Een blik achter de papieren muur laat het volgende zien. Het gaat bij deze overtreding concreet om een door de verdachte begane overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden van 31 tot 35 km/h op 15 september 2019 om 17:32 uur. Tegen de desbetreffende strafbeschikking heeft de verdachte op 2 juli 2020 verzet ingesteld. Bij verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2021 is, na vernietiging van de eerder aan de verdachte uitgevaardigde strafbeschikking, de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 350,- wegens overtreding van het bepaalde bij art. 62, bord A 1 van bijlage I, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De andere twee overtredingen die de verdachte op diezelfde dag beging, waren het door rood rijden (feitcode R602) om 17:26 uur en het niet dragen van een autogordel (feitcode R533) om 17:27 uur.
HR, 14-11-2023, nr. 21/05408
ECLI:NL:HR:2023:1434
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-11-2023
- Zaaknummer
21/05408
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1434, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑11‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:842
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:4131
ECLI:NL:PHR:2023:842, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 26‑09‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1434
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Te hard rijden, art. 62 jo. bord A 1 bijlage I RVV 1990. Kon hof gelet op Aanwijzing feitgecodeerde misdrijven, overtredingen en muldergedragingen (2017A009) oordelen dat una via-beginsel niet is geschonden? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05408
Datum 14 november 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 december 2021, nummer 23-002434-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat te Roermond, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2023.
Conclusie 26‑09‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Verdachte is veroordeeld wegens overtreding van het bepaalde bij art. 62, bord A 1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Strafrecht en WAHV. Het middel klaagt over het oordeel van het hof dat het una via-beginsel niet is geschonden, waarbij de steller van het middel kennelijk doelt op de Aanwijzing feitgecodeerde misdrijven, overtredingen en muldergedragingen (2017A009). Volgens de AG gaat het middel niet op. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05408
Zitting 26 september 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
De verdachte is bij verstekarrest van 16 december 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens "overtreding van het bepaalde bij art. 62, bord A 1 van bijlage I, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990", veroordeeld tot een geldboete van € 350,- (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis.
Namens de verdachte heeft G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat te Roermond, een middel van cassatie voorgesteld.
II. Het middel en de bespreking daarvan
Het middel
3. Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat het una via-beginsel niet is geschonden onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, althans in strijd is met het recht.
Oordeel van het hof
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 december 2021 houdt onder meer het volgende in:
“De raadsheer acht de zaak als te zijn voorgedragen en deelt mondeling mede de korte inhoud van het appélschriftuur van 1 september 2021.
De advocaat-generaal voert het woord (…). Zij deelt daarbij mede:
De verdediging stelt dat sprake is van een schending van het una via-beginsel. In deze zaak gaat het echter niet om één gedraging, maar drie verschillende gedragingen. Uit het verzetschrift en het mailbericht van de verdediging blijkt dat de verdachte ook begrijpt dat het om drie verschillende gedragingen en boetes gaat. Het vonnis in de zaak van [naam] waar de verdediging naar verwijst; verschilt bovendien op essentiële punten met de onderhavige zaak en kan dus niet haar analogie worden toegepast. Gelet hierop is het una via-beginsel niet geschonden en is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in haar vervolging. Ik acht het feit wettig en overtuigend bewezen en vorder een geldboete van € 350,00.
De raadsheer verklaart zich aan te sluiten bij hetgeen de advocaat-generaal heeft betoogd, verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk, verklaart het onderzoek gesloten en spreekt het arrest uit.”
5. Het arrest houdt in, voor zover hier relevant:
“Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde bij artikel 62, bord A 1 van bijlage I, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
gepleegd
op 15 september 2019 te Amsterdam
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De artikelen 62 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 17 juni 2020 onder CJIB nummer 3132 5420 0395 1203.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis.”
Beoordeling van het middel
6. In de toelichting op het middel, die uiterst summier is, wordt met een beroep op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10686 enkel te berde gebracht dat het hof het una via-beginsel onjuist heeft uitgelegd, omdat “het geldend criterium voor de toepassing van het una via-beginsel niet [is] of er sprake is van één gedraging, maar van één gebeurtenis.”
7. Kennelijk doelt de steller van het middel daarmee op de Aanwijzing feitgecodeerde misdrijven, overtredingen en muldergedragingen (2017A009), die uitgaat van het principe dat binnen de context van één gebeurtenis in het verkeer waarbinnen drie overtredingen worden begaan, afdoening via ofwel een strafrechtelijk traject, ofwel een administratiefrechtelijk traject het uitgangspunt is. Deze Aanwijzing houdt voorts in, voor zover hier van belang:
“Algemene uitgangspunten
1. Afdoening overeenkomstig de richtlijn
Feitgecodeerde zaken worden door de opsporingsinstantie of het OM afgedaan overeenkomstig de Richtlijn voor strafvordering feitgecodeerde misdrijven en overtredingen.
Om ongewenste cumulatie van sancties te voorkomen wordt per gebeurtenis aan de betrokkene/verdachte voor ten hoogste drie overtredingen een administratieve sanctie opgelegd, een strafbeschikking uitgevaardigd of een proces-verbaal opgemaakt.
Indien, bijvoorbeeld bij het volgen van een voertuig, meerdere overtredingen kort na elkaar worden geconstateerd, wordt eveneens voor ten hoogste drie overtredingen een sanctie opgelegd of een strafbeschikking uitgevaardigd. Als het wenselijk is dat alle overtredingen worden benoemd dan moet worden afgezien van de administratiefrechtelijke weg of het uitvaardigen van een strafbeschikking en moet het rijgedrag van de bestuurder en de door hem gepleegde overtredingen worden vastgelegd in een proces-verbaal.
2. Uitgangspunt: Afdoening via één traject
Als geconstateerd is dat een persoon op een bepaald moment meerdere overtredingen heeft begaan, wordt aan betrokkene/verdachte een administratieve sanctie opgelegd, óf wordt tegen hem een strafbeschikking uitgevaardigd óf proces-verbaal opgemaakt. Afdoening langs één traject is het uitgangspunt om verwarring van procedures te voorkomen. Als wel de strafrechtelijke en de administratiefrechtelijke weg worden bewandeld, moet daarvan in het proces-verbaal zo concreet mogelijk melding worden gemaakt. Van deze mogelijkheid mag slechts in zeer uitzonderlijke gevallen gebruik worden gemaakt.”
8. Het strafbare feit waarvoor het proces-verbaal is opgemaakt en uiteindelijk de strafbeschikking (CJIB-nummer: 3132 5420 0395 1203) is uitgevaardigd, betreft de overtreding van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, art. 62, bord A 1.1.Dat is een zogenaamd feitgecodeerd feit (feitcode VD035). Dit betekent dat het een feit is zoals omschreven in de door het openbaar ministerie gepubliceerde Tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen.2.Samengevat worden in die Tekstenbundel drie soorten feiten onderscheiden, te weten: (i) een muldergedraging waarop de WAHV van toepassing is, (ii) feiten waarvoor een politiestrafbeschikking kan worden uitgevaardigd (op grond van art. 257b Sv, voor feiten als bedoeld in art. 3.3 van het Besluit OM-afdoening) en (iii) feiten waarvoor alleen het openbaar ministerie een strafbeschikking kan uitvaardigen.
9. Wat betreft het onderhavige geval staat in de tekstenbundel voorgeschreven dat voor de overtreding met feitcode VD035 enkel een zogenoemde OM-strafbeschikking kan worden uitgevaardigd. Een eventuele administratiefrechtelijke afdoening voor deze overtreding is gelet op art. 2 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften niet aan de orde. Op grond van het eerste lid van dat artikel kunnen namelijk ter zake van de in de bijlage bij die wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, de Provinciewet of de Gemeentewet, op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties worden opgelegd, waarbij ingeval een administratiefrechtelijke sanctie wordt opgelegd voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard bij die wet zijn uitgesloten. De overtreding met feitcode VD035 wordt in die bijlage niet genoemd. De overtredingen waarvoor aan de verdachte reeds mulderbeschikkingen waren opgelegd (het door rood rijden feitcode R602 en het niet dragen van een autogordel feitcode R533; zie mijn eerste voetnoot) zijn wel in die bijlage opgenomen. De tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen schrijft voor dat voor deze overtredingen de administratiefrechtelijke (mulderroute) dient te worden gevolgd. In het onderhavige geval hoeft dus niet te worden beoordeeld of een strafrechtelijke dan wel administratiefrechtelijke afdoening de voorkeur heeft, omdat de keuze voor de wijze van afdoening van de overtreding van het bepaalde bij art. 62, bord A 1 van bijlage I, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 reeds door de ‘regelgever’ is gemaakt.
10. Ik stel voorop dat ter terechtzitting in hoger beroep geen verweer is gevoerd. Daarbij komt dat noch de appelschriftuur, noch de cassatieschriftuur een feitelijke grondslag biedt voor de opvatting dat het una via-beginsel is geschonden zoals in de summiere toelichting op het middel wordt gesteld. Daartegenover staat dat het hof heeft vastgesteld dat het una via-beginsel in de onderhavige zaak niet van toepassing is. Al met al getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting en ook is dat oordeel niet ontoereikend gemotiveerd (waarbij ik in aanmerking neem dat, zoals gezegd, ter zake van het una via-beginsel geen verweer is gevoerd). Daaraan doet niet af dat volgens het hierboven aangehaalde proces-verbaal van de terechtzitting het hof in navolging van de advocaat-generaal ter zitting heeft gerept van een ‘gedraging’.
Slotsom
11. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
12. Overige gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑09‑2023
Vgl. de conclusie van mijn voormalig ambtsgenoot Knigge van 7 november 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1527, waarin hij voor de juridische status van deze tekstenbundel en het daarbij behorende Feitenboekje (2013) verwijst naar: Beschikt en Gewogen, een rapport van de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, Den Haag 2014, p. 16 (noot 35). Knigge merkt in het onderhavige verband onder meer op: “Feitgecodeerd zijn misdrijven en overtredingen waarvoor het OM feitomschrijvingen (feitcodes) heeft vastgesteld. Deze zijn opgenomen in de Tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen.”