NJ 2018/18
Onrechtmatige daad. Strafrecht; verjaring recht op tenuitvoerlegging opgelegde straf?; overgangsrecht; verband tussen vervolgings- en executieverjaring (art. 76 Sr).
HR 23-06-2017, ECLI:NL:HR:2017:1146, m.nt. P.A.M. Mevis
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23 juni 2017
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma, V. van den Brink, E.G.S.N.A.I. van de Griend
- Zaaknummer
16/02964
- Conclusie
plv. P-G mr. F.F. Langemeijer
- Noot
P.A.M. Mevis
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS110933:1
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Tenuitvoerlegging
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2017:1146, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑06‑2017
ECLI:NL:PHR:2017:532, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑04‑2017
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑05‑2016
- Wetingang
Essentie
Art. 76 Sr bepaalt dat het recht tot uitvoering van de straf of maatregel vervalt door verjaring en dat de termijn van deze verjaring een derde langer is dan de (in art. 70 Sr bepaalde) termijn van verjaring van het recht tot strafvordering (vervolgingsverjaring). Op grond van art. 76a Sr vangt de termijn van verjaring aan op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd (lid 1). Bij ongeoorloofde afwezigheid van een veroordeelde die zijn straf in een inrichting ondergaat, vangt een nieuwe verjaringstermijn aan op de dag na ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.