Rb. Amsterdam, 13-07-2017, nr. C/13/625635 / HA RK 17-83
ECLI:NL:RBAMS:2017:5425
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
13-07-2017
- Zaaknummer
C/13/625635 / HA RK 17-83
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2017:5425, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 13‑07‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2018:3453
Uitspraak 13‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Verzoekschrift tot verwijdering BKR-registratie; schadevergoeding; wbp; afwijzing.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/625635 / HA RK 17-83
Beschikking van 13 juli 2017
in de zaak van
[verzoeker] ,
domicilie gekozen hebbende te [plaats] ,
verzoeker,
en
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. C.M. Jakimowicz te Rotterdam.
Partijen worden hierna [verzoeker] en ABN AMRO genoemd.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de verwijzingsbeschikking van de rechtbank Den Haag van 16 maart 2017;
- de (fax)brief van mr. Jakimowicz van 3 april 2017;
- de brief van [verzoeker] , ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 10 april 2017.
1.2.
Blijkens de verwijzingsbeschikking heeft de rechtbank Den Haag tijdens de mondelinge behandeling ter zitting op 16 februari 2017 bepaald dat ABN AMRO binnen een termijn van twee weken mocht reageren op de door [verzoeker] op de zitting overgelegde, niet voorgedragen pleitnota (hetgeen ABN AMRO bij brief van 1 maart 2017 heeft gedaan). [verzoeker] heeft bij brief van 18 februari 2017 alsnog een aanvulling op de pleitnota ingediend. Dit heeft de rechtbank Den Haag (zie haar brief van 24 februari 2017) in strijd met de ter zitting gemaakte procesafspraken geoordeeld, om welke reden zij geen acht heeft geslagen op deze aanvulling. Nu de zaak is verwezen in de stand van het geding, zal de rechtbank de genoemde aanvulling op de pleitnota buiten beschouwing laten.
2. De feiten
2.1.
[verzoeker] drijft een eenmanszaak genaamd [verzoeker] Fiscaal & Juridisch Adviesbureau.
2.2.
Op 7 juli 2009 heeft [verzoeker] ter financiering van zijn bedrijfs- of beroepsuitoefening bij ABN AMRO een aflopend krediet van € 25.000 afgesloten (hierna: de kredietovereenkomst). Het adres dat in de kredietovereenkomst is opgenomen is [adres] , [postcode] [vestigingsplaats] (hierna: het adres [adres] ).
2.3.
Al snel na het sluiten van de lening kwam [verzoeker] zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst niet na.
2.4.
In de daaropvolgende periode heeft ABN AMRO verschillende brieven gestuurd naar het adres [adres] en verschillende malen telefonisch contact met hem gehad.
2.5.
ABN AMRO heeft [verzoeker] bij brief van 25 februari 2010 (op het adres [adres] ) gesommeerd het verschuldigde bedrag te betalen om te voorkomen dat een melding aan het Bureau Kredietregistratie (hierna: BKR) zal worden gedaan en de vordering zal worden overgedragen aan een incassobureau.
2.6.
Op 10 maart 2010 heeft [verzoeker] een e-mail aan ABN AMRO gezonden. Deze e-mail luidt, voor zover hier relevant:
“(…) Heden heb ik pas uw brief ontvangen d.d. 25 februari 2010 betreffende de achterstand op mijn lening. Deze is door mijn contactpersoon in Nederland aan mij verzonden inclusief uw voorgaande brieven. Vandaar mijn late reactie. Met ingang van 13 december 2009 verblijf ik in Brazilië voor een groot project. Voor juni 2009 zal ik met zekerheid niet terugkomen naar Nederland. (…)”.
2.7.
ABN AMRO heeft diezelfde dag per e-mail aan [verzoeker] geantwoord. Deze reactie luidt, voor zover hier relevant.
“(…) Uw lening vertoont momenteel een achterstand van 3 termijnen, totaal groot Eur 1.575,--.Na 3 termijnen zijn wij gehouden de zaak door te zetten naar het incassobureau. (…)”
2.8.
ABN AMRO heeft op 17 maart 2010 een volgende sommatiebrief aan [verzoeker] verzonden. Nadat zij daarop van hem geen reactie had ontvangen, heeft zij het dossier aan het incassobureau Solveon Incasso B.V. (hierna: Solveon) overgedragen.
2.9.
Op 26 maart 2010 ging ABN AMRO over tot de eerste registratie van een bijzonderheidscode met betrekking tot [verzoeker] in het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: het CKI) van het BKR (hierna: de BKR-registratie). Het ging daarbij om bijzonderheidscode A, die staat voor ‘achterstand’.
2.10.
Solveon heeft bij brief van 19 april 2010 aan [verzoeker] (op het adres [adres] ) geschreven, voor zover hier relevant:
“(…) De ABN AMRO Bank N.V. heeft de incasso van haar vordering op u overgedragen aan Solveon Incasso B.V. In dit verband delen wij u mede dat wij, gezien het niet voldoen aan de kredietvoorwaarden, genoodzaakt zijn gebruik te maken van het recht van dagelijkse opzegbaarheid van het aan u verstrekte krediet in rekeningcourant en wel met onmiddellijke ingang. (…).”
2.11.
Door Solveon werd geen reactie van [verzoeker] ontvangen. Aan de BKR-registratie werd op 19 april 2010 bijzonderheidscode 2 toegevoegd, die staat voor ‘(restant)vordering geheel opeisbaar’’. [verzoeker] werd hiervan op de hoogte gesteld bij brief van 4 mei 2010 (op het adres [adres] ). [verzoeker] heeft niet op deze brief gereageerd. Solveon heeft hierop het dossier overgedragen aan de deurwaarder GGN Maas-Delta (hierna: deurwaarder GGN).
2.12.
Bij brief van 17 juni 2010 heeft deurwaarder GGN [verzoeker] gemaand het verschuldigde bedrag te betalen.
2.13.
Een e-mail van 5 juli 2010 van [verzoeker] aan deurwaarder GGN luidt, voor zover hier relevant:
“ (…) Gisteren ontving ik pas uw brief d.d. 17 juni 2010 gericht aan [verzoeker] Fiscaal & Juridisch Adviesbureau inzake een volgens de ABN AMRO Bank NV aan haar verschuldigde bedrag van ? 32.045,14.
Sinds december 2009 verblijf ik voor werkzaamheden in Brazilië / Zuid Amerika en ben sindsdien niet meer in Nederland geweest. TNT heeft uw brief niet doorgestuurd, ondanks een opgegeven doorzendservice. Vandaar ook pas mijn late reactie.
De vordering ad ? 32.045,14 die de ABN Bank op mij stelt te hebben is onjuist. Correct is dat ik door omstandigheden niet in staat was mijn maandelijkse aflossingen te kunnen voldoen. Tot op heden heb ik echter geen (correcte) in verzuim en in gebreke stelling ontvangen van de ABN Amro. (...)”.
2.14.
Op 15 september 2010 heeft ABN AMRO de bankrekening van [verzoeker] geblokkeerd. Bij e-mail van 5 oktober 2010 heeft de deurwaarder [verzoeker] nogmaals opgeroepen om tot betaling over te gaan.
2.15.
Op 6 december 2010 is [verzoeker] officieel verhuisd naar Brazilië, naar het adres [adres Brazilië 1] te [woonplaats] (hierna: het adres [adres Brazilië 1] ).
2.16.
Op 2 mei 2011 is [verzoeker] bij een kantoor van ABN AMRO verschenen om zijn rekening te deblokkeren. [verzoeker] is door de medewerker van ABN AMRO naar de deurwaarder verwezen. Bij brief van 6 mei 2010 heeft [verzoeker] zijn bankrekening opgezegd. In de opzeggingsbrief gebruikt hij het adres [adres] .
2.17.
Bij brief van 25 augustus 2011 (op het adres [adres] ) heeft Solveon gereageerd op een brief van 3 juli 2011 van [verzoeker] :
“(…) Wij hebben een onderzoek ingesteld naar de sommatiebrieven inzake bovenstaand dossier en geconstateerd dat u inderdaad niet juist bent gesommeerd door Solveon Incasso B.V. (…) Wel zijn wij van mening dat er een achterstand is ontstaan in uw aflossingstermijnen van Eur 525,- per maand en dat de vordering terecht door Abn Amro Bank NV opeisbaar is gesteld. (…)”.
2.18.
Na twee eerdere brieven heeft Solveon bij brief van 5 juli 2012 [verzoeker] (op het adres [adres Brazilië 1] en het adres [adres] ) nogmaals aangeschreven:
“(…) Wij attenderen u erop dat het debetsaldo van bovengenoemde overeenkomst op dit moment Eur 28.771,95 bedraagt, exclusief nog te berekenen vertragings- resp. debetrente.
Wij sommeren u het genoemde bedrag binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief aan ons te voldoen.
Geeft u aan deze sommatie geen gevolg, dan stellen wij u reeds nu voor alsdan in gebreke en zullen wij overgaan tot het nemen van rechtsmaatregelen. De hieraan verbonden kosten komen geheel voor uw rekening.
Ons deurwaarderskantoor zal in dat geval de incassering van de totale vordering van ons overnemen. (…)”.
2.19.
Op 31 juli 2012 heeft Solveon een e-mail aan [verzoeker] verzonden met het verzoek om te reageren op de door haar verzonden brief van 5 juli 2012. Bij e-mail van 6 augustus 2012 heeft [verzoeker] gereageerd:
“(…) Hartelijk dank voor uw schrijven. Helaas ben ik tot op heden niet in staat om aan mijn betalingsverplichtingen te kunnen voldoen.
Ik woon inmiddels meer dan 2 jaar in het buitenland en wacht nog steeds op een visum om te mogen werken.
Dit gaat minimaal nog 5 maanden of langer duren voordat deze verstrekt gaat worden. (…)”.
2.20.
Op 13 augustus 2012 heeft dan incassobureau Lindorff Credit Management B.V. een brief aan [verzoeker] (op het adres [adres] ) gezonden:
“(…) Hierbij informeren wij u dat bovenstaande vordering onverminderd opeisbaar blijf. Op deze vordering zal debet- respectievelijk vertragingsrente worden berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels.
Uw dossier is in behandeling bij onze afdeling Surveillance. Deze afdeling verzorgt de afwikkeling van dossiers waarbij situaties zich voordoen waarbij een vordering verlaat geïncasseerd zal gaan worden. (…)”.
Op deze brief is geen reactie ontvangen en het dossier werd overgedragen aan deurwaarder Bazuin & Partners (hierna: deurwaarder Bazuin).
2.21.
Op 15 augustus 2012 werd bijzonderheidscode 3 aan de BKR-registratie toegevoegd, die staat voor ‘bedrag van 250 Euro of meer is afgeboekt’.
2.22.
De adresgegevens van [verzoeker] Fiscaal en Juridisch Adviesbureau in het handelsregister van de Kamer van Koophandel zijn op 22 september 2013 gewijzigd in [adres] , [postcode] [vestigingsplaats] .
2.23.
Op 20 juni 2014 heeft [verzoeker] zijn adres gewijzigd in [adres Brazilië 2] , eveneens te [woonplaats] (hierna: het adres [adres Brazilië 2] ).
2.24.
Deurwaarder Bazuin heeft [verzoeker] (op het adres [adres Brazilië 1] ) bij brief van 15 april 2015 gesommeerd alsnog te betalen. Bij brief van 13 mei 2015 heeft deurwaarder Bazuin aan [verzoeker] (op het adres [adres Brazilië 1] bericht dat zij de opdracht heeft ontvangen een dagvaarding uit te brengen.
2.25.
Bij brief van 24 juni 2016 heeft [verzoeker] ABN AMRO verzocht om verwijdering van zijn BKR-registratie. ABN AMRO heeft hierop bij brief van 8 augustus 2016 gereageerd:
“(…) Op 20 juli 2016 kregen wij uw aanvraag over uw registratie bij het BKR. Uw aanvraag gaat over de registratie van uw de Persoonlijke Lening met nummer [rekeningnummer] . U vraagt ons om uw registratie bij het BKR weg te halen omdat u vindt dat er sprake is van verjaring. Wij halen uw registratie niet weg. In deze brief leggen wij dit uit.
Wat is de situatie?
Wij hebben de BKR-registratie onderzocht. Wij hebben de volgende informatie gevonden:
- In 2009 had u een betalingsachterstand op de rekening. Wij hebben dit doorgegeven aan het BKR. Hierdoor kreeg uw BKR-registratie in de week 12 van 2010 code A.
- Op 25 februari 2010 hebben wij u hierover een brief gestuurd. Een kopie hiervan sturen wij mee.
- In de brief vertelden we u dat wij de achterstand aan het BKR zouden doorgeven als u niet op tijd zou betalen.
- In 2010 hebben wij incassobureau Lindorff (voorheen Solveon) ingeschakeld.
- Wij hebben het hele bedrag opgeëist dat u nog moest betalen. Dit betekent dat u de hele schuld moest terugbetalen. Hierdoor kreeg uw BKR-registratie op 19 april 2010 code 2.
- Op 15 augustus 2012 kreeg uw BKR-registratie code 3. Op dit datum hebben EUR 250 of meer afgeboekt.
- U heeft de achterstand nog niet betaald.
- Er is nog geen einddatum voor uw BKR-registratie. De reden hiervoor is dat de vordering nog niet is betaald.
Wat betekent dit voor u?
U vraagt ons de registratie weg te halen bij het BKR omdat de vordering is verjaard. Toch kunnen wij uw registratie bij het BKR niet weghalen, omdat de vordering niet is verjaard. Een BKR-registratie blijft altijd vijf jaar nadat u de lening heeft terugbetaald, bij het BKR staan.
U heeft op 14 augustus 2012 nog via e-mail contact gehad met Lindorff over deze vordering. Er is dus geen sprake van verjaring. Wij geven de registratie ook geen einddatum omdat de vordering nog niet is betaald.
Het kredietbedrag
U vraagt ons het geregistreerde bedrag bij het BKR aan te passen. Het bedrag bij het BKR is juist. Bij een Persoonlijke lening wordt het leenbedrag + de te betalen rente geregistreerd. (…)”.
3. Het verzoek en het verweer
3.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank ABN AMRO:
- -
op grond van artikel 46 Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) zal bevelen om binnen 7 dagen na de uitspraak als einddatum van de BKR-registratie aan het BKR door te geven, als het bedrag van de schuld € 25.000,- te registreren alsmede de A, 2 en 3 coderingen alsmede de gehele registratie te verwijderen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag;
- -
op grond van artikel 49 lid 2 Wbp zal veroordelen een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding aan [verzoeker] te betalen;
- -
zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
ABN AMRO voert verweer met als conclusie dat [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoeken moet worden verklaard dan wel dat zijn verzoeken moeten worden afgewezen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Voor de beoordeling van het geschil stelt de rechtbank het volgende voorop.
ABN AMRO is een aanbieder van krediet in de zin van artikel 1 Wet financieel toezicht (Wft). Ingevolge artikel 4:32 lid 1 Wft is zij gehouden deel te nemen aan een stelsel van kredietregistraties. Dat stelsel is het CKI dat door het BKR wordt bijgehouden. ABN AMRO is deelnemer aan het CKI en uit dien hoofde aan het door BKR vastgestelde Algemeen Reglement CKI gebonden.
Het CKI bevat een geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens waarop de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing is (artikel 2 lid 1 Wbp). ABN AMRO is de verantwoordelijke voor de verschillende over [verzoeker] aan het BKR verstrekte gegevens met betrekking tot de kredietovereenkomst (artikel 1 sub d Wbp). [verzoeker] is een betrokkene, degene op wie de persoonsgegevens betrekking hebben (artikel 1 sub f Wbp).
4.2.
Het verzoek tot verwijdering van de BKR-registratie is door [verzoeker] gedaan en door ABN AMRO afgewezen. Het verzoek aan de rechtbank betreft een verzoek ex artikel 46 Wbp, ertoe strekkende ABN AMRO te bevelen het door [verzoeker] ex artikel 36 Wbp ingediende verzoek tot verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het CKI alsnog toe te wijzen. De rechtbank zal bij de beoordeling van het verzoek dus moeten nagaan of aan de eisen van artikel 36 Wbp is voldaan.
4.3.
Ingevolge artikel 36 lid 1 Wbp kan verwijdering van persoonsgegevens verzocht worden wanneer de betreffende persoonsgegevens feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt.
4.4.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 9 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ8097) overwogen dat de Wbp in overeenstemming met het bepaalde in artikel 8 EVRM moet worden uitgelegd en dat uit de wetsgeschiedenis van de Wbp volgt dat bij elke gegevens- verwerking moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit brengt naar het oordeel van de Hoge Raad mee dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel, en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwerkelijkt.
4.5.
In deze zaak is niet in geschil dat [verzoeker] zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst niet is nagekomen en daardoor een achterstand is ontstaan, dat ABN AMRO hierop later de kredietovereenkomst heeft beëindigd waardoor het gehele krediet inclusief bijkomende kosten geheel opeisbaar werd en dat ABN AMRO weer later de vordering op [verzoeker] , in ieder geval intern, heeft afgeboekt (hierna: de gebeurtenissen). Eveneens is niet in geschil dat ABN AMRO de met de gebeurtenissen corresponderende bijzonderheidscodes bij het BKR heeft laten registreren met inachtneming van de regels van het reglement CKI, en aldus dat de BKR-registratie van [verzoeker] als zodanig reglementair heeft plaatsgevonden.
4.6.
Weliswaar heeft [verzoeker] aangevoerd dat zijn BKR-registratie een onjuistheid bevat in die zin dat het geregistreerde bedrag onjuist is, en verzocht dat dit bedrag wordt gewijzigd in € 25.000,-. De rechtbank overweegt dat dit verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen, omdat hij de gemotiveerde stellingen van ABN AMRO dat het geregistreerde bedrag een brutobedrag (de lening inclusief rente en kosten) betreft en derhalve juist is, onvoldoende heeft betwist.
4.7.
Wel in geschil tussen partijen is of bij de BKR-registratie een einddatum moet worden vermeld en of deze registratie gehandhaafd moet blijven. [verzoeker] stelt dat dit niet het geval is.
4.8.
In dat kader voert [verzoeker] als meest verstrekkende verweren dat de vordering van ABN AMRO op grond van artikel 3:317 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) 5 jaar na de opzegging van de lening, te weten op 19 april 2015, is verjaard, althans dat sprake is van rechtsverwerking aangezien hij sinds 3 juli 2011 nooit meer iets van ABN AMRO heeft gehoord en ABN AMRO de vordering op 15 augustus 2012 heeft afgeboekt.
4.9.
ABN AMRO heeft betwist dat de vordering is verjaard omdat de verjaring is gestuit door de aanmaningen en mededelingen die aan [verzoeker] zijn verzonden, waarin het recht op nakoming is voorbehouden. Deze stellingen heeft zij onderbouwd met een reeks aan brieven, waarvan de laatste is verstuurd in 2015. [verzoeker] heeft betwist deze brieven te hebben ontvangen. Wat daarvan ook zij, concreet heeft ABN AMRO gewezen op de brief van 5 juli 2012 van haar incassogemachtigde Solveon gericht aan zowel het adres van [verzoeker] in [vestigingsplaats] zoals vermeld in de kredietovereenkomst als zijn Braziliaanse adres [adres Brazilië 1] . In die brief is [verzoeker] op het debetsaldo geattendeerd en gesommeerd om het openstaande bedrag binnen 7 dagen te voldoen en zijn rechtsmaatregelen aangekondigd voor geval betaling uitbleef.
4.10.
Op grond van de door [verzoeker] zelf in het geding gebrachte e-mailbericht van 31 juli 2012 waarin Solveon de brief van 5 juli 2012 nogmaals, dan in digitale vorm, aan [verzoeker] heeft verzonden, met daarbij tevens de reactie daarop van [verzoeker] , te weten zijn e-mailbericht van 6 augustus 2012, stelt de rechtbank vast dat [verzoeker] deze brief heeft ontvangen. In het licht hiervan moet hetgeen [verzoeker] in zijn latere pleitnota alsnog ter betwisting (van de ontvangst van de brief door hem) heeft aangevoerd, daargelaten de onbegrijpelijkheid van dit betoog, als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd. Voor zover [verzoeker] heeft willen aanvoeren dat onduidelijk is waar de brief van ABN AMRO betrekking op heeft, geldt dat de aanhef van de door ABN AMRO in het geding gebrachte brief vermeldt: ‘ABN AMRO BANK N.V. Ondernemers Krediet nummer 45.40.20.791’ en dat in de brief het debetsaldo staat vermeld.
4.11.
De brief voldoet aan de vereisten van artikel 3:317 lid 1 BW en kan dan ook, zoals ABN AMRO terecht heeft aangevoerd, als een stuitingshandeling in de zin van dat artikel worden aangemerkt. ABN AMRO behoudt zich in de brief immers ondubbelzinnig het recht op nakoming voor. Anders dan [verzoeker] betoogt wordt ook aan het schriftelijkheidsvereiste voldaan. Immers, tegenwoordig wordt (onder andere) ook e-mail beschouwd als schriftelijk (zie rechtbank Amsterdam 21 november 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:BC0337). Aangezien de vordering van ABN AMRO betrekking heeft op de nakoming van een verbintenis, is - anders dan [verzoeker] heeft gesteld - voor de stuiting van de verjaring niet vereist dat een daad van rechtsvervolging plaatsvindt.
Het overige dat [verzoeker] tegen de geldigheid van de brief heeft aangevoerd, kan niet afdoen aan het voorgaande. Aldus is met de brief de verjaring van de vordering rechtsgeldig gestuit.
4.12.
Voor het aannemen van rechtsverwerking is, volgens vaste jurisprudentie, enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Het feit dat ABN AMRO blijkens de BKR-registratie een bedrag van € 250,-- of meer heeft afgeboekt, is niet een dergelijke bijzondere omstandigheid. ABN AMRO heeft immers aangevoerd dat het hier gaat om een interne administratieve afboeking, en niet om een afboeking tegen finale kwijting, in welk laatste geval gelijktijdig met de bijzondere registratiecode 3 een einddatum moet worden gemeld. De rechtbank oordeelt dat de enkele registratie van de bijzonderheidscode 3, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet bij [verzoeker] gerechtvaardigd het vertrouwen kon wekken dat ABN AMRO zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken. Dat ABN AMRO sinds 3 juli 2011 niets meer van zich zou hebben laten horen aan [verzoeker] is blijkens het voorgaande feitelijk onjuist, zodat op basis daarvan evenmin een succesvol beroep op rechtsverwerking kan worden gedaan. Ook dit verweer van [verzoeker] moet dan ook worden verworpen.
4.13.
[verzoeker] heeft tot slot nog het verweer gevoerd dat het handhaven van de onderhavige BKR-registratie strijdig zou zijn met het proportionaliteitsbeginsel, en dat het handhaven van de BKR-registratie een onrechtmatige daad oplevert, maar hij heeft dit verweer slechts onderbouwd met zijn eerdere verweren dat sprake is van verjaring en rechtsverwerking. Deze verweren heeft de rechtbank reeds verworpen. Aangezien [verzoeker] in dit kader geen andere feiten en omstandigheden heeft gesteld en de rechtbank ook ambtshalve geen aanleiding ziet voor het oordeel dat bij de handhaving van de BKR-registratie de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit onvoldoende in acht zouden zijn genomen dan wel dat sprake zou zijn van enig onrechtmatig handelen, moet ook dit verweer van [verzoeker] worden verworpen.
4.14.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat ABN AMRO niet gehouden was een einddatum bij de BKR-registratie te vermelden en in redelijkheid het verzoek van [verzoeker] om de BKR-registratie te verwijderen mocht afwijzen. Hierdoor komen de overige verzoeken van [verzoeker] evenmin voor toewijzing in aanmerking. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan, als in het voorgaande reeds behandeld dan wel niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
4.15.
[verzoeker] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van ABN AMRO worden tot op heden begroot op:
- griffierecht | € | 618,00 | |
- salaris gemachtigde | € | 904,00 | (2 punten × tarief € 452,00) |
- totaal | € | 1.512,00 |
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van ABN AMRO, tot op heden begroot op € 1.512,00,
5.3.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van een bedrag van € 131,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat [verzoeker] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan deze beschikking heeft voldaan en betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart deze beschikking wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Brokkaar, rechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2017.