Hof Den Haag, 19-09-2017, nr. 200.164.733/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:4089
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
19-09-2017
- Zaaknummer
200.164.733/01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:4089, Uitspraak, Hof Den Haag, 19‑09‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2372, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Jurisprudentie Erfrecht 2018/56
JERF Actueel 2018/56
Uitspraak 19‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Erfrecht. Afwikkeling nalatenschap/vereffening. Vraag of tussen de vader en de zoon een leningsovereenkomst bestond. Na tussenarrest alsnog de originele akte van geldlening in het geding gebracht. Hof komt voorts terug op eindbeslissing met betrekking tot de rente, nu in het tussenarrest van een onjuiste juridische grondslag ter zake is uitgegaan. Contractuele rente wordt, tenzij anders overeengekomen, enkelvoudig berekend.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.164.733/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/451641 / HA ZA 13-1094
arrest d.d. 19 september 2017
inzake
[de vereffenaar] ,
handelend in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van
[de overleden vader] ,
kantoorhoudende te [plaatsnaam] ,
appellant, tevens incidenteel geïntimeerde,
tegen
1. [broer een] ,
2. [broer twee] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. J.C. Moree te Rotterdam.
Appellant, tevens incidenteel geïntimeerde zal hierna worden aangeduid als [de vereffenaar] Geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid als [broer een] respectievelijk [broer twee] , en gezamenlijk als de broers [naam] .
Het verdere verloop van het geding
Bij tussenarrest van 11 oktober 2016 (hierna: het tussenarrest) is in principaal appel bepaald dat de broers [naam] de onderhandse akte van 1 oktober 1988 ter griffie van het hof dienen te deponeren. Iedere verdere beslissing in principaal en incidenteel appel is aangehouden.
Ter rolzitting van 6 december 2016 hebben de broers [naam] drie schriftelijke stukken gedeponeerd en heeft [de vereffenaar] een akte genomen.
Ter rolzitting van 31 januari 2017 hebben zowel de broers [naam] als [de vereffenaar] een antwoord-akte genomen.
Vervolgens hebben de broers [naam] ter rolzitting van 14 februari 2017 hun (aanvullend) procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
In principaal appel
1. De broers [naam] hebben de originele onderhandse akte van 1 oktober 1988 in het geding gebracht. Zoals reeds overwogen in het tussenarrest moet aan dit stuk dwingende bewijskracht worden toegekend. Het is aan [de vereffenaar] bewijs te leveren van de stelling dat de inhoud van deze akte vals is. Zijn stelling dat het stuk door knip- en plakwerk tot stand is gekomen wordt niet door het originele stuk bevestigd: het betreft een enkel vel blocnotepapier, dat aan beide zijden is beschreven. Uit het gegeven dat op het origineel enkele aantekeningen staan die op de bij dagvaarding overgelegde fotokopie niet zijn vermeld kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat de inhoud van het origineel vals is. Gelet op de overige aantekeningen op de akte acht het hof de verklaring van de broers [naam] , dat hierop nog latere aantekeningen zijn toegevoegd, aannemelijk. Deze doen niet af aan de bewijskracht van de akte. Voor het overige acht het hof de betwisting van de inhoud door [de vereffenaar] onvoldoende onderbouwd; zijn stellingen houden niet meer in dan een algemene ontkenning van de totstandkoming van een leningsovereenkomst tussen erflater en [broer een] .
2. Ten aanzien van de echtheid van de handtekening heeft het hof in het tussenarrest een bindende eindbeslissing gegeven. In hetgeen [de vereffenaar] aanvoert ziet het hof geen aanleiding hierop terug te komen.
3. Uit het bovenstaande volgt dat het bewijsaanbod van [de vereffenaar] wordt gepasseerd. Op grond van de akte van 1 oktober 1988 staat de overeenkomst van geldlening tussen erflater en [broer een] vast. De eerste grief faalt en het bestreden vonnis zal in zoverre worden bekrachtigd.
4. [de vereffenaar] komt in de door hem genomen akten nog terug op de overwegingen van het hof met betrekking tot de samengestelde rente en de verwerping van de derde grief, onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BJ2678), in het bijzonder de conclusie van de advocaat-generaal in die zaak, waarin de parlementaire geschiedenis wordt aangehaald. Het hof heeft ten aanzien van de samengestelde rente in het tussenarrest weliswaar een eindbeslissing genomen, maar ziet in de wijze waarop het procesdebat zich op dit punt heeft ontwikkeld aanleiding hierop terug te komen, nu het hof is gebleken dat van een onjuiste juridische grondslag is uitgegaan. Uit de parlementaire geschiedenis met betrekking tot artikel 6:119 BW moet worden afgeleid dat de wetgever ervan is uitgegaan dat contractuele rente in beginsel, tenzij anders overeengekomen, enkelvoudig wordt berekend. De broers [naam] hebben weliswaar gesteld dat in de overeenkomst een samengestelde rente bedoeld was, maar dit is door hen niet onderbouwd. De op de overeenkomst vermelde renteberekeningen, waarin jaarlijks eenzelfde bedrag van f 10.000,- aan rente wordt vermeld zijn hiermee ook in strijd en de verklaring van de broers [naam] dat dit “gemakshalve” zou zijn gedaan acht het hof niet aannemelijk. Het hof komt derhalve terug op zijn overweging dat een samengestelde rente overeenkomstig het wettelijk systeem is, nu het om een bedongen rente gaat. Dit punt is in de aktewisseling na tussenarrest expliciet onderwerp van debat geweest, zodat het hof het niet nodig acht partijen nog in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over deze kwestie en de overwegingen van het hof om terug te komen op zijn eerdere beslissing. Dit brengt mee dat de derde grief slaagt en het bestreden vonnis in zoverre dient te worden vernietigd.
In incidenteel appel
5. Uit het tussenarrest vloeit voort dat het incidenteel appel wordt verworpen.
In principaal en incidenteel appel
6. Nu zowel de grieven in principaal als in incidenteel appel op de hoofdpunten niet slagen, acht het hof het redelijk de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Beslissing
In principaal en incidenteel appel
vernietigt het bestreden vonnis doch alleen voor wat betreft de over de vordering verschuldigde contractuele rente;
veroordeelt [de vereffenaar] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen twee weken na betekening van dit arrest aan [broer een] de hoofdsom van € 90.756,-, te vermeerderen met de enkelvoudige rente van 5 % op jaarbasis van 1 oktober 1988 tot de dag der algehele voldoening, uit de nalatenschap te voldoen, waarbij op de verschenen rente in mindering strekt een bedrag van € 13.613,40;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, P.B. Kamminga en I. Obbink-Reijngoud en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2017 in aanwezigheid van de griffier.