Hof Arnhem-Leeuwarden, 30-09-2014, nr. 13/01168
ECLI:NL:GHARL:2014:7457
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
30-09-2014
- Zaaknummer
13/01168
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:7457, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 30‑09‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2013:6459, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1469
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2014/24.8
NTFR 2014/2882 met annotatie van mr. J. Rolleman
Uitspraak 30‑09‑2014
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur in de onderhavige naheffingsaanslag terecht de bijtelling privégebruik auto over de periode 3 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 heeft meegenomen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/01168
uitspraakdatum: 30 september 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 oktober 2103, nummer AWB LEE 13/1050, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) opgelegd tot een bedrag van € 2.345. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 304.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 oktober 2013, verzonden op 15 oktober 2013, ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] AA RB, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B], alsmede [C] namens de Inspecteur.
1.7
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende exploiteert een aardappelschilbedrijf te [Z].
2.2
Gedurende de periode vanaf de datum van oprichting op 2 november 1995 tot 1 juli 2005 waren de aandelen in belanghebbende volledig in handen van [D] B.V. De aandelen in [D] B.V. werden volledig gehouden door [E] B.V., waarvan alle aandelen werden gehouden door [B] (hierna: [B]). Op 1 juli 2005 en op 6 juli 2007 heeft [D] B.V. telkens 50% van de aandelen in belanghebbende verkocht aan een onafhankelijke derde, [F] B.V.
2.3
[B] was vanaf de datum van oprichting in 1995 tot 5 juli 2005 in loondienst bij belanghebbende. Ook na 5 juli 2005 is [B] bij belanghebbende in dienst gebleven, zij het op basis van een nieuwe arbeidsovereenkomst.
2.4
In de arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en [B] van 5 juli 2005 is – voor zover van belang – het volgende vermeld: “10.1 Aan Werknemer zal geen bedrijfsauto ter beschikking worden gesteld ten behoeve van woon-werkverkeer en zakelijke reizen. Werknemer zal zijn zakelijk gereden kilometers declareren à € 0,18 per kilometer.”
2.5
Op 17 augustus 2007 heeft J[E] B.V. een personenauto, merk Lexus met kenteken [00-YY-XX] (hierna: de auto), gekocht en deze auto is aan [B] ter beschikking gesteld. Ten tijde van de aanschaf van de auto waren alle aandelen van belanghebbende in handen van [F] B.V. en bestond er geen aandeelhoudersrelatie tussen [F] B.V., [D] B.V. en [E] B.V.
2.6
Op 3 oktober 2008 heeft [D] B.V. de aandelen in belanghebbende (terug)gekocht van [F] B.V. en sindsdien is zij (opnieuw) enig aandeelhouder van belanghebbende. [B] is ook nadien in dienst gebleven van belanghebbende, waarbij de bestaande arbeidsovereenkomst met belanghebbende ongewijzigd is gehandhaafd.
2.7
Op 13 oktober 2008 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar – onder meer – de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006. Onder hoofdstuk 1 ‘Reikwijdte van het onderzoek’ van het op 22 december 2008 uitgebrachte rapport is – voor zover van belang – het volgende vermeld: “De fiscale verwerking in de loonaangifte 2006 van de door belastingplichtige ter beschikking gestelde auto’s in de periode 1 januari 2006 is doorgetrokken tot de datum van het onderzoek.”
2.8
In hoofdstuk 3 ‘Vennootschapsbelasting”, onder 3.1.1 ‘Autokosten’ is het volgende vermeld: “De heer [B] heeft met zijn privé auto zakelijke kilometers gereden ten behoeve van belastingplichtige. Met betrekking tot deze kilometers heeft geen vergoeding op basis van de gereden kilometers plaatsgevonden. De vergoeding bestond uit de door belastingplichtige betaalde motorrijtuigenbelasting van de privé-auto van de heer [B] en uit het tanken van brandstof met de tankpas van het bedrijf. Dit is fiscaal niet juist. Gelet op de werknemerrelatie dient er op basis van een vergoeding per gereden kilometer te worden gedeclareerd. Met ingang van het boekjaar 2008 is afgesproken dat de vergoeding voor de met de privé-auto zakelijk gereden kilometers volgens de fiscale wetgeving plaats vindt.“
2.9
Op 26 september 2011 heeft de Inspecteur bij belanghebbende opnieuw een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over de loontijdvakken, ditmaal over de jaren 2007 tot en met augustus 2011. In hoofdstuk 3 ‘Loonheffingen’ onder 3.14 ‘Privégebruik auto’ is – voor zover van belang – het volgende vermeld: “Door de inhoudingsplichtige worden twee auto’s aan het personeel ter beschikking gesteld. (...) Een Lexus met kenteken [00-YY-XX] met een cataloguswaarde van € 67.500 (volgens de vermelding in de opstelling van de aangifte inkomstenbelasting) wordt ter beschikking gesteld aan de heer [B]. De waarde van het loon in natura in verband met privégebruik wordt in de inkomstenbelasting verantwoord aldus de adviseur. Dit is niet correct. “
2.10
Naar aanleiding van dit boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur in de onderhavige naheffingsaanslag terecht de bijtelling privégebruik auto over de periode 3 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 heeft meegenomen.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de bestreden naheffingsaanslag met een bedrag van € 2.520 en dienovereenkomstige vermindering van de bestreden beschikking heffingsrente.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 - vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
Artikel 10, eerste lid, van de Wet op de Loonbelasting 1964 (tekst: 2008, hierna: Wet LB) luidt: “Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.”.
4.2
Het voordeel van het gebruik van de auto voor privé-doeleinden kan derhalve slechts dan in de heffing van loonbelasting worden betrokken, indien sprake is van een causaal verband tussen het ter beschikking stellen van de auto en de door [B] ten behoeve van belanghebbende in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden.
4.3
Mocht van een dergelijk causaal verband blijken, dan wordt, op grond van het bepaalde in artikel 13bis, eerste lid, Wet LB, indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. De auto wordt, op grond van het tweede lid van artikel 13bis, voor zover hier relevant, in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
4.4
Onder het ter beschikking gesteld hebben gekregen, wordt verstaan het mogen gebruiken van een auto voor zakelijke (inclusief woon-werkverkeer) en privé-doeleinden, waarbij normaliter alle kosten, lasten en afschrijvingen voor rekening komen van degene die de auto ter beschikking stelt (Kamerstukken, 26 727, nr. 3, blz. 185).
4.5
Vaststaat dat de auto door [E] B.V. aan [B] ter beschikking is gesteld op 17 augustus 2007, op welk moment [B] weliswaar in dienstbetrekking werkzaamheden ten behoeve van belanghebbende verrichte, maar er tussen [E] B.V. en belanghebbende geen aandeelhoudersrelatie bestond. Vaststaat ook dat in de arbeidsovereenkomst die [B] op 5 juli 2005 is aangegaan met belanghebbende expliciet is bepaald dat aan [B] geen bedrijfsauto ter beschikking zal worden gesteld ten behoeve van woon-werkverkeer en zakelijke reizen, maar dat [B] de met zijn privé-auto zakelijk gereden kilometers kon declareren. De auto is derhalve op 17 augustus 2007 door [E] B.V. aan [B] niet in verband met het verrichten van arbeid ter beschikking gesteld. Zulks is tussen partijen ook niet in geschil.
4.6
Door de verwerving van de aandelen in belanghebbende door [D] B.V. op 3 oktober 2008, is een concernverband tussen [E] B.V. en belanghebbende ontstaan. Vanaf dat moment is weliswaar de terbeschikkingstelling van de auto door [E] B.V. gecontinueerd, evenwel zonder dat bij die gelegenheid een wijziging in de arbeidsovereenkomst is overeengekomen of beoogd. Reeds daarom kan bezwaarlijk zonder meer worden aangenomen dat met de enkele verwerving van de aandelen in belanghebbende de auto vanaf dat moment geacht moet worden niet langer op grond van privé-overwegingen, maar in verband met het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van belanghebbende ter beschikking te worden gesteld. Het arrest van de Hoge Raad van 1 november 2000 (nr. 361, ECLI:NL:HR:2000:AA7993, BNB 2001/82) doet daaraan, naar het oordeel van het Hof niet af. Immers, in dat arrest overweegt de Hoge Raad: “Indien, zoals hier, een werknemer (…) in verband met zijn dienstbetrekking een voordeel geniet van een ander dan die werkgever (…) slechts sprake van (…) loon (…) indien dat voordeel wordt verstrekt in opdracht van en voor rekening van die werkgever. Met laatstbedoelde situatie moet echter op één lijn worden gesteld een geval als het onderhavige waarin binnen een concern het voordeel met medeweten van de werkgever wordt verstrekt door een andere concernmaatschappij dan die waarbij de werknemer in dienstbetrekking is en dat voordeel niet aan de werkgever wordt doorberekend.”. In het onderhavige geval is, anders dan in het door de Hoge Raad berechte geval, zoals hiervoor is overwogen, geen sprake van een situatie waarin een werknemer in verband met zijn dienstbetrekking een voordeel geniet van een ander dan de werkgever. Bovendien is de auto op 17 augustus 2007 niet aan [B] ter beschikking gesteld met medeweten van belanghebbende, althans zulks is door de Inspecteur niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt. Dat nadien het privé-gebruik van de auto door [B] heeft voortgeduurd, doet er niet aan af dat – in de terminologie van artikel 13bis, eerste lid, Wet LB – de auto voordien, op 17 augustus 2007, ter beschikking is gesteld. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (zie onder 4.4) van deze bepaling is immers “het ter beschikking gesteld hebben gekregen (cursivering, Hof)” gelijk aan het mogen gebruiken van de auto vanaf het moment van terbeschikkingstelling.
4.7
Het gelijk is derhalve aan de zijde van belanghebbende. Voor die situatie is tussen partijen niet in geschil dat de bestreden naheffingsaanslag moet worden verminderd met € 2.520. De overige grieven behoeven geen behandeling meer.
4.8
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Het hoger beroep is dan ook gegrond ten aanzien van de bestreden beschikking heffingsrente.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Proceskosten
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 486 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten x € 243 x factor 1) € 974 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten x € 487 x factor 1) en € 974 voor de kosten in hoger beroep (2 punten x € 487 x factor 1) , ofwel in totaal op € 2.434.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– vermindert de bestreden naheffingsaanslag met € 2.520,
– vermindert de bestreden beschikking heffingsrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.434 en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 318 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 478 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 30 september 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) | (P. van der Wal) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 oktober 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.