Rb. Noord-Holland, 08-12-2022, nr. AWB - 20 , 6301
ECLI:NL:RBNHO:2022:10940
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
08-12-2022
- Zaaknummer
AWB - 20 _ 6301
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2022:10940, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 08‑12‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NLF 2022/2534
Belastingblad 2023/43 met annotatie van A.P. Monsma
AB 2023/196 met annotatie van A.M.L. Jansen
Uitspraak 08‑12‑2022
Inhoudsindicatie
De redelijke termijn is overschreden, maar eiseres krijgt toch geen vergoeding voor imsv. Door de bijzondere omstandigheden wordt getwijfeld aan de (in beginsel veronderstelde) spanning en frustratie bij eiseres ten gevolge van de overschrijding. In de volmacht is vastgelegd dat de imsv toekomt aan de gemachtigde. Verder voert de gemachtigde op basis van no cure no pay veel WOZ-procedures. In het algemeen is de betrokkenheid van degene namens wie een dergelijke gemachtigde optreedt minimaal, terwijl ook wordt betwijfeld dat degene op de hoogte is van de te lange duur. Daarom heeft de rechtbank de aanwezigheid van spanning en frustratie bij eiseres nader onderzocht. De conclusie op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken is dat, indien als sprake is van spanning en frustratie bij eiseres vanwege de WOZ-waarde, het verband met de te lange duur van de procedure niet aannemelijk is.
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/6301
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen
[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] MRE),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Texel, verweerder.
Zitting
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen de bestreden besluiten van verweerder op
9 november 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres heeft haar gemachtigde de zitting bijgewoond via een beeld- en geluidsverbinding. Verweerder was niet aanwezig.
Inleiding
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van verweerder van 5 oktober 2020.
1.2.
Verweerder heeft – namens de gemeente Texel – bij beschikking op grond van
artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ), de waarden van de onroerende zaken [adres] [plaats] (het hotel) en [adres] (Terras bij [adres] ) [plaats] (het terras; tezamen: de onroerende zaken) vastgesteld voor het kalenderjaar 2020 op € 3.539.000 respectievelijk € 32.000. In hetzelfde geschrift zijn ook aanslagen in de onroerende zaakbelastingen bekendgemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de beschikkingen ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de WOZ-waarden van de onroerende zaken gehandhaafd.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Voorafgaand aan de zitting hebben partijen overleg gevoerd. Partijen zijn toen tot overeenstemming gekomen over de waarden. Deze moeten volgens partijen worden vastgesteld op € 3.000.000 voor het hotel en worden gehandhaafd op € 32.000 voor het terras.
Feiten
2. Eiseres is gebruiker van de onroerende zaken. Deze betreffen een hotel en een terras bij het hotel.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank zal beoordelen of de WOZ-waarden voor het jaar 2020 te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Daarnaast gaat de rechtbank in op de vraag of eiseres recht heeft op vergoeding van de proceskosten en op een vergoeding voor geleden immateriële schade.
Zijn de WOZ-waarden te hoog vastgesteld?
4. Partijen vinden dat de waarde van het hotel € 3.000.000 moet zijn. De rechtbank volgt partijen hier in. En dus zijn de waarde van het hotel en de daaruit volgende aanslag onroerendezaakbelasting te hoog vastgesteld. Het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar over het hotel slaagt. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar over het terras slaagt niet. Partijen vinden immers dat de waarde terecht op € 32.000 is vastgesteld.
Heeft eiseres recht op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn?
5. Eiseres heeft een verzoek tot vergoeding van immateriële schade gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor het bepalen van de vergoeding van immateriële schade in geval van het overschrijden van de redelijke termijn, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar (24 maanden) nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.
6. Het bezwaarschrift is door verweerder op 5 maart 2020 ontvangen. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet (8 december 2022) is een periode van afgerond 33 maanden verstreken. Met de overschrijding van de redelijke termijn met afgerond negen maanden correspondeert een schadevergoeding van € 1.000.
7. Uit vaste jurisprudentie van de hoogte bestuursrechters blijkt dat uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat bij overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade worden verondersteld. Slechts wanneer het bestuursorgaan concrete omstandigheden aandraagt die aanleiding vormen om te twijfelen aan de aanwezigheid van spanning en frustratie, of wanneer de rechter zelf dergelijke omstandigheden onderkent, zal de rechter op dit punt onderzoek moeten verrichten. Komt hij tot de conclusie dat er van daadwerkelijke spanning en frustratie geen sprake is, dan dient hij dit in zijn uitspraak vast te stellen en te motiveren.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding vormen om te twijfelen aan de aanwezigheid van spanning of frustratie. Ter toelichting dient het volgende.
8.2.
In de volmacht die de gemachtigde heeft verstrekt is vermeld dat eiseres aan de gemachtigde overdraagt alle bestaande en toekomstige vorderingen uit hoofde van proceskostenvergoedingen en andere kostenvergoedingen “waaronder begrepen de immateriële vanwege onredelijke termijnoverschrijdingen”. Een eventuele vergoeding voor geleden immateriële schade is dus, na claim en toekenning, voor de gemachtigde. In de praktijk, zo is de rechtbank bekend, wordt die vergoeding na toekenning aan eiseres direct of indirect aan de gemachtigde uitbetaald. Blijkbaar is dit een beoogd onderdeel van de beloning voor de gemachtigde als rechtsbijstandverlener. Er wordt dus overeengekomen dat een eventuele vergoeding van die schade bij voorbaat voor de gemachtigde is. Op dat moment is nog geen sprake van die schade. Deze zou pas later, ten gevolge van de verstrekking van de volmacht en de daaruit volgende procedure, kunnen ontstaan. De omvang wordt ook pas later duidelijk. Dit alles wijst er op dat de verwachting bestaat dat de spanning en frustratie bij eiseres door een termijnoverschrijding niet heel groot zal zijn. Een termijnoverschrijding verhoogt in deze constructie in feite slechts de beloning voor de gemachtigde. De vergoeding dient zowel voorafgaand aan de procedure (bij het overeenkomen van de volmacht) als na het voeren van de procedure (na toekenning van een vergoeding voor immateriële schade), in feite niet ter compensatie van enig leed bij eiseres. Het had verder voor de hand gelegen dat, als daadwerkelijk de verwachting bestond dat bij een te lange duur van de procedure sprake zou zijn van spanning en frustratie bij eiseres, de vergoeding niet bij voorbaat zou worden toegekend aan de gemachtigde. Zeker omdat ten tijde van het tekenen van de volmacht niet duidelijk is of en in welke mate de redelijke termijn zal worden overschreden, en dus ook de hoogte van de vergoeding niet vast staat. Het is niet logisch dat, naarmate de procedure langer duurt en dus ook de te vergoeden spanning en frustratie bij eiseres zou moeten toenemen, de beloning voor de gemachtigde evenredig toeneemt en geen vergoeding voor eiseres resteert. Dit alles leidt ertoe dat getwijfeld kan worden aan het bestaan van daadwerkelijke spanning en frustratie bij eiseres door een termijnoverschrijding.
8.3.
Verder treedt de gemachtigde namens eiseres op op “no cure no pay” basis. Dit blijkt uit de ter zitting gegeven toelichting. De gemachtigde heeft verklaard dat hij maandelijks op uurbasis declaraties aan eiseres uitreikt, dat hij daarbij de in verband met de procedure ontvangen vergoedingen verrekent en dat per saldo eiseres nooit meer dan die vergoedingen verschuldigd is. De gemachtigde is dus één van de gemachtigden die op voornoemde basis vele procedures voert over de vaststelling op grond van de Wet WOZ van de waarden van een onroerende zaken voor belanghebbenden (ncnp WOZ-gemachtigden). Het is de rechtbank bekend, ambtshalve en ook gelet op algemeen bekende informatie, dat ncnp WOZ-gemachtigden op dusdanige wijze optreden dat de belanghebbende voor wie zij optreden geen last, maar slechts een mogelijk voordeel heeft van een procedure (“niet geschoten altijd mis”). De enige eventuele kostenpost is het griffierecht. In de onderhavige procedure heeft de gemachtigde het griffierecht overigens tijdelijk – zo blijkt uit zijn relaas ter zitting – voor eigen rekening genomen. Verder heeft de betreffende belanghebbende geen enkel negatief belang bij een procedure; hij kan er op geen enkele wijze minder van worden. De bemoeienis van een dergelijke belanghebbende bij ‘zijn’ WOZ-procedure is minimaal. Na het tekenen van de volmacht is van betrokkenheid nauwelijks meer sprake, de inbreng van die belanghebbende is niet meer nodig. Het is de rechtbank ook ambtshalve bekend dat de feitelijke bemoeienis van dergelijke belanghebbenden bij namens hen gevoerde procedures nagenoeg nihil is. Ook in die zin heeft een dergelijke belanghebbende dus geen ‘last’ van een namens hem of haar gevoerde WOZ-procedure. Wel heeft een dergelijke belanghebbende een positief belang. Mogelijk wordt immers de WOZ-waarde van hun onroerende zaak verminderd waarna ook de daarop gebaseerde aanslag of aanslagen onroerendezaak-belastingen wordt dan wel worden verlaagd. Indien uitstel van betaling is verleend, heeft die belanghebbende ook nog een positief (rente)voordeel omdat hij de aanslag(en) onroerendezaak-belastingen later hoeft te betalen. De omstandigheid dat een dergelijke belanghebbende enerzijds niet of nauwelijks last heeft van een procedure en anderzijds uitzicht heeft op een mogelijk voordeel, betekent dat de spanning en frustratie over die procedure in beginsel niet groot zal zijn. Dit omvat mogelijk tevens de spanning en frustratie over de lengte van de procedure. Door de te lange duur zal er uiteraard langer sprake zijn van onzekerheid, maar onzekerheid hoeft op zich niet tot spanning en frustratie te leiden.
8.4.
Daarbij komt het volgende. Het lijkt er – mede gelet op het hiervoor overwogene – op dat de werkwijze van ncnp WOZ-gemachtigden is dat zij de belanghebbenden namens wie zij optreden niet of nauwelijks betrekken bij de procedures. In die situaties kan worden betwijfeld of die belanghebbenden weet hebben van de (te) lange duur van de namens hen gevoerde procedure(s). Omdat de gemachtigde ook is aan te merken als een dergelijke gemachtigde, bestaat twijfel over de vraag of spanning en frustratie bij eiseres kan zijn veroorzaakt door de te lange duur aangezien zij zich hiervan mogelijk niet of nauwelijks bewust is.
9.1.
Gezien voorgaande bijzondere omstandigheden twijfelt de rechtbank over de aanwezigheid van spanning en frustratie bij eiseres. Daarom heeft de rechtbank nader onderzoek gedaan hiernaar. Daaruit is gebleken dat bij eiseres van daadwerkelijke spanning en frustratie ten gevolge van de te lange duur geen sprake is. Ter toelichting dient het volgende.
9.2.
Uit het onderhavige dossier blijkt van geen bemoeienis van eiseres bij de procedure. Behalve het tekenen van de volmacht is eiseres volgens het dossier niet bij de procedure betrokken geweest. De volmacht is een volledige, inhoudende dat alle procedurele handelingen aan de gemachtigde zijn uitbesteed, dus bemoeienis van eiseres is ook niet nodig geweest voor de procedure. Dat eiseres zich niet bemoeit met de procedure, past ook bij de werkwijze van de gemachtigde als ncnp WOZ-gemachtigde (zie hiervoor).
9.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde naar aanleiding van vragen van de rechtbank over de inhoud van het contact met eiseres verklaard dat hij zeer regelmatig (wekelijks) contact heeft met eiseres, dat hij in deze procedure aan eiseres een akkoord heeft gevraagd over het gesloten compromis en dat eiseres bijzonder blij was met het gesloten compromis in verband met de begroting en de verkregen zekerheid daardoor. Naar aanleiding hiervan overweegt de rechtbank dat eiseres een vaste klant is van de gemachtigde. Zoals de gemachtigde ter zitting heeft verklaard, voert hij namens eiseres een groot aantal procedures over aan haar opgelegde WOZ-beschikkingen. Eiseres exploiteert circa 140 hotels die zij deels in eigendom en deels in gebruik heeft, en voert sinds 10 jaar via de gemachtigde vele procedures over de voor die hotels vastgestelde WOZ-waarden, aldus de gemachtigde. Het is de rechtbank ook ambtshalve bekend dat de gemachtigde namens eiseres vele procedures voert en heeft gevoerd hierover, zowel bij de rechtbank als bij andere rechtbanken. Het wekelijkse contact met eiseres zal, zo acht de rechtbank aannemelijk, met name in zijn algemeenheid betrekking hebben op de omvangrijke en diverse werkzaamheden van de gemachtigde voor eiseres. Hierbij weegt mee dat gezien de volledige volmacht voor de onderhavige procedure en de werkwijze van ncnp WOZ-gemachtigden in het algemeen een regelmatig contact met eiseres over een concrete procedure niet nodig is, ook niet over het gesloten compromis over de in geschil zijnde waarde. De rechtbank begrijpt verder dat met betrekking tot het in dit verband gesloten compromis een akkoord van eiseres nodig was omdat het compromis ook op 2023 zag en de machtiging niet op dat jaar betrekking heeft (maar alleen op de jaren tot en met 2022).
9.4.
Gezien het voorgaande neemt de rechtbank aan dat eiseres zich niet of nauwelijks bewust is geweest van de inhoud van de onderhavige procedure, daaronder begrepen de lange duur daarvan. Eiseres heeft de procedure geheel doen voeren door en daarmee “overgedragen” aan de gemachtigde. Dat betekent dat er niet of nauwelijks bewustheid is bij eiseres dat de procedure onredelijk lang heeft geduurd. En dus hoeft geen spanning en frustratie bij eiseres daarover worden aangenomen. Dat eiseres blij was met het gesloten compromis, zoals de gemachtigde ter zitting heeft verklaard en waarvan de rechtbank dan ook uitgaat, betekent op zich niet dat bij haar spanning en frustratie over de procedure bestond. De rechtbank wil overigens wel aannemen dat bij eiseres in algemene zin spanning en frustratie bestaat over de namens haar gevoerde WOZ-procedures. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat sprake is van enig verband met de te lange duur van de onderhavige procedure.
10. De rechtbank overweegt ten overvloede dat de tussen eiseres en haar gemachtigde gemaakte afspraak waarbij van tevoren vaststaat dat de vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn volledig aan de gemachtigde toekomt, ongeacht de duur van de overschrijding en de hoogte van de vergoeding, niet geheel lijkt te stroken met het karakter van de vergoeding als (hoogst)persoonlijke vergoeding voor geleden spanning en frustratie bij de belanghebbende. De Hoge Raad heeft in het arrest
van 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2981, weliswaar geoordeeld dat dit (hoogst)persoonlijke karakter van de aanspraak op een vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat ontbreekt in het stelsel van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar uit dat arrest kan ook worden afgeleid dat in het geval van bijzondere omstandigheden dat karakter van die aanspraak toch relevant kan zijn. Dit klemt temeer in de onderhavige omstandigheden waarin 1) de afspraken die gemaakt worden met de gemachtigde erop neerkomen dat alles wat betrekking heeft op de procedure, inclusief de (bij eiseres in principe veronderstelde) spanning en frustratie als gevolg van de lange duur, uit handen van eiseres wordt genomen door de gemachtigde,
2) (nagenoeg) het enige wat eiseres merkt van de in haar naam gevoerde procedure is dat zij eventueel een voordeel behaalt in de vorm van een belastingverlaging, en 3) bovendien getwijfeld kan worden of eiseres überhaupt op de hoogte is van de (te) lange duur van de in haar naam gevoerde procedure.
11. Gezien het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Conclusie en gevolgen
12. Gelet op het voorgaande wordt het beroep over het hotel gegrond verklaard en het beroep over het terras ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde van het hotel voor het belastingjaar 2020 € 3.300.000 wordt. Verweerder moet daarom aan eiseres een proceskostenvergoeding geven, zowel voor de kosten in bezwaar als die in beroep, en een vergoeding voor het griffierecht.
13. De te vergoeden proceskosten bedragen € 2.300. Uit de informatie in het dossier blijkt dat dit bedrag tussen partijen is overeengekomen als vergoeding voor proceskosten. Dit is hoger dan het bedrag dat volgt uit het Besluit proceskosten bestuursrecht (uitgaande van uitsluitend een vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, berekend op basis van 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en
1. punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 269; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759). De rechtbank ziet echter geen reden partijen hierin niet te volgen.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar over het hotel gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar die daarop betrekking heeft;
- -
vermindert de waarde van het hotel tot € 3.000.000 en bepaalt dat de aanslag onroerende-zaakbelastingen over 2020 in overeenstemming hiermee moet worden verminderd;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar;
- -
verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar over het terras ongegrond;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.300; en
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.