Hof 's-Hertogenbosch, 14-04-2022, nr. 200.305.485, 01
ECLI:NL:GHSHE:2022:1210
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-04-2022
- Zaaknummer
200.305.485_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:1210, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑04‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:192, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 266 Burgerlijk Wetboek Boek 1
Uitspraak 14‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Beëindiging gezag op grond van artikel 1:266 BW.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 april 2022
Zaaknummer : 200.305.485/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/290499/ FA RK 21-1282
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ; hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader] , wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de vader, advocaat: mr. M.L.M. Schrouff;
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] , de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI;
[de pleegvader] en [de pleegmoeder 1], wonende op een geheim adres, hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] ;
[de pleegmoeder 2] , wonende op een geheim adres, hierna te noemen: de pleegmoeder van [minderjarige 2] .
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarbij het gezag van beide ouders is beëindigd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 januari 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat het inleidend verzoek van de raad om het gezag van de moeder over de kinderen te beëindigen dient te worden afgewezen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 februari 2022, heeft de GI verzocht (naar het hof begrijpt) om de bestreden beschikking in stand te laten en het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022.
Het hof heeft daarbij tevens het hoger beroep van de vader tegen voornoemde beschikking van 25 oktober 2021 behandeld, welk verzoek is ingeschreven onder zaaknummer 200.305.679/01.
2.3.1.
Bij deze gelegenheid zijn gehoord:
- -
de moeder, bijgestaan door mr. Van Ek;
- -
de vader, bijgestaan door mr. Schrouff;
- -
mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
- -
mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
- -
de pleegmoeder van [minderjarige 1] ;
- -
de pleegmoeder van [minderjarige 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 3 maart 2022, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 augustus 2021.
3. De beoordeling
3.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
De kinderen staan sinds 3 april 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 3 april 2022.
De kinderen verbleven sinds 24 januari 2019, aanvankelijk met toestemming van de ouders, in een pleeggezin. Bij beschikking van 5 april 2019 heeft de rechtbank een machtiging uithuisplaatsing verleend. De machtiging uithuisplaatsing is nadien verlengd.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen, voor zover de rechtbank het gezag van de moeder over de kinderen heeft beëindigd, en zij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte het criterium van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) laten prevaleren boven artikel 8 van het EVRM. Het EHRM legt een andere maatstaf aan voor de beëindiging van het gezag. Slechts indien voortzetting van de banden tussen een kind en de ouders in het nadeel zal zijn voor de ontwikkeling van het kind, kan er sprake zijn van een beëindiging van het gezag. De moeder verwijst in dit kader onder meer naar de uitspraak van dit hof van 13 januari 2022.
De moeder onderschrijft dat het perspectief van de kinderen blijvend in de pleeggezinnen ligt en zij geeft de kinderen daarvoor emotionele toestemming. In het belang van de kinderen, die op dit moment een grote behoefte hebben aan rust, heeft de moeder voorlopig geen contact met de kinderen. Er is een goed contact tussen de moeder en de pleegmoeders. Indien ouders instemmen met een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing kunnen de verlengingen van de maatregelen doorgaans schriftelijk worden afgedaan, zodat kinderen hiermee niet worden belast. Gelet op de ontwikkelingsleeftijd en hun verstandelijke beperking zegt het juridisch concept van het ouderlijk gezag [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niets, zodat niet is aangetoond dat de kinderen gebaat zijn bij een gezagsbeëindigende maatregel. Indien de moeder haar gezag niet behoudt is zij volledig afhankelijk van de GI en vreest zij dat zij op de lange duur op een zijspoor zal geraken.
3.6.
De raad voert, samengevat, het volgende aan.
Een ondertoezichtstelling is gericht op een thuisplaatsing. Hiervan kan geen sprake zijn. Zonder ondertoezichtstelling en dus in het vrijwillig kader, zou het noodzakelijk zijn dat de moeder kan samenwerken met de pleegouders én met de vader en zal zij in haar rol als ouder op afstand, moeten kunnen wegen wat de kinderen nodig hebben. De raad ziet hiertoe geen mogelijkheden, vooral gelet ook op de grote kwetsbaarheid van de beschadigde kinderen en hun bovengemiddelde behoefte aan zekerheid en voorspelbaarheid
Een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing is niet in het belang van deze kinderen. Zij kunnen op deze wijze geen 100% zekerheid krijgen van de pleegouders over de plek waar zij zullen opgroeien. Hiervoor is de situatie te complex en zijn deze kinderen te gevoelig. Zij voelen ieder stukje onzekerheid dat de pleegouders blijven houden en voelen de aarzeling aan die de pleegouders dan hebben bij vragen van de kinderen. Het is van belang dat alle twijfel bij de kinderen over waar zij mogen opgroeien definitief en duurzaam wordt weggenomen. Een gezagsbeëindigende maatregel draagt hieraan bij.
3.7.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
De ontwikkeling van de kinderen is op meerdere gebieden ernstig geschaad als gevolg van chronische traumatisering, onveiligheid en onveilige hechting in de opvoedsituaties van de ouders. De afgelopen jaren hebben de kinderen zeer zorgelijk gedrag laten zien na een bezoekregeling met één van de ouders. Zij verstoppen zich, rennen weg bij het zien van ouders, geven aan geen contact te willen, laten een terugval zien in zindelijkheid, slapen niet, doen anderen bewust pijn, proppen met eten of eten juist niet en zijn bang voor harde geluiden. Verder vragen zij voortdurend om bevestiging of ze bij de pleegouders mogen blijven. De bezoekregeling is daardoor steeds meer teruggebracht naar uiteindelijk één keer bezoek per drie maanden met één van de ouders. De moeder is vorig jaar uit de bezoekregeling gestapt in het belang van haar kinderen, wat heel knap en liefdevol van haar is.
Voor de kinderen is het van belang dat zij vanuit hun omgeving voorspelbaarheid, ritme, duidelijkheid, veiligheid, vertrouwen, geruststelling en troost ervaren om te stabiliseren en te herstellen. Bij beide kinderen is gezien dat zij na de uitspraak van de rechtbank rust kregen en weer aan hun ontwikkeling begonnen toe te komen. Zij konden definitief van hun pleegouders te horen krijgen dat zij voor altijd bij hen konden blijven wonen. Die duidelijkheid kan bij een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet -zonder meer- worden gegeven. Deze kinderen hebben namelijk hele goede voelsprieten en het stukje twijfel dat bij de pleegouders blijft bestaan voelen zij aan.
Nadat de kinderen weer een bezoek met de vader hebben gehad laten zij opnieuw zorgelijk gedrag zien, zodat de GI heeft besloten om ook de contacten tussen de vader en de kinderen voorlopig ‘on hold’ te zetten.
Na ruim een jaar is een directe traumabehandeling bij de kinderen nog altijd niet haalbaar, doordat de kinderen wegens alle onduidelijkheid nog niet zijn gestabiliseerd. Hierdoor wordt er nog altijd alleen indirecte traumabehandeling geboden. De eerste stap die gezet moet worden is het creëren van een gevoel van veiligheid bij de kinderen en het verminderen van hun angst. Daarna kunnen er pas vervolgstappen worden gezet.
De GI voert ten slotte nog aan dat de moeder weliswaar meewerkt aan gezagsbeslissingen, maar dat er een aantal keer vertraging is geweest voor in te zetten hulp of medicatie voor de kinderen, hetgeen niet in het belang van de kinderen is.
3.8.
De pleegmoeder van [minderjarige 1] voert, samengevat, het volgende aan.
[minderjarige 1] is een geweldige meid, maar ze heeft enorme trauma’s. Als zij bijvoorbeeld in de buurt komt waar de moeder heeft gewoond raakt ze al in paniek.
Nadat de pleegouders aan [minderjarige 1] hebben kunnen vertellen dat ze bij hen mag blijven wonen heeft het gezin een hele fijne vakantie gehad, waarbij [minderjarige 1] helemaal ontspannen en gelukkig was. [minderjarige 1] begon na de gezagsbeëindigende maatregel weer aan haar ontwikkeling toe te komen. Nadat er een contactmoment met de vader is geweest laat [minderjarige 1] weer een terugval zien. Alhoewel de pleegmoeder dit betreurt, wil [minderjarige 1] de ouders niet zien. [minderjarige 1] vraagt voortdurend of ze bij pleegouders mag blijven. Bij een situatie van een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing kan de pleegmoeder haar niet zonder enige twijfel geruststellen en zeggen dat ze voor altijd mag blijven. En juist op die geruststelling is [minderjarige 1] extreem gefocust.
3.9.
De pleegmoeder van [minderjarige 2] voert, samengevat, het volgende aan.Er moet in het belang van de kinderen worden beslist en niet in het belang van de ouders. Het is haar wens dat [minderjarige 2] niet meer angstig hoeft te zijn. [minderjarige 2] heeft vanaf de gezagsbeëindigende maatregel tot aan het laatste omgangsmoment met de vader niet meer om duidelijkheid gevraagd. Sindsdien heeft hij weer continu bevestiging nodig, reageert hij zich af op de pleegmoeder en heeft hij een terugval in zijn gedrag op het gebied van zindelijkheid en extreem eetgedrag. Zelfs van een kaartje van één van de ouders kan hij al van slag raken.
De pleegmoeder vindt het vervelend om te moeten aankaarten, maar zij ervaart dat beide ouders niet altijd betrouwbaar zijn in wat ze zeggen. Ze zeggen A maar ze doen B. De gezagsbeëindiging is noodzakelijk, hoe vervelend dit ook voor de ouders is. Zolang er sprake is van een uithuisplaatsing kan de pleegmoeder [minderjarige 2] niet de noodzakelijke zekerheid geven dat hij in het gezin mag opgroeien.
De pleegmoeder licht verder toe dat zij [minderjarige 2] niet met volwassen zaken belast. Er is een goede begeleiding vanuit de hulpverlening, waaronder Plinthos, en de pleegmoeder en haar partner krijgen concrete aanwijzingen hoe zij zaken op kinderniveau met [minderjarige 2] kunnen bespreken.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, als bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn.
3.10.3.
Het hof voegt daar nog, op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, het volgende aan toe.
3.10.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn twee zeer beschadigde kinderen die in hun jonge leven al veel ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat de ontwikkeling van beide kinderen op meerdere gebieden ernstig is geschaad als gevolg van chronische traumatisering, onveiligheid en een onveilige hechting in de opvoedsituatie van beide ouders. De kinderen vertonen hierdoor forse gedragsproblematiek.
Bij [minderjarige 1] is er onder meer sprake van zelfbepalend, grensoverschrijdend en oppositioneel gedrag. Er is verder sprake van een verstoorde emotie- en impulsregulatie en een beperkt basisvertrouwen in zichzelf en in de wereld om haar heen. Zij staat van jongs af aan in een overlevingsstand. Haar angst kan zich omzetten in boosheid.
[minderjarige 2] heeft een algehele ontwikkelingsachterstand van acht maanden en toont kenmerken van een pervasieve ontwikkelingsstoornis en een complex trauma. Hij is weinig gericht op anderen, is alert, houdt graag de controle en laat agressief gedrag zien.
3.10.5.
Alhoewel de kinderen binnen de pleeggezinnen een positieve groei hebben doorgemaakt, hebben zij in hun herstel nog een lange weg te gaan. Het is tot op heden nog niet mogelijk geweest om individuele traumatherapie in te zetten, omdat de kinderen nog onvoldoende stabiliteit en veiligheid hebben kunnen ervaren. Vanwege de onrust die door de contactmomenten met de ouders wordt veroorzaakt, heeft de moeder in het belang van de kinderen voorlopig afstand gedaan van de regeling, zodat de kinderen tot rust kunnen komen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof begrepen dat de contactmomenten tussen de vader en de kinderen ook tijdelijk worden stopgezet.
3.10.6.
Gelet op het trauma dat bij de kinderen nog steeds aanwezig is en de gevoelens van onveiligheid die de kinderen bij beide ouders ervaren is het voor de kinderen noodzakelijk dat zij geen enkele twijfel kunnen hebben over de plek waar zij in ieder geval tot aan hun volwassenheid mogen opgroeien. Gebleken is dat de kinderen bij de minste of geringste aanleiding daartoe om duidelijkheid blijven vragen. Door een enkele opmerking of gebeurtenis slaat de twijfel bij de kinderen weer toe, hetgeen leidt tot een terugval in hun gevoel van veiligheid en daarmee in hun gedrag.
In de situatie waarbij de moeder het gezag over de kinderen behoudt zal er ieder jaar opnieuw een rechterlijke toets in het kader van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing moeten plaatsvinden, waardoor de pleegouders onvoldoende naar de kinderen kunnen uitdragen dat de kinderen bij de pleegouders mogen blijven wonen.
3.10.7.
Voor zover de moeder zich beroept op uitspraken van het Europese Hof (EHRM), een uitspraak van het hof Den Haag van 25 augustus 2021 en op een eerdere uitspraak van dit hof van 13 januari 2022, kan dit beroep niet slagen.
Er is namelijk, anders dan in die zaken, geen sprake van een contactregeling tussen de moeder en de kinderen die zonder problemen verloopt en/of van ouders die goed met elkaar kunnen samenwerken.
Daargelaten de ernstige problematiek waarmee de kinderen te kampen hebben, komt daar nog bij dat de moeder en de vader beiden te kampen hebben met persoonlijke problematiek en/of beperkingen. Dit beïnvloedt en bemoeilijkt de uitoefening van het ouderlijk gezag, met name in de communicatie met de andere ouder, de pleegouders en de hulpverleners.
Ten slotte neemt het hof in overweging dat er tijdens de mondelinge behandeling zorgen zijn geuit over beide ouders, die zeggen het één te doen of laten, maar daar vervolgens niet naar handelen. Dit zorgt ervoor dat er enige twijfel bestaat of de bereidheid van de moeder om de kinderen blijvend in de pleeggezinnen te laten opgroeien op termijn wel voldoende bestendig is.
Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat de voortzetting van het ouderlijk gezag door de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een voor de kinderen nadelige (en zelfs schadelijke) wijze doorwerkt op hun ontwikkeling.
3.11.
Het voorgaande brengt met zich dat aan de voorwaarden voor beëindiging van het gezag is voldaan en dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd.
3.12.
Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van25 oktober 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.L. Schaafsma-Beversluis enA.M. Bossink en is op 14 april 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.