Rb. Den Haag, 19-12-2017, nr. SGR 17/3144
ECLI:NL:RBDHA:2017:15012
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
19-12-2017
- Zaaknummer
SGR 17/3144
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:15012, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 19‑12‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:2716, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Door eiser als Wob-verzoeken aangeduide verzoeken zijn geen Wob-verzoeken, daarom zijn geen termijnen gaan lopen en is geen sprake van met besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen waartegen beroep kan worden ingesteld. Beroep is niet-ontvankelijk.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/3144
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2017 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser
en
de Burgemeester van Den Haag, verweerder
(gemachtigden: mrs. W.J.J. Steekelenburg en M.J. van Balen).
Procesverloop
Bij brief van 2 juni 2016 heeft eiser bij verweerder achtentwintig verzoeken ingediend, welke door hem zijn aangeduid als verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Op 3 mei 2017 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van besluiten op zijn bij brief van 2 juni 2016 ingediende verzoeken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. In zijn brief van 2 juni 2016 beklaagt eiser zich – samengevat weergegeven – over het gedrag en optreden van verweerder en zijn ambtenaren tijdens en na een tweetal eerder door eiser doorlopen procedures. Hierbij heeft eiser achtentwintig verzoeken ingediend, welke door hem als Wob-verzoeken zijn aangeduid. Bij brieven van 17 oktober 2016, 14 december 2016 en 28 februari 2017 heeft eiser verweerder verzocht om op zijn klachten en Wob-verzoeken van
2 juni 2016 te reageren en bij brief van 27 maart 2017 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Verweerder heeft eiser bij brief van 3 november 2016 laten weten een inhoudelijke reactie achterwege te laten. Verweerder heeft hierbij verwezen naar zijn eerdere schrijven aan eiser van 27 januari 2016, waarin verweerder heeft aangegeven – samengevat weergegeven – dat verweerder niet langer op de vele brieven en verzoeken van eiser zal reageren, nu hetgeen eiser daarin schrijft over de medewerkers van de gemeente Den Haag en het hekelen van het gemeentelijke apparaat iedere grondslag mist, volstrekt niet wordt gestaafd door feiten en buiten alle proporties is.
2. Eiser is in beroep gegaan omdat verweerder, ondanks eisers aanmaningen en ingebrekestelling, geen besluiten heeft genomen op de door hem bij brief van 2 juni 2016 ingediende verzoeken. In beroep herhaalt eiser deze verzoeken. Eiser stelt dat het voor hem belangrijk is om antwoorden/beslissingen op zijn verzoeken en de kopieën van de gevraagde documenten te krijgen, om zo de waarheid naar boven te halen.
3. Verweerder betoogt – samengevat weergegeven – dat eisers als Wob-verzoeken aangeduide vragen en klachten naar hun aard geen Wob-verzoeken zijn. Eiser vraagt volgens verweerder niet om openbaarmaking, maar om meningen en standpunten. Nu door eiser geen Wob-verzoeken zijn ingediend, is volgens verweerder van het uitblijven van besluiten daarop ook geen sprake. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat het niet langer beantwoorden van eisers brieven gerechtvaardigd is, nu eiser telkens dezelfde vragen en klachten blijft herhalen en nu het steeds beantwoorden van zijn brieven leidt tot een onevenredige belasting van het gemeentelijk ambtenarenapparaat.
4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat eisers brief van 2 juni 2016 geen verzoeken bevat om openbaarmaking voor eenieder van informatie in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, zodat van verzoeken als bedoeld in artikel 3 van de Wob geen sprake is. Eiser vraagt verweerder met zijn verzoeken om antwoorden, uitleg, of standpunten en niet om openbaarmaking van in bestaande documenten neergelegde informatie.
5.2
Ten aanzien van een drietal van eisers verzoeken was het de rechtbank niet gelijk duidelijk of deze toezien op informatie neergelegd in bestaande documenten, maar ter zitting is gebleken dat ook deze verzoeken hierop geen betrekking hebben. Zo is gebleken dat eiser met zijn verzoek om de door verweerder ondertekende verklaring dat hij de inhoud van de door gemeentesecretaris [gemeentesecretaris] ondertekende brief van 27 januari 2016 accepteert en het met de constatering van de klachtenfunctionaris eens is (“Wob-verzoek 3”), beoogt dat verweerder een nog niet bestaande verklaring opstelt en ondertekent. De Wob is echter van toepassing op informatie neergelegd in bestaande documenten en kent geen verplichting tot het genereren van documenten. Verder is ter zitting gebleken dat de constatering van de klachtenfunctionaris waarover in de door gemeentesecretaris [gemeentesecretaris] ondertekende brief van 27 januari 2016 wordt gesproken niet in een apart document is vastgelegd, zodat ook eisers verzoek om een kopie van de constatering van de klachtenfunctionaris (“Wob-verzoek 4”) niet op een bestaand document toeziet. Verder is ter zitting gebleken dat ook eisers verzoek om een kopie van het advies van de klachtencommissie (“Wob-verzoek 6”) niet toeziet op een bestaand document, nu er geen klachtencommissie en dus ook geen advies daarvan is.
5.3
Nu geen sprake is van Wob-verzoeken en nu eisers brief van 2 juni 2016 ook anderszins niet als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aan te merken, zijn geen wettelijke termijnen gaan lopen. Er is dan ook geen sprake van een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op een verzoek als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, waartegen beroep kan worden ingesteld.
5. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.