HR, 16-02-2021, nr. 19/04750
ECLI:NL:HR:2021:239
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-02-2021
- Zaaknummer
19/04750
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:239, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑02‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1267
ECLI:NL:PHR:2020:1267, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑12‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:239
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen (poging tot) oplichting van hoogbejaarde personen (meermalen gepleegd) d.m.v. babbeltruc (art. 326.1 Sr). 1. Bewijsklachten. 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1. HR: art. 81.1 RO. Ad 2. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/04750
Datum 16 februari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 oktober 2019, nummer 20-000609-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.C. Saris, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichtingen opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest telkens genoemde aantal dagen hechtenis.
3.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers telkens vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2021.
Conclusie 15‑12‑2020
Inhoudsindicatie
-
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/04750
Zitting 15 december 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 8 oktober 2019 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1 “diefstal door twee of meer verenigde personen en poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, 4 “medeplegen van oplichting”, 7 “medeplegen van poging tot oplichting”, 8 “medeplegen van oplichting” en 9 “medeplegen van oplichting” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden als nader in het arrest omschreven en met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27 Sr. Verder heeft het hof beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, zoals nader in het arrest bepaald.
Namens de verdachte heeft mr. P.C. Saris, advocaat te Eindhoven, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het gaat in deze zaak om het volgende. De verdachte is door het hof veroordeeld in verband met vijf zaken waarin door twee mannen gebruik is gemaakt van een babbeltruc.
Het eerste middel richt zich tegen de bewezenverklaring door het hof van het onder 4, 7, 8 en 9 ten laste gelegde, althans tegen de motivering daarvan.
5. Ten laste van de verdachte is – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – bewezen verklaard dat:
“4.
hij op 20 november 2015 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 240 euro, hebbende hij, verdachte, en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid bij de woning van die [slachtoffer 1] ( [a-straat 1] ) aangebeld en zich aan die [slachtoffer 1] voorgesteld als medewerkers van de Stadswacht en zich daarbij gelegitimeerd met een pasje en tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat er in de buurt veel werd ingebroken en zij daarom kwamen controleren en het in de woning aanwezige geld kwamen scannen voor de verzekering, waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
7.
hij op 27 november 2015 te [plaats] , gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 2] te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten enig geldbedrag, bij de woning van die [slachtoffer 2] ( [b-straat 1] ) heeft aangebeld en tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat ze van de politie waren en die [slachtoffer 2] daarbij een pasje als legitimatie heeft getoond en die [slachtoffer 2] heeft gevraagd om het geld dat zij bij de bank had opgenomen af te geven en gezegd dat ze dat later weer terug zou krijgen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
8.
hij op 27 november 2015 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van een gouden armband en een gouden horloge en een gouden oorbel, hebbende hij, verdachte, en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid bij de woning van die [slachtoffer 3] ( [c-straat 1] ) zich aan die [slachtoffer 3] voorgesteld als politieambtenaren in burger en zich daarbij gelegitimeerd met een rijbewijs op naam van […] en zich daarbij bediend van de naam […] en tegen die [slachtoffer 3] gezegd dat haar woning op een lijst van inbrekers stond en daarbij een lijst met namen/adressen laten zien en gezegd dat zij, [slachtoffer 3] , die armband en horloge en oorbel moest afgeven om te laten verzekeren, waardoor die [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
9.
hij op 27 november 2015 te [plaats] , gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 500 euro, hebbende hij, verdachte, en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en in strijd met de waarheid bij de woning van die [slachtoffer 4] ( [d-straat 1] ) aangebeld en tegen die [slachtoffer 4] gezegd dat er iets mankeerde aan zijn scootmobiel en dat die [slachtoffer 4] een aanbetaling moest doen voor een nieuwe scootmobiel, waardoor die [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.”
6. Voor het onder 4, 7, 8 en 9 bewezenverklaarde zijn de volgende bewijsmiddelen van belang, waarbij geldt dat elk bewijsmiddel – ook in zijn onderdelen – slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft (vet als weergegeven in het origineel):
“10. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 21 november 2015 (dossierpagina’s 189- 191), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1935:
(pagina 189)
Op 20 november 2015 omstreeks 17.00 uur hoorde ik de deurbel van mijn woning, gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] . Ik deed de voordeur open en zag twee mannen staan. Ik hoorde dat ze zeiden dat ze van de Stadswacht waren en zij legitimeerden zich met een pasje waar een gelijkende foto op zat.
Ik hoorde dat de mannen zeiden dat er veel inbraken in de buurt waren en dat er in de twee huizen op de hoek aan de [e-straat] was ingebroken met een loper en dat ze daarvoor aan het controleren waren. De mannen vroegen of ze binnen mochten komen, waarna ik de mannen binnenliet en plaats liet nemen in de woonkamer. De mannen vertelden tegen mij dat zij een bericht hadden gehad van de Rabobank dat ik € 250,00 had gepind. Ik hoorde dat ze zeiden dat ze voor de verzekering het geld moesten scannen. Ik heb toen het geld gepakt en aan de mannen gegeven. Ik zag dat de mannen het geld gingen scannen met een telefoon of iets dergelijks. Na een paar minuten hoorde ik dat er op de achterdeur werd geklopt. Ik opende vervolgens de achterdeur en ik zag dat het mijn neef was. Ik heb mijn neef toen verteld dat hij later terug moest komen omdat die mannen er waren. Toen ik mij vervolgens omdraaide in de richting van de woonkamer zag ik dat de mannen met het geld weg waren en de voordeur dicht hadden gemaakt.
(pagina 190)
Het geld dat de mannen hebben meegenomen zat in mijn tasje dat aan de kapstok hing. Het geld bestond uit een totaalbedrag van € 240,00.
11. Een proces-verbaal van tonen selectie bij meervoudige fotobewijsconfrontatie op 19 mei 2016 (dossierpagina’s 202 en 203), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
(pagina 202)
Op 19 mei 2016 confronteerde ik als getuigenbegeleider op verzoek van de confrontatieleider [verbalisant 2] de getuige [slachtoffer 1] , wonende aan de [a-straat 1] te [plaats] , met een fotoselectie van elf personen.
Ik toonde aan de getuige de foto’s van de personen sequentieel op een beeldscherm. De foto’s waren doorlopend genummerd van 1 tot en met 11. Iedere foto kwam vier seconden in Beeld. Terwijl de getuige naar de selectie keek, hoorde ik dat zij uit eigen beweging zei: “Die leek erop”. Dit werd door de getuige gezegd terwijl zij naar foto 2 keek. Vervolgens vroeg ik aan de getuige: “Bevond de door u bedoelde persoon zich in de selectie?” De getuige antwoordde: “Ja, foto 2 leek erop, dat zag ik meteen”.
(pagina 203)
Ik observeerde de getuige terwijl zij naar de selectie keek. Ik nam daarbij het volgende waar. Bij foto 2 keek de getuige mij aan alsof ze niet hoefde te kijken naar de andere foto’s, omdat het voor haar klaar was. Ik heb haar toen gezegd dat ze moest blijven kijken, wat ze ook deed.
Na afloop van de confrontatie deelde de confrontatieleider mij mee dat in de getoonde selectie de foto van de verdachte [verdachte] op plaats 2 stond.
12. Een proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 11 januari 2018, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik blijf bij de aangifte die ik heb gedaan. Ik weet nog dat twee mannen bij mijn huis hebben aangebeld. Het waren een oudere man (het hof begrijpt telkens: verdachte) en een jongere man (het hof begrijpt telkens: [betrokkene 1] ). De oudere man heeft in de woonkamer plaatsgenomen in een stoel tegenover mij. De jongere man liep rond in de kamer en hij was ook degene die foto’s heeft gemaakt van het geld dat ik had opgenomen. Terwijl de jongere foto’s aan het maken was van het geld, bleef de oudere zitten in de stoel.
Ik weet nog dat, toen de mannen in de woning waren, er aan de achterdeur werd geklopt. Het bleek mijn neef te zijn. Ik ben daarnaartoe gegaan en heb gezegd dat ik op dat moment bezoek had en dat mijn neef straks kon terugkomen. Toen ik mij vervolgens omdraaide, bleken de mannen verdwenen met het geld. Ik heb toen direct de politie gebeld en die is toen gekomen. Een maand of drie later ben ik naar het politiebureau gegaan voor het bekijken van foto’s. Mij zijn toen een aantal foto’s voorgelegd en ik herkende meteen bij foto 2 de oudere man.
13. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 27 november 2015 (dossierpagina’s 211- 213), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1928:
(pagina 211)
Op 27 november 2015 omstreeks 12.15 uur bevond ik mij thuis in mijn woning aan de [b-straat 1] te [plaats] , binnen de gemeente [plaats] . Op een bepaald moment zag ik twee mannen aan komen lopen. Zij belden bij mij aan. Ik opende de voordeur. Een van de mannen zei dat ze van de politie waren. Hij liet daarbij een pasje zien. Ik liet de mannen binnenkomen in de hal van mijn woning. Dezelfde man zei dat ik een groot geldbedrag had opgenomen van de bank en dat iemand anders dat ook had gedaan. Hij zei mij dat ik dat geld aan hem moest geven en dat ik het later allemaal terug zou krijgen. Ik vond dat een vreemd verhaal. Ik verzon dat ik maar € 90,00 had gepind en dat ik daarvan al boodschappen had gedaan. De mannen hebben niet verder aangedrongen en verlieten meteen de woning.
14. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 november 2015
dossierpagina’s 214 en 215), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
pagina 214)
Op 27 november 2015 omstreeks 12.45 uur zat ik op de bank in de woonkamer van mijn woning, gelegen aan de [b-straat 2] te [plaats] . Ik keek via het raam in de woonkamer naar buiten. Ik zag toen twee mannen voorbij mijn woning lopen. Dit betroffen een jongere en een oudere man. Ik zag dat deze mannen naar de voordeur van [b-straat 1] te [plaats] liepen. Enige tijd later zag ik deze mannen weer bij de woning van de buurvrouw (het hof begrijpt telkens: aangeefster [slachtoffer 2] ) weglopen. De mannen liepen richting de [g-straat] te [plaats] . Daarna werd ik gebeld door de buurvrouw van [b-straat 1] . Zij vertelde dat deze mannen geld van haar wilden.
De oudere man had een getinte huidskleur. Qua leeftijd schat ik hem ongeveer eind 50 of begin 60 jaar oud.
15. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 27 november 2015 (dossierpagina’s 220- 222), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 1931:
pagina 220)
Op 27 november 2015 omstreeks 13.30 uur kwamen er bij mij twee mannen aan mijn voordeur. Ik woon op de [c-straat 1] te [plaats] . Ik hoorde de mannen zeggen dat ze politieagenten in burger waren. Ik zag dat ze geen politieuniform droegen. Ook legitimeerden ze zich niet met een politielegitimatiebewijs. Man 1 was ongeveer 60 jaar oud en had een getint uiterlijk.
pagina 221)
Man 2 was ongeveer 40 jaar oud en was blank. Ik zag dat man 2 mij een rijbewijs liet zien. Ik zag dat hier […] op stond. Ik hoorde hem zeggen dat hij uit [plaats] of [plaats] kwam. Ik hoorde man 1 zeggen dat hij […] heette.
Ik hoorde man 2 vragen of hij binnen mocht komen, omdat ik op een lijst van inbrekers zou staan. Ik zag dat de man een lijst bij zich had waar volgens mij wel meer dan 80 namen/adressen op stonden. Ik hoorde hem zeggen dat ik mijn geld mee moest geven. De inbrekers zouden de nummers van mijn biljetten namelijk weten. Man 2 zei dat hij mijn bankbiljetten zou registreren. Ik zag dat hij de biljetten ‘scande’ met zijn telefoon. Ik hoorde hem vervolgens zeggen dat hij het geld mee moest nemen om het om te wisselen. Tevens hebben ze een gouden armband, een gouden herenhorloge van mijn man en een gouden oorbel meegenomen. Ze zeiden dat ze deze goederen mee moesten nemen om te laten verzekeren. Wanneer er dan toch bij mij ingebroken zou worden, zouden de goederen vergoed worden.
Ik hoorde man 2 zeggen dat ze omstreeks 15.00 uur terug zouden komen met mijn geld en mijn goederen. Dit hebben ze echter niet gedaan.
16. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 27 november 2015 (dossierpagina’s 224 en 225), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] 1932:
pagina 224)
Ik bevond mij vandaag, op 27 november 2015, in mijn woning aan het [d-straat 1] te [plaats] , binnen de gemeente [plaats] . Omstreeks 16.30 uur werd er aangebeld door twee mannen. Deze mannen vertelden mij dat er wat mankeerde aan mijn scootmobiel. Ik vertrouwde hen en heb ze hierop de woning binnengelaten. In de woning vertelden ze vervolgens dat ik een aanbetaling moest doen om een nieuwe scootmobiel te krijgen. Ik pakte hierop mijn portemonnee uit mijn broekzak. Ik zag vervolgens dat de man die het woord deed het geld uit mijn portemonnee pakte. In mijn portemonnee zaten tien bankbiljetten van vijftig euro. Ik zag dat de mannen vervolgens mijn woning verlieten en weggingen.
17. Een proces-verbaal [A] Historie d.d. 2 februari 2016 (dossierpagina 154), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Met een bevel ex artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering werd een historische bevraging gedaan in het computersysteem van [A] om na te gaan of [verdachte] en [betrokkene 1] voertuigen hadden gehuurd bij dit bedrijf in de periode van 28 september 2015 tot en met 28 december 2015.
Uit de verkregen gegevens bleek dat [verdachte] meerdere keren een auto had gehuurd bij het bedrijf:
- [kenteken 1] : van 19 november 2015 tot en met 21 november 2015.
- [kenteken 2] (hof: blijkens de op dossierpagina 157 bijgevoegde verhuurgegevens betreft dit voertuig een Toyota Yaris): van 25 november 2015 tot en met 27 november 2015.
18. Een proces-verbaal GPS-gegevens gehuurde voertuigen met bijlage d.d. 2 februari 2016 (dossierpagina’s 159-166), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
(pagina 159)
De GPS-gegevens van de gehuurde voertuigen (het hof begrijpt: onder andere de voertuigen voorzien van de kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] ) werden opgevraagd bij [B] . [B] is een bedrijf dat voor auto’s van [A] de GPS- gegevens registreert. Het systeem van [B] werkt door middel van een starten stopsysteem. Elke keer als de auto gaat rijden geeft hij een locatie en elke keer als hij stopt geeft hij zijn locatie.
- [kenteken 1] : van 19 november 2015 te i3.55 uur tot en met 21 november 2015 te 9.39 uur.
- [kenteken 2] : van 25 november 2015 te 9.29 uur tot en met 27 november 2015 te 17.27 uur.
Van voornoemde huurperiodes werden de GPS-gegevens ontvangen. Het voertuig bleek meerdere malen in de directe omgeving te zijn geweest waar rond hetzelfde tijdstip ook (poging) oplichting c.q. diefstallen plaatsvonden.
[Ter onderbouwing hiervan volgt een – hier niet weergeven – schema van tijden en locaties van autostart en autostop op 20 november 2015 en 27 november 2015, DP]
19. Een proces-verbaal ‘Analyse incidenten 20 november 2015’ d.d. 13 april 2016 (dossierpagina’s 171 en 172), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
(pagina 171)
Op 20 november 2015 had verdachte [betrokkene 1] het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik.
[Ter onderbouwing volgt hier een – hier niet weergeven – schema van tijden en locaties van het gebruik van dit telefoonnummer op 20 november 2015, DP]
In bovenstaand schema is te zien dat het telefoonnummer [telefoonnummer] op 20 november 2015 zijn eerste contact om 13.08 uur had. Dit telefoonnummer bevond zich toen op een mast aan de [h-straat 1] te [plaats] . Het door [verdachte] gehuurde voertuig (het hof begrijpt: het voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 1] ) stond tussen 12.59 uur en 13.19 uur op de [i-straat] te [plaats] .
Om 15.19 uur had telefoonnummer [telefoonnummer] wederom telefonisch contact. De telefoon straalde op dat moment een mast aan gelegen langs de A67 Parkeerplaats [j-straat] te [plaats] . Het gehuurde voertuig reed om 14.51 uur weg van de [k-straat 1] te [plaats] en kwam tot stilstand om 15.32 uur aan de [l-straat 1] te [plaats] .
(pagina 172)
Om 17.42 uur, om 17.44 uur en om 18.16 uur bevond de telefoon zich op een mast gelegen aan het [d-straat] 2 te [plaats] . Het gehuurde voertuig stond tussen 17.33 uur en 18.22 uur stil op Achter de Kerk 21 te [plaats] .
20. Een proces-verbaal ‘Analyse 27 november 2015’ d.d. 13 april 2016
dossierpagina’s 176 en 177), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
pagina 176)
Op 27 november 2015 zat in het toestel voorzien van IMEI-nummer [001] het telefoonnummer [telefoonnummer] , zo bleek uit de historische printgegevens. Deze telefoon was in gebruik bij verdachte [betrokkene 1] . Het betreffende IMEI-nummer werd tijdens de doorzoeking aangetroffen in de verblijfplaats van [betrokkene 1] , de [m-straat 1] te [plaats] .
[Ter onderbouwing volgt hier een – hier niet weergeven – schema van tijden en locaties van het gebruik van dit telefoonnummer op 27 november 2015, DP]
Het eerste contact op 27 november 2015 was om 10.41 uur, het toestel straalde een mast gelegen aan de [n-straat 1] te [plaats] aan. Het door verdachte [verdachte] gehuurde voertuig bevond zich van 9.39 uur tot 9.51 uur in [plaats] . In de periode van 10.34 uur tot en met 11.00 uur verplaatste het voertuig zich van [o-straat 1] te [plaats] tot aan de [p-straat 1] in [plaats] . Volgens Google is de meest logische route via de A59 en vervolgens N267. De [n-straat 1] te [plaats] is, gezien zijn ligging, een mast die men aanstraalt als men zich over de A59 verplaatst.
Om 10.52 uur was er een contact waarbij het toestel met daarin telefoonnummer [telefoonnummer] een mast aanstraalde gelegen op de [q-straat 1] te [plaats] .
pagina 177)
Om 16.01 uur straalde de telefoon van verdachte [betrokkene 1] de mast aan gelegen aan de [r-straat 1] te [plaats] . Volgens de voertuiggegevens reed het voertuig om 15.51 uur weg van het adres [s-straat 1] te [plaats] en was de volgende stop om 16.09 uur op de [t-straat 1] te [plaats] . Dit is de kortste route tussen de locaties, aldus Google Maps.
21. Een proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 2 april 2019, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
In die periode dat ik bij [verdachte] woonde, huurde hij wel eens een auto. Ik heb nooit met iemand anders dan [verdachte] in één van de gehuurde auto’s rondgereden. Dat is dus ook niet het geval geweest op de data die u noemt, te weten 25 november 2015, 26 november 2015 en 27 november 2015. Ik herinner mij die data overigens niet, maar omdat ik nooit met iemand (het hof begrijpt, gelet op de hiervoor weergegeven inhoud van de verklaring van de getuige: iemand anders) in een huurauto heb gereden zal dat ook toen niet het geval zijn geweest.
22. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 februari 2016 (dossierpagina’s 254-258), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
(pagina 255)
V: Vraag
A: Antwoord
(pagina 256)
V: Uit onderzoek is gebleken dat jij onder andere auto’s hebt gehuurd bij [A] en dit op de volgende data:
[kenteken 1] : van 19 november 2015 tot en met 21 november 2015;
- [kenteken 2] : van 25 november 2015 tot en met 27 november 2015.
A: Ik denk dat bovenstaande gegevens kloppen. Ik heb zelf altijd de auto’s gehuurd en heb nooit mijn paspoort of andere ID-papieren uitgeleend.
(pagina 257)
V: Op 27 november 2015 hebben in [plaats] twee mannen aan de deur gestaan. Deze mannen zouden hebben verteld dat zij van de politie zouden zijn. Wat heb je hierop te zeggen?
A: Ik kan me dit vaag herinneren.
V: Jullie zijn vermoedelijk ook op 27 november 2015 in [plaats] geweest op [d-straat] . Aldaar werd een oude man wijsgemaakt dat zijn scootmobiel defect was en er werd ook € 500,00 buitgemaakt. Wat heb je hierop te zeggen?
A: (...) Ik ben diverse keren met [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) op pad geweest om op de hierboven omschreven manieren aan geld te komen.
V: Heb je nog een aanvulling op je verklaring?
A: Ik heb het gedaan omdat ik van hem (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) nog een geldbedrag ter hoogte van € 3.000,00 tegoed heb. Ik dacht dat ik het geld niet meer zou krijgen als ik hem niet meehielp.
23. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 februari 2016 (dossierpagina’s 263-272), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
(pagina 271)
Verbalisant: Wat voor trucjes zijn er gebruikt? Vertel daar eens iets over. Verdachte: We (het hof begrijpt: verdachte en [betrokkene 1]) hebben politie gespeeld, dat we rechercheurs waren. En een keer van het gasbedrijf.
Verbalisant: Legitimeerden jullie jezelf dan ook?
22. Verdachte: Ja, als de mensen daarom vroegen.
24. Een proces-verbaal van verhoor verdachte door de rechter-commissaris d.d. 26 februari 2016 (dossierpagina’s 276 en 277), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
(pagina 276)
[betrokkene 1] (het hof begrijpt telkens: [betrokkene 1] ) en ik zijn drie of vier keer samen op pad gegaan om dergelijke trucs uit te halen.
[betrokkene 1] belt mij dan op en dan spreken wij af. Ik huur dan de auto, maar hij betaalt.
25. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 24 september 2019, voor zover inhoudende:
[…]
Het kan kloppen dat ik omstreeks 27 november 2015 een witte Toyota Yaris heb gehuurd.”
7. Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde (gepleegd op 20 november 2015) bevat het arrest van het hof voorts de volgende bewijsoverweging:
“Aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: aangeefster [slachtoffer 1] ) - wonende aan de [a-straat 1] te [plaats] - heeft op 20 november 2015 aangifte gedaan van het feit dat zij op diezelfde dag omstreeks 17.00 uur is bestolen van een geldbedrag van € 240,00. Twee mannen, die zich uitgaven als medewerkers van de Stadswacht, hadden haar verteld dat er in haar buurt veel werd ingebroken en dat zij het geld dat zij even tevoren had gepind wilden scannen. Hierop heeft aangeefster [slachtoffer 1] hen een geldbedrag gegeven, hetgeen de mannen in ontvangst hebben genomen. De mannen scanden het geld met een telefoon en hebben uiteindelijk met het geld de woning van aangeefster [slachtoffer 1] verlaten.
In het kader van het opsporingsonderzoek heeft de politie een meervoudige fotoconfrontatie met aangeefster [slachtoffer 1] gehouden, waarbij zij verdachte als één van de hiervoor genoemde personen heeft herkend. Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft aangeefster [slachtoffer 1] bevestigd dat zij één van de mannen die bij haar langs waren geweest (te weten: de oudere man) direct heeft herkend toen de politie haar een foto van die man liet zien.
Voorts is uit een analyse van de bakengegevens van het op die datum door verdachte gehuurde voertuig met kenteken [kenteken 1] gebleken dat deze auto op 20 november 2015 tussen 16.55 uur en 17.09 uur stil heeft gestaan op de [u-straat 1] te [plaats] . Dit is in de directe omgeving van de plaats delict op een tijdstip dat past bij de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] .
Uit een analyse van de historische telefoniegegevens is tot slot gebleken dat het aan [betrokkene 1] toegeschreven telefoonnummer [telefoonnummer] op 20 november 2015 synchroon loopt met de bewegingen van het hiervoor genoemde door verdachte gehuurde voertuig.”
8. Ten aanzien van het onder 7, 8 en 9 bewezenverklaarde (gepleegd op 27 november 2015) bevat het arrest van het hof de volgende bewijsoverweging:
“Aangeefster [slachtoffer 2] (hierna: aangeefster [slachtoffer 2] ) – wonende aan de [b-straat 1] te [plaats] – heeft op 27 november 2015 aangifte gedaan van poging tot oplichting. Twee personen zouden met gebruikmaking van een babbeltruc hebben getracht geld van aangeefster [slachtoffer 2] afhandig te maken. Deze personen belden omstreeks 12.15 uur bij haar woning aan, gaven zich uit als politieagenten en vroegen naar het geldbedrag dat aangeefster [slachtoffer 2] eerder had gepind.
Getuige [getuige] , die nabij aangeefster [slachtoffer 2] woont, heeft verklaard dat zij omstreeks 12.45 uur twee mannen naar de voordeur van de woning van aangeefster [slachtoffer 2] heeft zien lopen en dat zij deze mannen even later ook weer heeft zien weglopen.
Uit de bakengegevens van het op 27 november 2015 door verdachte gehuurde voertuig met kenteken [kenteken 2] – zijnde een Toyota Yaris – is gebleken dat dit voertuig op 27 november 2015 tussen 12.24 uur en 12.38 uur stil heeft gestaan op de [g-straat] te [plaats] , welke straat zich in de directe omgeving van de plaats delict bevindt.
Aangeefster [slachtoffer 3] (hierna: aangeefster [slachtoffer 3] ) – wonende aan de [c-straat 1] te [plaats] – heeft bij gelegenheid van haar aangifte verklaard dat zij naar aanleiding van een babbeltruc op 27 november 2015 omstreeks 13.30 uur is bestolen van onder meer een gouden armband, een gouden horloge en een gouden oorbel. Twee personen die zich uitgaven als politieagenten hebben tegen aangeefster gezegd dat zij op een lijst van inbrekers zou staan en dat zij de sieraden van aangeefster moesten meenemen om deze te laten verzekeren. Vervolgens hebben de mannen - met medeneming van voornoemde sieraden - de woning van aangeefster [slachtoffer 3] verlaten.
Ook ten aanzien van dit feit kan worden vastgesteld dat het door verdachte gehuurde voertuig met kenteken [kenteken 2] in de directe nabijheid van de plaats delict is geweest ten tijde van het door aangeefster [slachtoffer 3] beschreven incident. Voornoemd voertuig heeft op 27 november 2015 tussen 13.37 uur en 14.01 uur immers stilgestaan ter hoogte van de [c-straat 2] te [plaats] .
Aangever [slachtoffer 4] (hierna: aangever [slachtoffer 4] ) – wonende aan het [d-straat 1] te [plaats] – heeft op 27 november 2015 aangifte gedaan van diefstal van een geldbedrag van € 500,00 door middel van een babbeltruc door twee mannen. Het feit heeft volgens aangever [slachtoffer 4] op diezelfde dag omstreeks 16.30 uur plaatsgevonden. Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij volgens de twee mannen een aanbetaling moest doen voor de aanschaf van een nieuwe scootmobiel, aangezien er aan zijn huidige scootmobiel wat zou mankeren. Een van de mannen nam vervolgens tien biljetten van € 50,00 uit de portemonnee van aangever [slachtoffer 4] , waarop de mannen zijn woning weer hebben verlaten.
Uit de bakengegevens van het op 27 november 2015 door verdachte gehuurde voertuig met kenteken [kenteken 2] is gebleken dat dit voertuig op 27 november 2015 tussen 16.23 uur en 16.41 uur stil heeft gestaan ter hoogte van de [v-straat 1] te [plaats] , welke straat zich in de directe omgeving van de plaats delict bevindt.
Op grond van een analyse van de historische telefoniegegevens is tot slot komen vast te staan dat het aan [betrokkene 1] toegeschreven telefoonnummer [telefoonnummer] zich op 27 november 2015 heeft verplaatst via een route die past bij de route die voornoemd voertuig met kenteken [kenteken 2] diezelfde dag heeft afgelegd.”
9. De steller van het middel klaagt allereerst dat het hof voor het bewijs van het onder 4 ten laste gelegde de verklaring van de aangeefster heeft gebezigd, terwijl deze verklaring onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Een vergelijkbare klacht wordt door de steller van het middel ingebracht tegen de bewezenverklaring van het onder 7, 8 en 9 ten laste gelegde, omdat de voor het bewijs van deze feiten gebruikte verklaring van de medeverdachte onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
10. Voor zover de steller van het middel veronderstelt dat het hof het bewijs dat de verdachte het onder 4, 7, 8 en 9 ten laste gelegde heeft begaan, telkens uitsluitend heeft aangenomen op de verklaring van één getuige, is deze veronderstelling gebaseerd op een te beperkte lezing van het arrest en mist het middel feitelijke grondslag.
11. Het onder 4 bewezen verklaarde vindt immers niet alleen steun in de verklaring van de aangeefster (waaruit blijkt dat zij op 20 november 2015 het slachtoffer is geworden van een babbeltruc die door twee mannen is uitgevoerd), maar vindt ook (onder meer) steun in:
(i) bewijsmiddel 17, inhoudende een proces-verbaal [A] Historie van 2 februari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het onder 4 ten laste gelegde een auto had gehuurd met kenteken [kenteken 1] ;
(ii) bewijsmiddel 18, inhoudende een proces-verbaal GPS-gegevens gehuurde voertuigen, waaruit blijkt dat een voertuig met kenteken [kenteken 1] in de directe omgeving is geweest van de locatie waar volgens de verklaring van de aangeefster rond dat tijdstip het onder 4 ten laste gelegde feit plaatsvond;
(iii) bewijsmiddel 24, inhoudende een proces-verbaal van verhoor verdachte door de rechter-commissaris d.d. 26 februari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte heeft verklaard dat hij samen met [betrokkene 1] drie of vier keer samen op pad is gegaan om (babbel)trucs uit te halen, waarbij de verdachte dan de auto huurde en [betrokkene 1] die huur betaalde.
12. Het onder 7, 8 en 9 bewezenverklaarde vindt (uiteraard) evenmin uitsluitend steun in de verklaring van de medeverdachte inhoudende dat hij nooit met iemand anders dan de verdachte in een door de verdachte gehuurde auto heeft gereden, maar ook in (onder meer):
(i) de verklaringen van de aangevers van deze feiten;
(ii) bewijsmiddel 17, inhoudende een proces-verbaal [A] Historie van 2 februari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het onder 7, 8 en 9 ten laste gelegde een auto had gehuurd met kenteken [kenteken 2] ;
(iii) bewijsmiddel 18, inhoudende een proces-verbaal GPS-gegevens gehuurde voertuigen, waaruit blijkt dat een voertuig met kenteken [kenteken 2] in de directe omgeving is geweest van de locaties waar volgens de verklaringen van de aangeefsters en aangever rond dat tijdstip het onder 7, 8 of 9 ten laste gelegde feit plaatsvond;
(iv) bewijsmiddel 24, inhoudende een proces-verbaal van verhoor verdachte door de rechter-commissaris d.d. 26 februari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte heeft verklaard dat hij samen met [betrokkene 1] drie of vier keer samen op pad is gegaan om babbeltrucs uit te halen, waarbij de verdachte dan de auto huurde en [betrokkene 1] die huur betaalde.
13. Gelet op het voorgaande faalt ook de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 4, 7, 8 en 9 ten laste gelegde onvoldoende met redenen is omkleed.
14. Voor zover het middel ervan uitgaat dat een voor het bewijs gebruikte verklaring altijd voldoende steun moet vinden in ander bewijsmateriaal, stelt het een eis die geen steun vindt in het recht. De schriftuur doet een beroep op een deel van rechtsoverweging 2.3 in HR 14 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:637, welke rechtsoverweging ik hier volledig weergeef:
2.3.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452).”
15. Het verbod voor de rechter om tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, geldt in de situatie waarin als bewijs slechts de verklaring van één getuige beschikbaar is, maar (dus) niet in de situatie van de onderhavige zaak.
16. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
17. Het tweede middel klaagt dat het hof ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten onrechte vervangende hechtenis heeft opgelegd.
18. Gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914, is het middel terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast.
19. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG