Vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393, rov. 3.8.2 onder i.
HR, 26-05-2009, nr. 08/00461
ECLI:NL:HR:2009:BI1412
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-05-2009
- Zaaknummer
08/00461
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BI1412
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI1412, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑05‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI1412
ECLI:NL:PHR:2009:BI1412, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑04‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI1412
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑05‑2009
Inhoudsindicatie
Conclusie A.G. over art. 359.2 Sv. HR: 81 RO.
26 mei 2009
Strafkamer
nr. 08/00461
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 mei 2007, nummer 20/003716-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Haarlem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 26 mei 2009.
Conclusie 14‑04‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft bevestigd een vonnis van de Rechtbank te 's‑Hertogenbosch van 14 september 2004, waarbij de verdachte wegens primair ‘opzettelijk een ander door bedreiging met geweld en/of bedreiging met één of meer andere feitelijkheden dwingen en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 07/11215, 08/00460 P en 08/00461. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel houdt in dat het Hof niet heeft gemotiveerd waarom het is voorbijgegaan aan het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv, dat — kort gezegd — er onvoldoende bewijs is dat verdachte de in de bewezenverklaring genoemde vier vrouwen heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen voor het verlenen van seksuele handelingen met of voor een ander, tegen betaling.
5.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
‘zij op tijdstippen in de periode van 7 juni 2003 tot en met 17 februari 2004 in Nederland en in België telkens een of meer anderen, genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], telkens door bedreiging met geweld en/of bedreiging met één of meer andere feitelijkheden heeft gedwongen en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling bestaande die bedreiging met geweld en/of bedreiging met die andere feitelijkheden en bovenomschreven misbruik (telkens) hieruit dat verdachte:
- —
meerdere van bovengenoemde personen heeft bedreigd met de woorden: ‘Als je vlucht en niet voor mij werkt dan wordt jouw familie en je dierbaren iets aangedaan’en/of ‘Ik weet jou altijd en overal te vinden’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- —
de door meerdere van bovengenoemde personen — door middel van prostitutie — verdiende gelden (grotendeels) van hen heeft afgenomen en/of doen afstaan en
- —
mededelen dat, indien een van bovengenoemde personen met het werk in de prostitutie wilde stoppen, zij een (groot) geldbedrag moest afstaan aan verdachte en
- —
een van bovengenoemde personen vanuit België naar Nederland heeft overgebracht en
- —
meerdere van bovengenoemde personen van onderdak heeft voorzien en
- —
meerdere van bovengenoemde personen heeft ingeschreven, althans laten inschrijven, bij escortbureau ‘[A]’ te [plaats] en/of escortbureau [B] te [plaats] en/of escortbureau ‘[C]’ te [plaats]’
6.
Het middel heeft het oog op het volgende betoog van verdachtes raadsman:
‘aandachtstreepjes
Overigens, zoals ik in eerste aanleg heb aangegeven, is voor bepaalde delen van de tenlastelegging geen bewijs aanwezig, dan wel kunnen de genoemde onderdelen na de aandachtstreepjes niet bijdragen aan een bewezenverklaring van het tenlaste gelegde.
(…)
Door het af moeten staan van geld (4e aandachtstreepje) kan iemand niet worden bewogen dan wel gedwongen tot prostitutie. Het is mogelijk wel een aspect hetwelk aan de orde is bij gedwongen prostitutie. Het is echter geen reden om zich gedwongen of bewogen te voelen zich te prostitueren. Het vierde aandachtstreepje kan derhalve aan de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde niets toevoegen.
Voor het 7e en 8e aandachtstreepje valt niet in te zien hoe iemand door overbrengen naar een land dan wel iemand onderdak verschaffen of mooie kleding geven kan worden bewogen of worden gedwongen zich te prostitueren. Dit betreft geen misleiden, bedreigen dan wel een andere feitelijkheid waardoor voormelde dwang dan wel bet bewegen tot prostitutie kan worden bewerkstelligd.
(…)
Dwingen
Volgens cliënte is geen sprake geweest van dwang door geweld, bedreiging of een andere feitelijkheid dan wel van bewegen door misleiding of overwicht waardoor de vrouwen zich gedwongen voelden zich te prostitueren.
Daarbij zij vooropgesteld, dat [slachtoffer 1 t/m 3] zich alle drie reeds prostitueerden voordat zij in contact kwamen met cliënte. Cliënte kan hen per definitie niet gedwongen hebben zich te gaan prostitueren. Bij alle drie de vrouwen was sprake van een situatie waar men uit wilde waarbij men contact kreeg met cliënt[e] Uit het dossier kan in ieder geval geenszins blijken dat de vrouwen door cliënte werden gedwongen contact met haar op te nemen.
(…)
- *
[slachtoffer 3] verklaart overigens op blz. 277 dat [slachtoffer 2] een rekening bij de postbank zou hebben gehad. Dit kan als contra dictie van de dwang worden geïnterpreteerd. Immers, als het zo zou zijn dat zij daadwerkelijk niet over zichzelf maar met name niet over haar geld kon beschikken, zou zij deze rekening niet hebben gehad. Daar komt bij dat [slachtoffer 2] tijdens de aanhouding ruim 200 euro op zak had waardoor haar verklaring dat haar geld werd afgenomen nog ongeloofwaardiger wordt.
(…)
- *
[slachtoffer 3] geeft in haar verklaring op blz. 278 aan dat zij uit een soort van respect voor cliënte is gaan werken. Uiteraard kan daaruit blijken dat van dwang of bewegen geen sprake is geweest. Daar komt bij, dat zij cliënte zeer dankbaar was omdat zij haar van [betrokkene 1], haar pooier had verlost. [slachtoffer 3] is overigens niet consistent in haar verklaringen. Op blz. 270 ev geeft zij aan dat [betrokkene 1] en cliënte zouden hebben samengewerkt bij het naar Nederland halen van [slachtoffer 3] zonder dat daarvoor in het dossier enige bevestiging kan worden gevonden dat zulks daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Op blz. 271 begint zij te vertellen dat cliënte haar heeft geholpen van [betrokkene 1] af te komen. Zulks is natuurlijk alles behalve consistent.
- *
Voorts zegt [slachtoffer 3] weliswaar dat zij al haar geld aan cliënte moest afdragen maar niet waarom. Er is daarbij niet gezegd dat er iets met haar zou gebeuren als zij het geld niet zou geven, hetwelk voor de bewezenverklaring van de dwang een essentieel punt is. In dit verband dient uiteraard de in het dossier genoemde boekjes waar cliënte kennelijk het een en ander in heeft genoteerd te worden bezien. Uiteraard diende geld te worden afgedragen voor het voldoen van de dagelijkse kosten die moesten worden gedeeld. Cliënte hield in boekjes alles bij.
Daar komt bij, dat [slachtoffer 3] op blz. 277 uitdrukkelijk aangeeft niet bang te zijn voor cliënte hetgeen natuurlijk niet valt te rijmen met de door het openbaar ministerie en de rechtbank vermeende dwang. Ook haar verklaring op blz. 278, dat zij niet weg kon, valt in het licht van het niet voor cliënte bang zijn niet te rijmen. Het verhaal van bet paspoort van [slachtoffer 3] op blz. 278 klopt eveneens niet. Uit het laisser passer verhaal van hiervoor kan blijken dat [slachtoffer 3] gewoon over haar paspoort kon beschikken.
(…)
- *
Ook bij [slachtoffer 4] was geen sprake van dwang. Zij zag het, met name na een gesprek in Bulgarije met baar vriendin [betrokkene 2] wel zitten om naar Nederland te komen een geld te verdienen. Tevens is volgens de verdediging door hetgeen cliënte volgens [slachtoffer 4] zou hebben gezegd geen sprake van misleiding. Immers, door zich te prostitueren kon men veel geld verdienen. Op blz. 517 legt [slachtoffer 4] ook nog uit dat zij volledig vrij was. Bovendien, haar eerdere verklaring klopte niet. Het is daarbij niet aannemelijk dat zij in de tussengelegen periode onder druk is gezet door cliënte. Uitdrukkelijk verklaart [slachtoffer 4] zelf dat dit niet het geval is. Voorts geeft zij geheel consistent met de verklaring van cliënte aan hoe 40.000 euro van [betrokkene 3] haar vriend afhandig is gemaakt. Het verhaal kan volgens de verdediging als geloof\vaardig worden aangemerkt daar zij niet heeft gesproken met cliënte en zij haar verklaring aanpaste eerst nadat zij bij de politie de verklaring van cliënte had gelezen met daarbij de wetenschap dat cliënte vast zat. Van het uitoefenen van druk kan op dat moment geen sprake zijn geweest. Daar komt bij, dat [betrokkene 3], (op blz. 519) bij de politie in zijn latere verklaring heeft aangegeven dat zijn vriendin [betrokkene 4] inderdaad tevoren heeft gezegd dat zij had gelogen.
(…)
Gezien het voormelde zijn er voldoende redenen om niet de overtuiging te kunnen bekomen dat er sprake is geweest van dwang. Vrijspraak dient derhalve te volgen.
Overwicht
Was er dan sprake van misbruik vanuit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht? Hiervan is grofweg sprake indien een prostituee in een situatie komt te verkeren die niet gelijk is aan omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Men kan denken aan een ingenomen paspoort, zware schulden i.v.m. de reis naar NL dan wel het niet beschikken over eigen financiële middelen of bijvoorbeeld een drugverslaving. Van het laatste is kennelijk bij geen van de vrouwen sprake geweest. Voor wat de overige omstandigheden betreft zij verwezen naar de opmerkingen die hiervoor reeds m.b.t. de dwang zijn gemaakt. Men beschikte over de paspoorten en kon kennelijk gemakkelijk naar Bulgarije reizen. De vrouwen zaten reeds in de prostitutie en men ontving het geld. Ook voor dit bestanddeel is volgens de verdediging onvoldoende overtuigend bewijs.
(…)
Conclusie
Algehele vrijspraak’
7.
Aan de verplichting tot motivering van het afwijken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt kan ook zijn voldaan doordat die motivering besloten ligt in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.1. Dat is hier het geval. De bewijsmiddelen houden immers in, dat de vrouwen al het verdiende geld aan verdachte moesten afdragen (bewijsmiddelen 3, 5, 8, 9, 10), dat als zij niet als prostituee wilden werken zij daartoe toch gedwongen werden (bewijsmiddelen 3, 4, 6, 8, 10), dat hen werd verboden te vluchten en/of geboden terug te komen of mee te gaan en dat dit verbod c.q. verbod kracht bij werd gezet met bedreigingen (bewijsmiddelen 3, 5, 6, 7, 10, 11) en dat één van de vrouwen zich vrij moest (laten) kopen toen zij wilde stoppen met werken (bewijsmiddelen 10 en 11).
8.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
9.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑04‑2009