Hof Arnhem-Leeuwarden, 18-11-2021, nr. Wahv 200.250.768/01
ECLI:NL:GHARL:2021:10686
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
18-11-2021
- Zaaknummer
Wahv 200.250.768/01
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:10686, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑11‑2021; (Hoger beroep)
Uitspraak 18‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Una via. Strafbeschikking en Mulderbeschikking opgelegd ter zake van nagenoeg gelijktijdig begane en bij dezelfde controle vastgestelde overtredingen. Geen dringende reden voor afdoening langs twee trajecten. Volgt vernietiging van de Mulderbeschikking.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 8 november 2018, betreffende
[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),
wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. C.M.J.E.P. Meerts, kantoorhoudende te Beegden.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.
Zaaknummer | : Wahv 200.250.768/01 |
CJIB-nummer | : 213360339 |
Uitspraak d.d. | : 18 november 2021 |
Het verloop van de procedure
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De griffier van het hof heeft aan de gemachtigde van de betrokkene verzocht om leesbare kopieën te overleggen van de stukken die bij het hoger beroepsschrift zijn overgelegd. De gemachtigde van de betrokkene heeft aan dit verzoek voldaan. Deze stukken zijn in (kopie) doorgestuurd naar de advocaat-generaal, die hier niet op heeft gereageerd.
De beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter de motiveringsklacht ten onrechte heeft afgewezen. Uit de beslissing van de officier van justitie valt niet af te leiden dat de gronden ‘staandehouding’, ‘locatie’ en ‘dubbele beboeting’ d.d. 6 maart 2018 bij de beoordeling zijn betrokken.
2. De kantonrechter heeft onder verwijzing naar artikel 7:26 van de Algemene wet bestuursrecht overwogen dat “de beslissing op het beroep dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking wordt vermeld. Dat brengt echter niet mee dat in het geval niet uitgebreid en expliciet op alle door betrokkene aangedragen argumenten wordt ingegaan door de officier van justitie, sprake is van schending van het motiveringsbeginsel. Naar het oordeel van de kantonrechter is de beslissing van de officier van justitie deugdelijk gemotiveerd.”
3. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in het beroepschrift van 6 juni 2018 onder het kopje ‘motiveringsbeginsel’ enkel heeft aangevoerd dat officier van justitie de beroepsgronden niet deugdelijk heeft behandeld, dat de officier van justitie niet of niet adequaat ingaat op de gemotiveerd gemaakte punten, dat er een begrijpelijke reactie op had moeten komen en dat de gronden alsnog dienen te worden behandeld.
4. De gemachtigde – een professionele rechtsbijstandsverlener – heeft in de procedure bij de kantonrechter volstaan met bovenstaande stelling en heeft niet aangegeven op welke gronden er volgens hem niet deugdelijk is ingegaan en om welke reden de motivering van de beslissing van de officier van justitie op die punten gebrekkig is. In aanmerking genomen dat de gemachtigde aldus onvoldoende concreet heeft aangevoerd welke gronden niet juist zijn behandeld en waarom dat zo zou zijn, kon de kantonrechter volstaan met hetgeen hij heeft overwogen. Het verweer zal daarom worden gepasseerd.
5. Van een motiveringsgebrek is, gelet op het voorgaande, geen sprake en het hof ziet in hetgeen de gemachtigde in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om nader op de hiervoor vermelde gronden in te gaan.
6. De bezwaren richten zich verder tegen de opgelegde sanctie.
7. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 230,- voor: “rechts inhalen waar dat is verboden”. Deze gedraging zou zijn verricht op 31 december 2017 om 13:36 uur op de N280 in Roermond met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
8. De gemachtigde voert aan dat de kantonrechter ter zake van het una-viabeginsel ten onrechte heeft geoordeeld dat hij aan deze stelling niet toekomt, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De betrokkene heeft voor dezelfde gedraging ook een strafbeschikking ontvangen en dat is in strijd met het una-viabeginsel, aldus de gemachtigde.
9. De gemachtigde heeft ter onderbouwing van zijn stelling de op 11 januari 2018 opgelegde strafbeschikking aangaande het “behoudens in noodgevallen als weggebruiker op een autoweg; over de vluchtstrook of vluchthaven rijden” begaan op 31 december 2017 om 13:34 uur op de N280 te Roermond overgelegd.
10. Ten tijde van de onderhavige gedraging was de Aanwijzing feitgecodeerde misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (2017A006) van kracht (hierna: de Aanwijzing). Die Aanwijzing hield in, voor zover hier van belang:
“Als geconstateerd is dat een persoon op een bepaald moment meerdere overtredingen heeft begaan, wordt aan betrokkene/verdachte een administratieve sanctie opgelegd, óf wordt tegen hem een strafbeschikking uitgevaardigd óf proces-verbaal opgemaakt. Afdoening langs één traject is het uitgangspunt om verwarring van procedures te voorkomen. Als wel de strafrechtelijke en de administratiefrechtelijke weg worden bewandeld, moet daarvan in het proces-verbaal zo concreet mogelijk melding worden gemaakt. Van deze mogelijkheid mag slechts in zeer uitzonderlijke gevallen gebruik worden gemaakt.”
11. Bij de beoordeling of de onderhavige beschikking had mogen worden opgelegd, dient het hof eerst te beoordelen of in dit geval sprake is van één gebeurtenis in de zin van voornoemde Aanwijzing.
12. Uit de door de gemachtigde overgelegde stukken blijkt dat de betrokkene ook een strafbeschikking van het openbaar ministerie heeft ontvangen voor, zoals gezegd, het op een autoweg buiten noodzaak gebruik maken van vluchtstrook of vluchthaven. Deze overtreding is twee minuten voor de onder overweging 7. vermelde gedraging begaan met het voertuig van de betrokkene en op dezelfde plaats als de onderhavige gedraging.
13. Het hof stelt vast dat het dossier geen aanvullend proces-verbaal van de ambtenaar bevat. Wel bevat het dossier een zaakoverzicht, waarin de ambtenaar onder meer het volgende heeft verklaard:
“Rijstrook waarop betrokkene aanvankelijk reed: vluchtstrook. Rijstrook waarop betrokkene inhaalde: rechtse rijstrook. (…)”
14. Onder verwijzing naar de overwegingen 8. tot en met 15. van het arrest van dit hof van
20 januari 2012 (ECLI:NL:GHLEE:2012:BV7306), leidt het hof af dat uit de geschiedenis van de Aanwijzing en de voorbeelden die in de toelichtingen daarop worden gebezigd, niet alleen gelijktijdig begane gedragingen en/of overtredingen één gebeurtenis vormen, maar dat ook gedragingen en/of overtredingen die bij gelegenheid van een staandehouding worden vastgesteld deel uitmaken van de ene gebeurtenis. Tevens kan ook sprake zijn van enig tijdsverloop tussen het constateren van gedragingen en/of overtredingen. Onder “één gebeurtenis” als bedoeld in de Aanwijzing dient in ieder geval te worden verstaan een controle bij gelegenheid waarvan één of meerdere gedragingen of verkeersovertredingen zijn vastgesteld. Daarvan is, zo leidt het hof af uit de verklaring van de ambtenaar in het zaakoverzicht en bij gebrek aan een nadere toelichting op dit punt, in deze situatie sprake, zodat sprake is van één gebeurtenis als bedoeld in de Aanwijzing.
15. Vervolgens dient het hof te beoordelen of in dit geval de gedragingen die vallen onder een gebeurtenis via twee trajecten hadden mogen worden afgedaan.
16. Nu in het onderhavige geval geen enkele informatie is ontvangen over de wijze van afdoening via twee trajecten, kan niet worden vastgesteld dat in deze situatie sprake is van een uitzonderlijk geval dat afdoening langs twee trajecten rechtvaardigt. Wat daar verder ook van zij, op grond van de Aanwijzing had afdoening langs twee trajecten slechts mogen plaatsvinden als daarvan melding was gedaan in het proces-verbaal dat heeft geleid tot de strafbeschikking en de aankondiging van beschikking (vgl. ook hiervoor onder overweging 10.). In dit geval is dat (kennelijk) niet gebeurd. Bij de oplegging van de strafbeschikking is daardoor geen rekening gehouden met de afdoening via de administratiefrechtelijke weg. De inleidende beschikking kan daarom niet in stand blijven.
17. Het hof vernietigt –gelet op het voorgaande– de beslissing van de kantonrechter en doet wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten met gegrondverklaring van het beroep daartegen de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigen. Het bedrag van de zekerheidstelling zal aan de betrokkene worden gerestitueerd.
18. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift dienen in totaal drie punten te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 534,- en voor het (hoger) beroep € 748,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van
€ 1.148,50 (= (1,5 x € 534,- x 0,5) + (2 x € 748,- x 0,5)).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder voormeld CJIB-nummer de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.148,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.