in een situatie waarin in een zekere periode een ambtenaar een aantal giften of beloften is gedaan en deze in dezelfde periode in een aantal gevallen heeft gehandeld in strijd met zijn ambtsplicht, welke situatie zich hier voordoet, het niet noodzakelijk is dat één op één een verband wordt aangetoond tussen een specifieke gift of belofte en een specifiek handelen in strijd met de ambtsplicht.
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Door verdachte en zijn raadsman is betoogd dat hetgeen [medeverdachte 2], [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard, moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat die verklaringen onbetrouwbaar geacht moeten worden.
Het hof deelt die opvatting niet. Ter terechtzitting van het hof in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat [getuige 1] geen redenen heeft om onjuist over verdachte te verklaren, terwijl ook overigens in het dossier geen redenen zijn te vinden waarom hij dat zou doen.
Ten aanzien van de door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen acht het hof het aannemelijk dat [medeverdachte 2] in eerste instantie de schuld op zich heeft willen nemen, doch dat hij op een later tijdstip anders, met name uitgebreider is gaan verklaren. Gelet op de mate waarin hij zichzelf in de door hem afgelegde verklaringen heeft belast, ziet het hof aanleiding de door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen betrouwbaar te achten. Bovendien sluit hetgeen [getuige 1] heeft verklaard aan bij hetgeen [medeverdachte 2] (uiteindelijk) heeft verklaard. Verder vindt wat zij hebben verklaard, steun in hetgeen [getuige 2] heeft verklaard, zodat die verklaringen elkaar over en weer ondersteunen. Ook ten aanzien van [getuige 2] heeft het hof in het dossier geen redenen kunnen vinden waarom hij onjuist ten aanzien van verdachte zou verklaren. [getuige 3], de inmiddels ex- echtgenote van verdachte, heeft op 15 februari 2005 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij de door haar afgelegde verklaring van 25 februari 2003 nog eens heeft nagelezen en dat zij bij de inhoud daarvan blijft. Verdachte heeft verklaard dat de verhouding tussen hem en zijn ex-echtgenote op 15 februari 2005 goed was. Het hof ziet daarom geen reden aan te nemen dat [getuige 3] in haar verklaring van 25 februari 2003 verdachte ten onrechte heeft willen belasten en acht haar verklaring dan ook betrouwbaar.
Tegenover de vele en samenhangende belastende verklaringen staat enkel de ontkenning van verdachte en zijn stelling dat degenen die over hem belastend verklaren onbetrouwbaar zijn. Dat acht het hof ontoereikend om aan die stelling het door verdachte gewenste gevolg te geven. Het hof ziet, gelet op het vorenstaande, geen redenen om de bestreden verklaringen van het bewijs uit te sluiten.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Door verdachte en zijn raadsman is ook ten aanzien van feit 2 betoogd dat hetgeen [medeverdachte 2] en [getuige 2] hebben verklaard, moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat die verklaringen onbetrouwbaar geacht moeten worden.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij de borgstellingen van de Provincie Gelderland ten behoeve van [bedrijf]., [bedrijf]. en [bedrijf] op verzoek van [verdachte] heeft opgesteld en ter ondertekening aan [verdachte] heeft meegegeven en dat hij deze later weer van [verdachte] heeft terugontvangen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft het hof in het dossier geen redenen kunnen vinden waarom [getuige 2] onjuist ten aanzien van verdachte zou verklaren.
[medeverdachte 2] heeft onder meer verklaard dat hij op de borgstellingen van [verdachte] heeft ontvangen en dat hij op die borgstellingen de tekst heeft geschreven die begint met "Goed voor" en eindigt met "als boven omschreven", alsmede de datum onder de borgstellingen. Voorts heeft [medeverdachte 2] verklaard dat [verdachte] hem gevraagd heeft de borgstellingen te ondertekenen en de handtekening van gedeputeerde [medeverdachte] eronder te zetten. Zoals hiervoor eveneens is overwogen, ziet het hof, gelet op de mate waarin hij zichzelf in de door hem afgelegde verklaringen heeft belast, aanleiding de door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen betrouwbaar te achten. Bovendien vullen de verklaringen van [getuige 2] en [medeverdachte 2] elkaar aan en sluiten deze weer aan bij de verklaring van verdachte dat het mogelijk is dat hij de stukken van [getuige 2] heeft gekregen en dat de borgstellingen in een gesloten enveloppe moeten hebben gezeten, die hij afgegeven heeft aan [medeverdachte 2] respectievelijk [getuige 2].
In wezen geldt naar het oordeel van het hof ook hier dat de enige reden voor het onbetrouwbaar achten van hetgeen door [getuige 2] en [medeverdachte 2] is verklaard, bestaat in de ontkenning van verdachte en zijn stelling dat degenen die over hem belastend verklaren onbetrouwbaar zijn. Gelet op het vorenstaande oordeelt het hof die reden ongenoegzaam.
Het betoog dat hetgeen [getuige 2] en [medeverdachte 2] hebben verklaard met betrekking tot feit 2 van het bewijs moet worden uitgesloten, wordt daarom verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van valsheid in geschrift.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Een ambtenaar een gift of belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij zijn straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte in het kader van en ten behoeve van de bedrijfsvoering van rechtspersonen, waarbij hij was betrokken, samen met een ander een overeenkomst valselijk heeft opgemaakt en dat hij in datzelfde verband gebruik heeft gemaakt van drie valse borgstellingen, terwijl hij bovendien de provincie ambtenaar die bij het een en ander was betrokken, heeft omgekocht. Bij die valsheidsdelicten ging het om grote financiële belangen en konden andere betrokken partijen, in het bijzonder de geldschietende bank, aanzienlijk nadeel lijden. Het is voor het goed functioneren van het maatschappelijk verkeer van groot belang dat kan worden vertrouwd op de juistheid van stukken die tot enig bewijs dienen. Verdachte heeft daarvan misbruik gemaakt. Bovendien is het voor het goed functioneren van de overheid van essentieel belang dat de ambtenaren integer handelen. Verdachte heeft door een ambtenaar om te kopen daaraan ernstig afbreuk gedaan. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten is dan ook het opleggen van een vrijheidsstraf op zijn plaats.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, acht het hof het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf en daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, beide van na te melden duur, passend en geboden, terwijl in verband met het financiële gewin dat bij verdachte heeft voorgestaan ook na te melden geldboete zal worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Verstaat dat het door verdachte en de officier van justitie ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen de onder 3 gegeven deelvrijspraken.
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat de geldboete mag worden voldaan in 10 (tien) termijnen van 1 maand, elke termijn groot € 500,00 (vijfhonderd euro).
Aldus gewezen door
mr Abbink, voorzitter,
mrs Van den Heuvel en Ruys, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Kruithof, griffier,
en op 25 maart 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
- -
10 - 21-006109-03