Rb. 's-Gravenhage, 23-05-2012, nr. 417982, FARK 12-3112
ECLI:NL:RBSGR:2012:BW6524
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
23-05-2012
- Zaaknummer
417982, FARK 12-3112
- LJN
BW6524
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2012:BW6524, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 23‑05‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Klachtprocedure BOPZ in verband met dwangbehandeling
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rekestnummer : FARK 12-3112
Zaaknummer : 417982
P-nummer : 93659
Datum beschikking: 23 mei 2012
Klachtprocedure
Beschikking op het op 25 april 2012 ingediende verzoekschrift van:
[verzoeker],
verzoeker,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Suriname.
verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis Parnassia,
locatie [straatnaam] te 's-Gravenhage,
advocaat mr. E. Huineman-Lindt te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
het psychiatrisch ziekenhuis Parnassia, psycho-medisch centrum,
gevestigd te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: het ziekenhuis.
Procedure
Het op 25 april 2012 ingekomen verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een beslissing zal geven omtrent de door verzoeker ingediende klacht tegen de jegens hem toegepaste dwangbehandeling. Verzoeker wenst dat de dwangbehandeling wordt gestopt en dat verzoeker weer alle vrijheden zal genieten.
Op 7 mei 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank door mr. J.M. Vink als rechter-commissaris behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoeker en zijn advocaat en J. H. Enterman, psychiater, namens het ziekenhuis.
Ter terechtzitting is door van de zijde van het ziekenhuis een verweerschrift overgelegd en is door de advocaat van verzoeker een pleitnotitie overgelegd.
Ter zitting is besproken dat het ziekenhuis nog een stuk in het geding zou brengen waaruit blijkt dat er een schriftelijke beslissing tot verlenging van de dwangbehandeling zou zijn genomen, op welk stuk de advocaat van verzoeker nog mocht reageren. In dat verband zijn
na de terechtzitting nog ingekomen:
- een faxbericht (met bijlage) van 8 mei 2012 van het ziekenhuis;
- een faxbericht van 8 mei 2012 van de advocaat van verzoeker.
- een faxbericht van J.H. Enterman, d.d. 8 mei 2012 en binnengekomen op 11 mei 2012;
- een reaktie op dit laatste bericht per email van de advocaat van verzoeker
Feiten
* Bij beschikking van [datum beschikking] 2011 is een nieuwe voorwaardelijke machtiging met betrekking tot verzoeker verleend, uiterlijk tot 3 februari 2012; deze machtiging geldt sedert 3 oktober 2011 als voorlopige machtiging.
* Bij beschikking van [datum beschikking] 2012 is een machtiging tot voortgezet verblijf van verzoeker in een psychiatrisch ziekenhuis verleend, uiterlijk tot en met 3 februari 2013.
* Bij schriftelijke beslissing van zijn behandelaar J.H. Enterman, psychiater (hierna: beslissing 1), is mededeling gedaan van dwangbehandeling ten aanzien van verzoeker in de zin van artikel 38c, lid 1, onder a en onder b, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (wet BOPZ). Deze beslissing is ongedateerd.
* De dwangbehandeling ziet op het toedienen van het medicijn clozapine en zijn inperking van vrijheden voor de periode van maximaal drie maanden.
* De geneesheer directeur heeft na een periode van drie maanden na het begin van de dwangbehandeling te weten 13 maart 2012 de beslissing genomen de behandeling voort te zetten (hierna: beslissing 2. Deze beslissing is niet op schrift gesteld.
* Verzoeker heeft zich bij schrijven van 4 april 2012 gewend tot de Klachtencommissie Patiënten, regio Haaglanden, van Parnassia/Bavo groep (hierna: de klachtencommissie) en zich daarbij beklaagd over die dwangbehandeling in de vorm van medicatie en de inperking van zijn vrijheden.
* Bij beslissing van 10 april 2012, verzonden op 24 april 2012, heeft de klachtencommissie de klacht van verzoeker op beide onderdelen ongegrond verklaard.
* De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker ook opgevat als een verzoek tot schorsing van de dwangmedicatie en tot schorsing van de inperking van de vrijheden.
* Het verzoek tot schorsing van de dwangmedicatie is bij beschikking van [datum beschikking] 2012 afgewezen; het verzoek tot schorsing van de inperking van de vrijheden behoefde geen beslissing, omdat verzoeker inmiddels zijn vrijheden terug had.
* Als bijlage bij het na de zitting binnengekomen faxbericht van 8 mei 2012 is overgelegd een beslissing tot dwangbehandeling ten name van verzoeker door J.M. Deenen, waarnemend Geneesheer-directeur, met als dagtekening 7 mei 2012. Hierin staat vermeld: "Ik heb daarom besloten deze behandeling voort te zetten als "behandeling onder dwang"(wet BOPZ art 38c lid 1a) voor uiterlijk drie maanden vanaf 13 maart 2012."
Beoordeling
Ter terechtzitting heeft verzoeker zijn klacht ingetrokken voor zover deze ziet op het inperken van zijn vrijheden, zodat daarover niet meer hoeft te worden beslist.
Verzoeker verzet zich tegen de toediening van het medicijn Clozapine, merknaam Leponex,
vanwege de vele bijwerkingen. Hij is wel bereid een ander anti-psychoticum te gebruiken. Medicijnen tegen de bijwerkingen werken onvoldoende volgens verzoeker. Voorts ziet de klacht van verzoeker op het feit dat beslissing 1 weliswaar op schrift is gesteld, maar niet is gedateerd, waarbij evenmin is gebleken dat de beslissing aan verzoeker is uitgereikt en aan de inspecteur is gemeld. Daarnaast stelt verzoeker dat het niet op schrift stellen van de verlenging van de dwangbehandeling eveneens moet leiden tot gegrondverklaring van de klacht.
De dwangbehandeling, hier aan de orde, ziet onder meer op het bepaalde in artikel 38c, eerste lid, onder a Wet Bopz, inhoudende dat dwangbehandeling kan plaatsvinden voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
Volgens het bepaalde in artikel 38c, lid 2, van de Wet BOPZ vindt voormelde dwangbehandeling plaats krachtens een schriftelijke beslissing van de behandelaar waarin wordt vermeld voor welke termijn zij geldt. De termijn is zo kort mogelijk maar niet langer dan drie maanden, gerekend vanaf de dag waarop de beslissing tot stand komt. De eis van een schriftelijke beslissing waarin de termijn moet worden vermeld waarvoor zij geldt dient er toe dat de beslissing tot toepassing van dwangbehandeling voor een bepaalde periode op zorgvuldige wijze wordt genomen en dat de behandelaar zijn beslissing moet motiveren. Dit bij toepassing van dwangbehandeling op grond van artikel 38c lid 1 onder a in acht te nemen voorschrift strekt mede tot bescherming van de patiënt tegen ongerechtvaardigde inbreuk op zijn lichamelijke integriteit . De rechtbank verwijst voor deze motivering naar de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2009 (LJN: BI5924).
Sedert 1 juni 2008 is de mogelijkheid tot toepassing van dwangbehandeling uitgebreid met het criterium genoemd onder artikel 38c lid a, te weten de situatie dat aannemelijk is dat zonder de dwangbehandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Bij deze vorm van dwangbehandeling is de behandeling erop gericht de patiënt binnen een redelijke termijn uit het ziekenhuis te kunnen ontslaan. Met het oog daarop is naar het oordeel van de rechtbank de datering van de schriftelijke beslissing van wezenlijk belang. De patiënt kan immers daaruit afleiden tot welke datum de behandeling maximaal mag duren en - indien verlenging noodzakelijk is - wanneer hij een gemotiveerde schriftelijke beslissing ten aanzien van die verlenging mag verwachten.
Ter terechtzitting is onweersproken namens het ziekenhuis gesteld dat de dwangbehandeling met clozapine is gestart op 13 december 2011 en dat deze behandeling tot op de dag van de zitting doorliep. Vast staat dat beslissing 1 niet van een dagtekening is voorzien. Ter terechtzitting is gebleken dat het ontbreken van datering van beslissing 1 tot grote onduidelijkheid heeft geleid. Ter zitting gingen de advocaat en verzoeker ervan uit dat de dwangmedicatie nog steeds plaatsvond krachtens beslissing 1. Pas ter terechtzitting is het voor verzoeker en zijn advocaat duidelijk geworden dat gelet op het tijdsverloop en gelet op de mededeling ter zitting namens het ziekenhuis een vervolgbeslissing tot dwangbehandeling in de zin van het derde lid van artikel 38a wet BOPZ was genomen (beslissing 2).
Ter terechtzitting was nog onduidelijk of genoemde vervolgbeslissing op schrift was gesteld. Uit het faxbericht van 8 mei 2012 van de zijde van het ziekenhuis blijkt dat op of rond 13 maart 2012 door een misverstand de beslissing tot verlenging niet op schrift is gesteld. De beslissing tot verlenging is eerst op 7 mei 2012 op schrift gesteld. Daarmee is komen vast te staan dat ook de vervolgbeslissing niet op de door de wet voorgeschreven wijze, te weten schriftelijk en uiterlijk drie maanden na de start van de behandeling, is genomen. Anders dan waar het ziekenhuis kennelijk vanuit gaat is het niet mogelijk om aan een dergelijke beslissing terugwerkende kracht toe te kennen.
Nu de dwangbehandeling van verzoeker is gestart op grond van een ongedateerde schriftelijke beslissing is sprake van een vormverzuim. De rechtbank acht dit een wezenlijk vormverzuim nu dit voorschrift mede strekt tot bescherming van verzoeker tegen een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn lichamelijke integriteit. Daarnaast is de beslissing tot verlenging niet tijdig op schrift gesteld. Ook dit is een wezenlijk vormverzuim, omdat betrokkene geen kennis heeft kunnen nemen van de motivering tot voortzetting van de dwangbehandeling. De mondelinge mededeling van de behandelaar aan verzoeker is hiertoe onvoldoende.
De rechtbank is van oordeel dat de klacht die is gericht tegen de dwangbehandeling zowel betrekking heeft op beslissing 1 als op de mondeling gegeven vervolgbeslissing. Weliswaar heeft verzoeker pas ná 12 maart 2012, de dag waarop de termijn van drie maanden is afgelopen, zijn klacht bij de klachtencommissie ingediend maar uit de wet BOPZ blijkt niet dat dat niet zou kunnen. Ook na afloop van de rechtskracht van een dergelijke beslissing kan nog geklaagd worden over de rechtmatigheid zoals is af te leiden uit het bepaalde in artikel 41, lid 6, van de wet BOPZ. In dit artikellid is vermeld dat ook een klacht kan worden ingediend tegen een beslissing die ten tijde van de indiening geen gevolg meer heeft.
Op grond van het bovenstaande is de klacht reeds gegrond doordat wezenlijke vormvoorschriften zijn geschonden waardoor de rechtbank niet meer toekomt aan de behandeling van de vraag of de beslissing om over te gaan tot dwangmedicatie dan wel de beslissing om de behandeling te vervolgen op juiste gronden is geschied danwel zou zijn genomen in strijd met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Nu de rechtbank de klacht gegrond zal verklaren zal zij de beslissing tot dwangbehandeling zoals deze kennelijk rond 13 december 2011 is genomen vernietigen zoals is voorgeschreven in artikel 41a lid 11 wet Bopz.
De beslissing tot verlenging is niet op schrift gesteld en is daarom geen beslissing tot verlenging van de dwangbehandeling op grond van de wet. Naar het oordeel van de rechtbank is voor vernietiging hiervan geen plaats, omdat zij geacht wordt niet te zijn genomen. Voorzover er feitelijk toch dwangbehandeling heeft plaatsgevonden is dit vanaf 13 maart 2012 geschied in strijd met de bepalingen van de wet Bopz. De klacht waarover de rechtbank thans beslist ziet niet op de verlengingsbeslissing die genomen is op 7 mei 2012 zodat de rechtbank hierover geen beslissing neemt.
Beslissing:
verklaart de klacht gegrond;
vernietigt de (ongedateerde) beslissing van de behandelaar J.H. Enterman, psychiater, tot behandeling onder dwang, kenmerk [kenmerknummer].
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J.Don, C.G. Meeder en J.M. Vink, bijgestaan door P.B. Devilee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2012.