Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/20.2.2
20.2.2 Geen noodzaak afzonderlijke grieven in appel
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS377888:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 6 januari 2006, RvdW 2006, 75(Fortuna/Léséleuc). Vgl. HR 30 juni 2000, JOL 2000, 377 met betrekking tot Antilliaans recht; in het Antilliaans systeem behoeft de appelrechter zich echter blijkens het arrest in het algemeen niet tot de grieven te beperken. Zie voorts Hof 's-Hertogenbosch 5 november 1997, IER 1998, 1.
BenGH 17 december 1992, NJ 1993, 545(APC/Bisoux), m.nt. Snijders.
HR 6 januari 2006, RvdW 2006, 75(Fortuna/Léséleuc).
BenGH 17 december 1992, NJ 1993, 545(APC/Bisoux), m.nt. Snijders.
BenGH 2 april 1984, NJ 1984, 704(Valois/Elit) m.nt. Heemskerk.
A-G Huydecoper heeft in zijn conclusie bij het arrest voorgesteld om aan het BenGH een prejudiciële vraag te stellen luidende 'of met de Eenvormige Beneluxwet betreffende de dwangsom verenigbaar is een regel van nationaal procesrecht, die verbiedt dat de hogere rechter de modaliteiten of de hoogte van een in een lagere instantie vastgestelde (veroordeling met een daaraan verbonden) dwangsom herbeoordeelt, wanneer er geen op dat aspect gerichte klachten door een partij aan de hogere rechter zijn voorgelegd?'
In dit verband stelt Huydecoper (i) dat het weinig aannemelijk lijkt dat de Eenvormige Wet op talrijke punten regels van nationaal procesrecht terzijde heeft willen stellen (ii) dat de regels betreffende het grievenstelsel in appel op een aantal legitieme redenen berusten en dat men het uit een oogpunt van duidelijkheid en hanteerbaarheid van het appelprocesrecht als bepaald onwenselijk kan beoordelen, wanneer op detailpunten uitzonderingen op een toch al rijkelijk genuanceerd systeem als dat van het grievenstelsel worden toegestaan. Anderzijds geldt zijns inziens dat als men doorslaggevend gewicht toekent aan de vrijheid die de Eenvormige Wet de rechter heeft willen toekennen en daarbij ook de aan het algemeen belang ontleende motieven zwaar laat wegen, er alle aanleiding is om de lijn van het arrest van het Benelux-Gerechtshof uit 1992 te volgen.
Zie 1.4.4.
In verband met het accessoir karakter van de dwangsomveroordeling is voorts relevant dat - in afwijking van regels van nationaal procesrecht - voor de mogelijkheid van een beoordeling van de hoogte en modaliteit van de dwangsomveroordeling in hoger beroep voldoende is, wanneer tegen de hoofdveroordeling grieven zijn gericht, zoals blijkt uit het arrest Fortuna/Léséleuc.1 Ook hier komt het accessoir karakter van de dwangsom tot uiting: de dwangsomveroordeling volgt het lot van de hoofdveroordeling in procesrechtelijk opzicht, zelfs ondanks het feit dat dit met regels van nationaal procesrecht in strijd is.
In par. 83.2 gaf ik als mijn opvatting weer, dat het wettelijk systeem de rechter in staat moet stellen om aan de hand van alle omstandigheden van het geval een dwangsomveroordeling vast te stellen. Terecht achtte het Benelux-Gerechtshof de rechter in het arrest APC/Bisoux2 dan ook in staat om een hogere dwangsom op te leggen dan door eiser was gevorderd. Vanuit deze opvatting van de rechterlijke taak moet ook het arrest van de Hoge Raad inzake Fortuna/Léséleuc3 worden verklaard. De aard van de dwangsom brengt mee dat de rechter in elk concreet geval moet kunnen afwegen op welke wijze de dwangsom als indirect executiemiddel optimaal kan worden toegepast. De Hoge Raad vindt steun voor dit oordeel in de arresten van het Benelux-Gerechtshof inzake APC/Bisoux4 en Valois/Elit5, die ik in par. 83.2 behandelde.
Alhoewel ik gezien het voorgaande met de uitkomst van het arrest Fortuna Léséleuc instem, was het in het betrokken geval mijns inziens geïndiceerd geweest om, zoals A-G Huydecoper in zijn conclusie voorstelde, de hier behandelde kwestie door middel van een prejudiciële vraag aan het Benelux-Gerechtshof voor te leggen.6 De door de A-G genoemde argumenten die tegen de in het arrest gekozen oplossing pleiten,7 zijn namelijk naar mijn mening niet van dien aard, dat de kwestie als acte éclairé of acte clair kon worden beschouwd.8