Einde inhoudsopgave
Wet medewerking verdedigingsvoorbereiding
Artikel 5
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1998
- Bronpublicatie:
06-11-1997, Stb. 1997, 510 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken: 25280)
- Inwerkingtreding
01-01-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-1997, Stb. 1997, 581 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Financiën
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
1.
De in artikel 2 bedoelde medewerking kan uitsluitend bestaan in:
- a.
het verstrekken van zoodanige opgaven en inlichtingen, als met het oog op de in dat artikel bedoelde voorbereiding door den betrokken Minister noodzakelijk worden geacht;
- b.
het gedoogen van zoodanig persoonlijk onderzoek — zakelijke gegevens en bescheiden daaronder begrepen — door ambtenaren en deskundigen, daartoe door den betrokken Minister bij de vordering aan te wijzen, als met het oog op de in dat artikel bedoelde voorbereiding door dien Minister noodzakelijk wordt geacht;
- c.
het uitvoeren van opdrachten en het verrichten van werkzaamheden, welke verband houden met het onderzoek naar de productiemogelijkheden of met de voorbereiding van de aanpassing in geval van buitengewone omstandigheden aan de behoeften van volkshuishouding en landsverdediging;
- d.
het vormen en aanhouden van door den betrokken Minister te bepalen voorraden;
- e.
het voorbereiden van de geheele of gedeeltelijke overbrenging van bedrijven, werkzaamheden, administraties of voorraden, naar door den betrokken Minister aan te wijzen plaatsen;
- f.
het gedoogen van het treffen van eenvoudige, bij algemeenen maatregel van bestuur nader te bepalen voorbereidingen ten behoeve van de landsverdediging.
2.
Het verlenen van medewerking als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, kan niet worden gevorderd van bankinstellingen, voor zover het de uitoefening van het bankbedrijf betreft. Voorts kunnen zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, het verlenen van medewerking als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.
3.
De opdrachten en werkzaamheden, bedoeld in lid 1, onder c, kunnen niet strekken tot het telen van landbouwgewassen, noch tot het aanmaken van industrieele producten, anders dan bij wijze van proefneming.