Hof Arnhem-Leeuwarden, 20-07-2020, nr. 21-003374-18
ECLI:NL:GHARL:2020:5768
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
20-07-2020
- Zaaknummer
21-003374-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:5768, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑07‑2020; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2021:1140
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:79
Uitspraak 20‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Oplichting. Vanwege taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is de door de verdachte bepleite taakstraf niet mogelijk.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003374-18
Uitspraak d.d.: 20 juli 2020
Tegenspraak
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 1 juni 2018 met parketnummer 18-038650-17 in de strafzaak inzake de verdachte
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 6 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
- -
het vonnis van de politierechter zal vernietigen;
- -
het primair aan de verdachte ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren;
- -
de verdachte ter zake daarvan zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van één dag, alsmede een taakstraf voor de duur van dertig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door vijftien dagen hechtenis;
- -
de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk zal toewijzen, tot een bedrag van € 86,79 en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen;
- -
de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
Het gerechtshof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte ter zake van het aan haar ten laste gelegde delict oplichting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 176,79 alsmede de wettelijk rente, en is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 18 augustus 2016 tot en met 20 augustus 2016, te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een persoon, genaamd [benadeelde partij] en/of diens vader heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een vleesschotel, door bij die [benadeelde partij] en/of diens vader onder de naam van [naam] telefonisch een vleesschotel te bestellen en/of hierbij mede te delen dat - zakelijk weergegeven - zij, verdachte, een vaste klant was van [slagerij] maar omdat [slagerij] in verband met vakantie gesloten was zij, verdachte, bij die [benadeelde partij] en/of diens vader terecht was gekomen, en dat zij, verdachte, graag een rekening van de vleesschotel zou krijgen omdat haar, verdachtes, pinpas, niet zou werken en dat haar, verdachtes, partner overwerkte en dat het geld na thuiskomst van haar, verdachtes, partner direct zou worden overgemaakt, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
subsidiar:
zij in of omstreeks de periode van 18 augustus 2016 tot en met 30 september 2016, te [plaats] , gemeente [gemeente] , en/of [gemeente] , in elk geval in Nederland, opzettelijk een vleesschotel, in elk geval enig goed, toebehorende aan [benadeelde partij] en/of diens vader, in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte, welke vleesschotel verdachte bij die [benadeelde partij] en/of diens vader had besteld en/of had opgehaald, onder gehoudenheid om deze schotel te betalen, en welk goed verdachte aldus anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Bewezenverklaring
Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair aan haar ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 18 augustus 2016 tot en met 20 augustus 2016 te [plaats] met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, een persoon, genaamd [benadeelde partij] en/of diens vader heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een vleesschotel, door bij die [benadeelde partij] en/of diens vader onder de naam van [naam] telefonisch een vleesschotel te bestellen en mede te delen dat zij, verdachte, graag een rekening van de vleesschotel zou krijgen omdat haar, verdachtes, pinpas, niet zou werken en dat haar, verdachtes, partner overwerkte en dat het geld na thuiskomst van haar, verdachtes, partner direct zou worden overgemaakt.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
oplichting.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dat delict is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict heeft het gerechtshof in het bijzonder gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast heeft het gerechtshof acht geslagen op de omstandigheid dat de wijze van oplichting, zoals in deze zaak bewezen is verklaard, overlast en ergernis en ook verlies van vertrouwen veroorzaakt bij de gedupeerde(n).
De gedupeerde is geraakt in diens wijze van (klantvriendelijke) bedrijfsvoering. Hoewel verdachte op verschillende momenten heeft aangegeven alsnog te willen betalen heeft ze dat bijna 4 jaar nadien nog niet gedaan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder gelet op de inhoud van het haar betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 juni 2020, waaruit onder meer blijkt dat zij eerder - in 2013 respectievelijk 2014 - is veroordeeld ter zake van flessentrekkerij en oplichting, en dat die veroordelingen onherroepelijk zijn. Die eerdere bestraffingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk delict te gaan plegen.
Voorts heeft het gerechtshof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Kern van de zaak is dat de verdachte, zoals hierboven reeds is weergegeven, eerder is veroordeeld ter zake van flessentrekkerij en oplichting, ter zake waarvan destijds telkens een taakstraf is opgelegd. De oplegging van een taakstraf behoort mede daardoor thans niet meer tot de mogelijkheden voor strafoplegging, gelet op het zogenaamde taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft in het kader van het door haar gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof oplegging van een andere strafmodaliteit dan hieronder is bepaald aangewezen acht. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden.
De werking van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht brengt hier onherroepelijk mee dat aan een gevangenisstraf thans simpelweg niet te ontkomen is. Voor de opvang en verzorging van haar kinderen en het behoud van haar baan tijdens haar detentie zal zij zelf een passende oplossing dienen te zoeken..
Gelet op al deze omstandigheden onderling en in samenhang bezien en uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding is het gerechtshof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is en zal die straf daarom opleggen.
Het gerechtshof legt hiermee een hogere straf op dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het gerechtshof komt tot deze beslissing omdat het gerechtshof dit een passende straf acht die recht doet aan de ernst van de het gepleegde strafbaar feit en met name het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 86,79. Daarnaast heeft de benadeelde partij als immateriële schade een bedrag gevorderd van € 180,- en heeft tevens de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 176,79.
De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Met betrekking tot het bedrag dat door de benadeelde partij is gevorderd als immateriële schade is het gerechtshof uit de toelichting op de vordering gebleken dat het gaat om een vergoeding ter zake van door de benadeelde partij gemaakte onkosten gemaakt voor het doen van aangifte en dergelijke. Het gerechtshof beschouwt die kostenpost daarom als materiële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is niet betwist door de verdachte. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2016 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) week, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 266,79 (tweehonderdzesenzestig euro en negenenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 266,79 (tweehonderdzesenzestig euro en negenenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 augustus 2016.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 20 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Pennink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.