ABRvS, 15-08-2018, nr. 201800738/1/A3
ECLI:NL:RVS:2018:2716
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
15-08-2018
- Zaaknummer
201800738/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:2716, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15‑08‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2017:15012, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AB 2018/341 met annotatie van P.J. Stolk
JOM 2018/946
Uitspraak 15‑08‑2018
Inhoudsindicatie
Bij brief van 2 juni 2016 heeft [appellant] bij de burgemeester van Den Haag 28 verzoeken ingediend, die door hem zijn aangeduid als verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. [appellant] voelt zich onheus behandeld door de burgemeester en sommige ambtenaren van de gemeente tijdens en na eerder doorlopen procedures en heeft daarover met hen gecorrespondeerd. Omdat de burgemeester en de ambtenaren hebben meegedeeld niet meer inhoudelijk te zullen reageren op zijn brieven, voelt [appellant] zich naar eigen zeggen gedwongen om Wob-verzoeken in te dienen bij de burgemeester.
201800738/1/A3.
Datum uitspraak: 15 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 december 2017 in zaak nr. 17/3144 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij brief van 2 juni 2016 heeft [appellant] bij de burgemeester 28 verzoeken ingediend, die door hem zijn aangeduid als verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob).
Op 3 mei 2017 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het uitblijven van besluiten op zijn verzoeken.
Bij uitspraak van 19 december 2017 heeft de dit beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met instemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] voelt zich onheus behandeld door de burgemeester en sommige ambtenaren van de gemeente tijdens en na eerder doorlopen procedures en heeft daarover met hen gecorrespondeerd. Omdat de burgemeester en de ambtenaren hebben meegedeeld niet meer inhoudelijk te zullen reageren op zijn brieven, voelt [appellant] zich naar eigen zeggen gedwongen om Wob-verzoeken in te dienen bij de burgemeester. Dat heeft hij in zijn brief van 2 juni 2016 gedaan. In die brief staan 28 verzoeken, waarvan [appellant] stelt dat het Wob-verzoeken zijn.
De gemeentesecretaris heeft bij brief van 3 november 2016 aan [appellant] laten weten dat ook op deze verzoeken niet inhoudelijk zal worden gereageerd.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat de brief van [appellant] van 2 juni 2016 geen Wob-verzoeken bevat maar verzoeken om antwoorden, uitleg of standpunten. Daarom is geen sprake van een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op een verzoek waartegen beroep kan worden ingesteld. Het beroep is om die reden niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank.
Hoger beroep
3. [appellant] is het niet eens met deze uitspraak van de rechtbank. Hij vindt dat de rechtbank onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de aard van al zijn 28 verzoeken om te kunnen oordelen dat die geen Wob-verzoeken zijn. Bovendien is het voor hem belangrijk om antwoorden op zijn verzoeken te krijgen om zo de waarheid naar boven te halen. Ten slotte verzoekt [appellant] de Afdeling de gemeente Den Haag te verplichten op al zijn vragen schriftelijke antwoorden te geven.
Beoordeling
3.1. Uit artikel 3, eerste lid, van de Wob volgt dat Wob-verzoeken verzoeken zijn waarin openbaarmaking van informatie wordt gevraagd uit documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. Vragen om antwoorden, uitleg, verklaringen of standpunten zijn geen Wob-verzoek. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank voldoende heeft onderzocht of de verzoeken van [appellant] moeten worden aangemerkt als Wob-verzoeken of als verzoeken om nadere uitleg. Uit het proces-verbaal van hetgeen ter zitting is verklaard en de uitgeschreven aantekeningen daarvan door [appellant] blijkt dat de rechtbank over de Wob-verzoeken 3, 4 en 6 vragen heeft gesteld over welk document het gaat en wat het doel van het verzoek is. De rechtbank heeft dat gedaan omdat ten aanzien van die verzoeken niet meteen duidelijk was of ze wel of niet als Wob-verzoek moesten worden aangemerkt. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat bij verzoeken 3, 4 en 6, net als bij de overige verzoeken, geen sprake was van een Wob- verzoek. Voor wat betreft die overige verzoeken heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te vragen om een verduidelijking ter zitting. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de rechtbank dat wel had moeten doen en ook niet dat de rechtbank onvoldoende onderzoek heeft gedaan nu de bewoordingen van die verzoeken duidelijk zijn. De rechtbank hoefde evenmin in de aangevallen uitspraak voor ieder verzoek afzonderlijk een overweging op te nemen waarom dit verzoek niet als Wob-verzoek kan worden aangemerkt.
De Wob is niet bedoeld voor verzoeken om antwoorden, uitleg, verklaringen of standpunten, ook niet als, zoals [appellant] stelt, de reacties nodig zijn voor het boven water halen van de waarheid. Een verplichting om op die verzoeken schriftelijk te reageren, kan in deze procedure niet aan de gemeente worden opgelegd.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Daalder w.g. Van Tuyll van Serooskerken
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018
290.