Rb. Alkmaar, 18-05-2005, nr. 166892/04-3129
ECLI:NL:RBALK:2005:AT6610
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
18-05-2005
- Zaaknummer
166892/04-3129
- LJN
AT6610
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2005:AT6610, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 18‑05‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 658 Burgerlijk Wetboek Boek 7
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑05‑2005
Inhoudsindicatie
In geschil is de vraag of werkgeefster aansprakelijk is voor de schade die werkneemster lijdt als gevolg van de door haar gestelde RSI-klachten. De kantonrechter draagt werkgeefster op te bewijzen dat zij heeft voldaan aan haar verplichtingen als bedoeld in artikel 7:658 lid 2 BW. Indien werkgeefster niet slaagt in haar bewijsopdracht, zal de kantonrechter (een) deskundige(n) benoemen teneinde over de medische situatie van eiseres te rapporteren.
Partij(en)
Rechtbank Alkmaar
Sector kanton - locatie Alkmaar
Vonnis
in de zaak van:
[eiser] te Alkmaar
eisende partij
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. E.F. Klungers, advocaat te Alkmaar
- tegen -
1. de besloten vennootschap Ranzijn Tuin & Dier Alkmaar B.V. (rechtsopvolger van Plantencentrum De Omval B.V.) te Alkmaar
- 2.
de besloten vennootschap Jan Ranzijn Beheer B.V. te Alkmaar
gedaagde partijen
verder ook te noemen: Ranzijn
gemachtigde: mr. P.S.T. Awater en/of mr. W.J. Hengeveld, advocaten te Rotterdam.
- 1.
Het procesverloop
[Eiser] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 1 juli 2004.
Ranzijn heeft bij antwoord verweer gevoerd.
Vervolgens is gediend van repliek en dupliek.
[Eiser] heeft zich bij akte nog uitgelaten over de door Ranzijn bij dupliek overgelegde producties.
Vervolgens heeft Ranzijn een akte genomen, waarop [eiser] bij antwoordakte heeft gereageerd.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
2. De feiten
Als niet of onvoldoende weersproken wordt van het volgende uitgegaan:
- a.
Met ingang van 23 juni 1997 was [eiser] - geboren op 7 mei 1974 - krachtens arbeidsovereenkomst als Medewerkster Assortimentsbeheer op het hoofdkantoor van Ranzijn te Alkmaar werkzaam, sedert 13 juli 1998 voor 32 uur per week. Het doel van haar functie was het implementeren en onderhouden van een geautomatiseerd systeem voor assortimentsbeheer (RS 2000) ten behoeve van het voorraadbeheer en een efficiënt verloop van het inkoop-, bestel-, ontvangst- en verkoopproces en de administratieve afhandeling. Het zorgdragen voor de gegevensverwerking met behulp van dit systeem. Met betrekking tot systeemonderhoud waren haar belangrijkste taken/activiteiten:
- -
als gebruiker/systeemeigenaar bewaken van juiste toepassing van het systeem (RS 2000);
- -
contact onderhouden met overige gebruikers om zich op de hoogte te stellen van hun wensen, verlangens en klachten;
- -
procedures bewaken met betrekking tot bestandsbeheer;
- -
initiatieven nemen en voorstellen ontwikkelen om procedures aan te passen;
- -
na overleg met leveranciers en overige gebruikers doorvoeren van systeemaanpassingen.
- b.
In het jaar 1998 is [eiser] ziek geweest in week 11 en 12, in week 35 twee dagen en in week 41 en 42 bijna een week.
Eind 1998 is [eiser]s collega [collega] (eerst met zwangerschapsverlof en vervolgens definitief) vertrokken.
Er was een half uur lunchpauze per dag.
- c.
Op 15 april 1999 heeft [eiser] zich wederom ziek gemeld.
- d.
De bedrijfsarts heeft over [eiser]s bezoek op 26 mei 1999 - onder meer - gerapporteerd:
"Stoel: andere stoel met armsteunen die makkelijk in de breedte verstelbaar zijn. Headset voor telefoon in verband met uitgesproken rechtshandigheid."
Over het bezoek van 2 juli 1999 rapporteert de bedrijfsarts - onder meer -: "Stoelleuningen naar binnen geplaatst." "Werkt 2 uur/d."
De arbo-arts heeft op 11 augustus 1999 de werkplek van [eiser] bezocht.
Op 22 oktober 1999 wordt - onder meer - gerapporteerd: "Zij is van 13-10 voor 50% geschikt."
Op 12 november 1999 wordt - onder meer - gerapporteerd: "Helaas blijft Mw. [Eiser] pijnklachten houden die toenemen bij werk met toetsenbord. Alle inspanningen ten spijt komt hierin geen verbetering meer. Ik staak de controle en doe een nieuwe melding bij Cadans."
- e.
Vanaf 13 april 2000 is [eiser] voor 45-55% arbeidsongeschikt geacht, sedert 12 september 2000 voor 80-100%.
- f.
[Eiser] heeft nimmer klachten bij Ranzijn geuit over de (inrichting van de) werkplek. Geen andere werknemers van Ranzijn hebben gezondheidsklachten zoals door [eiser] geuit. De werkplekken bij Ranzijn zijn sedert de tijd dat [eiser] daar werkzaam was niet gewijzigd.
3. Het geschil
3.1
[Eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- -
voor recht te verklaren dat Ranzijn aansprakelijk is voor de schade die [eiser] lijdt als gevolg van haar klachten;
- -
Ranzijn te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.223,41 voor de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand;
- -
voor het overige te bepalen dat de schade van [eiser] dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;
- -
Ranzijn te veroordelen in de proceskosten.
3.2
[Eiser] stelt daartoe dat bij haar begin 1998 klachten ontstonden, die later werden geduid als RSI. De klachten hebben uiteindelijk tot volledige arbeidsongeschiktheid geleid. In februari 1999 is de datatypiste die op haar afdeling werkzaam was in verband met zwangerschapsverlof uitgevallen en niet vervangen. [Eiser] werkte 7-8 uur per dag constant aan de computer en werkte regelmatig over. De werkzaamheden werden onder grote tijdsdruk verricht.
De werkplek voldeed niet aan wettelijke eisen. De arbo-arts heeft meerdere malen aan Ranzijn geadviseerd de werkplek aan te passen. Ranzijn heeft [eiser] nooit geïnformeerd en/of instructies gegeven over de wijze waarop zij haar werkzaamheden zo veilig mogelijk kon verrichten en de werkplek niet aangepast, zelfs niet nadat zij signalen van [eiser] c.q. de arbo-arts had gekregen. Ranzijn heeft derhalve de verplichtingen die krachtens art. 7:658 c.q. 7:611 BW op haar rusten geschonden.
3.3
Ranzijn voert verweer en voert daartoe - kort gezegd - het volgende aan.
[Eiser]s werkzaamheden waren afwisselend en betroffen niet alleen beeldschermwerk. Ranzijn betwist dat [eiser] regelmatig overwerkte. Volgens Ranzijn voldeed de werkplek aan de geldende normen. [Eiser]s stoel was - op de armleuningen na - verstelbaar. Het advies van de arbo-arts daarover is opgevolgd; deze heeft na het werkplekonderzoek van 11 augustus 1999 geen verdere aanpassingen geadviseerd.
Volgens Ranzijn heeft zij aan de op haar op grond van art. 7:658 BW rustende zorgverplichting voldaan. De werkplek, waarover [eiser] nooit heeft geklaagd, voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Het is aan [eiser] om aan te tonen wat zij heeft en dat de aandoening is ontstaan in of door de uitoefening van de werkzaamheden. Ranzijn verwijst naar het advies van de Gezondheidsraad, waaruit blijkt dat de wetenschappelijke basis voor concrete aanbevelingen met betrekking tot het voorkomen en behandelen van RSI-klachten beperkt is; bovendien lijken verschillende ontstaansmechanismen een rol te spelen; aanvullend onderzoek is nodig.
Ranzijn wijst erop dat bij [eiser] sprake is van velerlei soorten preëxistente klachten; zij dient inzage te verstrekken in haar volledige medische dossier. Ranzijn bestrijdt de conclusies van de door drs. Beijersbergen, neuroloog, en Postma, orthopedisch chirurg, op 12 november 2003 opgestelde rapportage. Subsidiair verzoekt zij in de gelegenheid te worden gesteld daarbij opmerkingen te maken en verzoeken te doen (art. 198 lid 2 Rv.). Volgens Ranzijn dient er nadien nog een onderzoek naar [eiser]s resterende mogelijkheden te worden gedaan.
Ten slotte is zij van mening dat de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure moet worden afgewezen.
4. De beoordeling
De kantonrechter overweegt als volgt.
4.1
Ten aanzien van haar medische situatie heeft [eiser] een aantal stukken overgelegd. Dr. F.F. Cox schrijft in een brief van 6 oktober - naar de kantonrechter begrijpt - 2001 onder meer: "Volgens de verschillende medici is ontegenzeggelijk sprake van een ernstig RSI-syndroom (stadium III) veroorzaakt door biomechanische overbelasting tijdens haar werkzaamheden."
Volgens [eiser] is na aansprakelijkheidsstelling van Ranzijn onderzoek verricht door Cunningham Boschman BV te Ede, die door Ranzijns verzekeraar was ingeschakeld. Naar aanleiding van de uitkomsten van dat onderzoek zijn partijen overeengekomen onderzoek te laten verrichten door een deskundige verbonden aan het Neuro-Orthopedisch Centrum te Bilthoven, waarna is gerapporteerd door Dr. R.S.H.M. Beijersbergen, neuroloog, en dr. J.H. Postma, orthopedisch chirurg, die in hun rapport van 12 november 2003 concluderen: "Op neurologisch gebied is er sprake van een typisch RSI-syndroom aan de rechterarm op basis van langdurige overbelasting bij een vrouw met perfectionistische en subassertieve trekken met neiging tot somatisatie. Het betreft hier een RSI fase 3 aandoening."
Vervolgens heeft de medisch adviseur van Cunningham Boschman geadviseerd de deskundigen aanvullende vragen te stellen.
Ranzijn wijst erop dat laatstgenoemd rapport een conceptrapport betreft. De medisch adviseur van Cunningham Boschman heeft op 6 februari 2002 gerapporteerd en op 25 maart 2004 opmerkingen over het rapport van 12 november 2003 gemaakt. Er was bij [eiser] sprake van velerlei soorten preëxistente klachten en Ranzijn bestrijdt de (motivering van) het deskundigenrapport. De deskundigen hebben geen afwijkingen op hun vakgebied geconstateerd. In hun rapport is onder meer geen aandacht besteed aan het verband tussen het stoppen van medicatie en het ontstaan van de klachten en [eiser]s privé-omstandigheden (zoals haar verhuizing, het verzorgen van de administratie van haar vriend en het volgen van een kappercursus). In de vraagstelling is het door Ranzijn overgelegde SALTSA-rapport van het Coronell Instituut van mei 2000 niet betrokken.
Volgens [eiser] zijn de deskundigen alle medische gegevens ter beschikking gesteld en is uitvoering overleg geweest over de vraagstelling. Zij legt nog een brief van T. Blom-Luberti, revalidatiearts, van 18 september 2000 over, waarin deze concludeert: "26-jarige vrouw met klachten van re-arm, nek/schoudergebied, passend bij een RSI-syndroom. Risicofactoren zijn haar hypermobiele aanleg, langdurig verricht risicovol werk (eenzijdig beeldschermwerk) en een aantal karakterologische eigenschappen, waarvan pat. zich bewust is."
[eiser] betwist uitdrukkelijk dat haar klachten (mede) het gevolg zijn van de door Ranzijn genoemde oorzaken.
Partijen verschillen van mening of in deze procedure - wederom - deskundigenbericht nodig is en over de persoon van de - eventueel - door de kantonrechter te benoemen deskundigen. Daarover wordt als volgt overwogen.
Ranzijn heeft de motivering van het rapport van 12 november 2003, mede aan de hand van opmerkingen van de medisch adviseur van Cunningham Boschman, bestreden en opmerkingen gemaakt over de vraagstelling. Voorts hebben partijen geen gelegenheid gehad opmerkingen te maken of vragen te stellen over het rapport van 12 november 2003. Bij deze stand van zaken acht de kantonrechter in deze procedure (nader) deskundigenonderzoek nodig, zodat de kantonrechter (een) deskundige(n) zal benoemen teneinde over de medische situatie van [eiser] te rapporteren.
Ten aanzien van de vragen alsmede de perso(o)n(en) van de deskundige(n) zullen partijen -in verband met het in art 194 lid 2 Rv voorgeschreven "overleg"- in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten. Zij kunnen zich dan desgewenst ook uitlaten over het aantal deskundigen en de discipline(s) waaruit de deskundige(n) volgens hen afkomstig dienen te zijn.
4.2
[Eiser] stelt voorts dat haar klachten zijn ontstaan in de uitoefening van de werkzaamheden, hetgeen Ranzijn bestrijdt.
Zij verwijst naar het rapport van commissie van de Gezondheidsraad en de daarbij gevoegde aanbiedingbrief van 27 november 2000. Daarin is vermeld: "De stand van wetenschap met betrekking tot de oorzaken, de preventie en de behandeling van het complex van klachten en stoornissen dat de commissie tot RSI rekent, vertoont op veel deelgebieden belangrijke hiaten. De wetenschappelijke basis voor concrete aanbevelingen met betrekking tot het voorkomen en behandelen van RSI-klachten is derhalve beperkt".
Ranzijn heeft in dit verband ook aangevoerd dat andere factoren een rol (kunnen) hebben gespeeld.
Terzake wordt als volgt overwogen.
4.2.a.
Onvoldoende is gebleken is dat het volgen van de kappercursus van 5 avonden in januari 1998 - ruim een jaar voordat zij definitief uitviel - in enige mate invloed heeft gehad op (het ontstaan van) [eiser]s klachten; onduidelijk is of en hoeveel kapperswerkzaamheden nadien zijn verricht.
Van haar verhuizing is evenmin duidelijk geworden dat deze van belang zou zijn geweest voor het ontstaan van de klachten, terwijl onvoldoende is komen vast te staan dat [eiser] (in relevante mate) werkzaamheden aan de computer heeft verricht voor het bedrijf van haar partner.
Al met al zijn de in de privé-sfeer verrichte taken - wat er ook zij van de omvang daarvan - naar het oordeel van de kantonrechter niet zodanig (bijzonder) dat thans voldoende aannemelijk is dat de klachten (mede) ten gevolge daarvan zijn ontstaan.
4.2.b. Hoewel partijen van mening verschillen over de vraag hoeveel [eiser] bij Ranzijn aan de computer werkte en over de werkdruk/sfeer is gezien haar functie en op grond van de thans voorhanden zijnde rapportage van medische aard (rapportage van de arbo-arts, rapport van 12 november 2003 van drs. Beijersbergen en Postma, brief van 6 oktober 2001 van de door [eiser] ingeschakelde medisch adviseur dr. F.F. Cox, alsmede de brief d.d. 18 september 2000 van T. Blom-Luberti, als revalidatiearts verbonden aan het MCA) voldoende aannemelijk dat de door [eiser] bij Ranzijn verrichte werkzaamheden - minst genomen - hebben bijgedragen tot het ontstaan van de klachten. Nu blijkens het hiervoor onder 4.1 overwogene deskundigenonderzoek noodzakelijk wordt geacht, wordt/en de deskundige(n) tevens verzocht te rapporteren over de vraag of en zo ja in welke mate (c.q. met welke mate van waarschijnlijkheid) aannemelijk is dat de klachten zijn ontstaan in/door de uitoefening van de in de periode 23 juni 1997-15 april 1999 bij Ranzijn verrichte werkzaamheden.
De deskundige(n) wordt/en verzocht daarbij tevens de medische situatie van [eiser] bij de aanvang van haar werkzaamheden bij Ranzijn - op 23 juni 1997 - in aanmerking te nemen en aldus mede te rapporteren in hoeverre, in welke mate en met welke mate van waarschijnlijkheid deze heeft bijgedragen tot het ontstaan van de klachten.
4.3.a. Partijen verschillen van mening over de werkdruk, de aard van het werk (of [eiser] 7 à 8 uur per dag constant aan de computer werkte), alsmede over het verrichte overwerk.
Volgens [eiser] heerste er een hoge werkdruk en een onaangename sfeer op het kantoor inkoop. De sfeer tussen de beide kantoren inkoop en administratie was verschillend. Over de werkdruk en sfeer heeft zij regelmatig geklaagd bij het hoofd van de administratie, [hoofd administratie].
Ranzijn bestrijdt dit; volgens haar kon [eiser] altijd hulp inroepen van anderen; zij is - op de eerste maanden na - steeds aangestuurd door [werknemer] die op haar afdeling werkzaam was.
Volgens [eiser] was de directeur in functie hoofd inkoop, maar zelden op de afdeling aanwezig. [Eiser] biedt aan te bewijzen dat zij regelmatig heeft geklaagd over de hoge werkdruk en onaangename sfeer.
Mede in het licht van [eiser]s stellingen - zoals: dat de directeur het hoofd van haar afdeling was, dat zij regelmatig bij het hoofd van de aangrenzende afdeling, waar de sfeer heel anders was, heeft geklaagd - is het bij repliek terzake gedane bewijsaanbod onvoldoende gesubstantieerd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
Voorts is op grond van hetgeen ter zake door partijen over en weer is gesteld onvoldoende komen vast te staan dat [eiser] - in afwijking van hetgeen in haar functiebeschrijving is vermeld - constant ononderbroken aan de computer werkte.
Op grond van hetgeen partijen ter zake hebben aangevoerd en uit de overgelegde producties is gebleken dat overwerk, langer dan een half uur, werd gecompenseerd door middel van vrije tijd of werd uitbetaald. Vast staat dat in het jaar 1998 twee uur aan overwerk is uitbetaald en de overige overuren (23,5) in vrije tijd zijn gecompenseerd; in het jaar 1999 (totdat [eiser] arbeidsongeschikt werd) is één uur overwerk uitbetaald.
Aldus is niet genoegzaam gebleken dat in relevante mate van overwerk sprake is geweest.
4.3.b. Ranzijn heeft onweersproken gesteld dat de stoel van [eiser] in hoogte verstelbare armleuningen had en dat de rest van de stoel verstelbaar was. De armleuningen konden, aldus Ranzijn, alleen niet in de breedte worden versteld, doch is dit ook geen vereiste. Voorts staat vast dat de huidige werkplekken bij Ranzijn nog hetzelfde zijn als toen [eiser] bij haar werkte.
Blijkens de door [eiser] overgelegde rapportage van de arbo-arts is zij op 12 mei, 26 mei, 2 juli, 6 augustus, 3 september, 22 oktober en 12 november 1999 op diens spreekuur geweest. Uit het verslag van de arbo-arts over [eiser]s bezoek aan hem op 2 juli 1999 blijkt dat de stoelleuningen van [eiser]s stoel naar binnen zijn geplaatst; er zijn losse armsteunen aangebracht. Op 11 augustus 1999 heeft de bedrijfsarts de werkplek onderzocht. Onweersproken staat vast dat naar aanleiding daarvan geen verdere aanpassingen zijn geadviseerd. Met name is daaruit niet af te leiden dat een geadviseerde headset niet zou zijn aangebracht. Onvoldoende is komen vast te staan dat, zoals [eiser] aanvoert, het advies van de arbo-arts om een andere stoel aan te schaffen niet is opgevolgd.
Vaststaat dat de armleuningen van de stoel van [eiser] zijn aangepast naar aanleiding van haar bezoeken aan de arbo-arts. Ranzijn heeft onweersproken gesteld dat geen andere aanpassingen zijn geadviseerd.
4.3.c. Volgens [eiser] heeft zij haar werkplek verbeterd door diverse tips van haar Mensendieck therapeute. Ranzijn voert evenwel terecht aan dat zij niet bekend was met dit advies en in dit opzicht mocht afgaan op het werkplekonderzoek van de arbo-arts.
4.3.d. Volgens [eiser] is zij nooit geïnformeerd en heeft zij nooit instructies ontvangen over de wijze waarop en de houding waarin zij haar (beeldscherm)werkzaamheden moest verrichten. Zij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Ranzijn in dit opzicht zou hebben gehandeld met hetgeen in de periode 1998/9 redelijkerwijze van een werkgever verwacht mocht worden. Met name is onvoldoende aangetoond dat Ranzijn zich ter zake onvoldoende actief heeft opgesteld.
4.3.e. Gezien het voorgaande is de kantonrechter thans van oordeel dat Ranzijn (alleen) ten aanzien van de stoel haar verplichtingen op grond van art. 7:658 lid 2 BW onvoldoende zou hebben nageleefd. Conform haar aanbod zal zij in de gelegenheid worden gesteld tot het bewijs van haar stelling dat zij haar verplichtingen ter zake is nagekomen. In het kader van bewijslevering kan desgewenst tevens aandacht worden besteed aan de vraag of Ranzijn eigener beweging tot het verschaffen van een headset had dienen over te gaan.
- 4.4.
Het is niet duidelijk op grond waarvan art. 7:611 BW een zelfstandige grond tot aansprakelijkheid zou bevatten, zodat de vordering, voor zover op dat artikel gebaseerd, niet kan slagen.
- 4.5.
Ranzijn heeft nog aangevoerd dat bij [eiser] sprake is van preëxistente klachten. De deskundige(n), die over de medische situatie van [eiser] dient(en) te rapporteren wordt(en) verzocht hier tevens aandacht aan te besteden.
Zij worden verzocht te rapporteren over de vraag of en zo ja in welke mate (percentage) en met welke mate van waarschijnlijkheid de op het moment van indiensttreding bij Ranzijn bestaande medische situatie van [eiser] heeft bijgedragen tot het ontstaan van de door de deskundige(n) beschreven situatie c.q. of de klachten van [eiser] ook zouden zijn ontstaan zonder het verrichten van de werkzaamheden bij Ranzijn.
- 4.6.
De uitkomsten van bewijslevering worden afgewacht alvorens - zo nodig - deskundigenonderzoek wordt opgedragen.
- 4.7.
De kantonrechter acht termen aanwezig om te bepalen dat van dit tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld (art. 337, lid 2 Rv.).
5. De beslissing
De kantonrechter:
Draagt Ranzijn op te bewijzen hetgeen hiervoor in het vonnis onder alinea 4.3.e. als te bewijzen is geformuleerd.
Bepaalt, dat Ranzijn daartoe vóór of uiterlijk op de openbare civiele terechtzitting (rolzitting) van woensdag 15 juni 2005 te 10.30 uur kan mededelen of van die bewijsopdracht gebruik wordt gemaakt. Wanneer zij daarvoor getuigen wil doen horen, moeten het aantal, de personalia en de verhinderdata van betrokkenen worden opgegeven, waarna dag en uur voor het getuigenverhoor zullen worden vastgesteld.
Uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij gebreke van tijdig bericht van Ranzijn wordt er van uitgegaan dat zij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot bewijslevering.
Bepaalt dat tegen dit tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. Polak, kantonrechter, bijgestaan door J.A.J. Kreijger, griffier en in het openbaar uitgesproken op woensdag 18 mei 2005.
De griffier
De kantonrechter
Rolnummer: 166.892 / 04-3129 (H.K.)
Uitspraakdatum: 18 mei 2005