Rb. Arnhem, 29-12-2011, nr. 223906
ECLI:NL:RBARN:2011:BU9647
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
29-12-2011
- Zaaknummer
223906
- LJN
BU9647
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2011:BU9647, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 29‑12‑2011; (Voorlopige voorziening)
Uitspraak 29‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Vordering van HIN tot behoud van haar positie als gebruiker van OK-faciliteiten van Dekkerswald ten behoeve van short stay en dagbehandelingen. Onvoldoende aannemelijk is dat Dekkerswald gehouden is tot nakoming van een overeenkomst - hoe ook te duiden - met een looptijd tot 2017, zoals HIN heeft gesteld. Voorts kan het bestaan van een huurovereenkomst in onvoldoende mate worden aangenomen, zodat HIN ook geen huurbescherming (art. 7:230a BW) toekomt. Ten slotte is een redelijke opzegtermijn in acht genomen. De vorderingen van HIN worden afgewezen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 223906 / KG ZA 11-658
Vonnis in kort geding van 29 december 2011
in de zaak van
de stichting
STICHTING HEELKUNDE INSTITUUT NEDERLAND,
gevestigd te 's-Graveland, gemeente Wijdemeren,
eiseres,
advocaten mrs. E.J. Heijnen en R.C.H. Schrömbges te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CENTRUM VOOR CHRONISCHE ZIEKTEN DEKKERSWALD B.V.,
gevestigd te Groesbeek,
gedaagde,
advocaat mr. M.L.J. Bomers te Nijmegen.
Partijen zullen hierna HIN en UCCZ genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de mondelinge behandeling
- -
de pleitnota van HIN
- -
de wijziging van eis
- -
de pleitnota van UCCZ.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
UCCZ exploiteert - kort weergegeven - een ziekenhuis in Groesbeek
(hierna: Dekkerswald). Zij huurt Dekkerswald van Stichting Habicura. Enig aandeelhouder van UCCZ is UMC St. Radboud (hierna: het Radboud).
2.2.
HIN is - samengevat - een landelijk categoraal ziekenhuis met behandelcentra op diverse plaatsen in Nederland.
2.3.
Vanaf 2006 hebben UCCZ en HIN gesprekken gevoerd over het voor gezamenlijke rekening gaan exploiteren van (OK-)faciliteiten in Dekkerswald. In verband daarmee verricht HIN vanaf 2007 in Dekkerswald, op de maandagen, (met name) galblaasoperaties en protorectale chirurgie op short-staybasis en behandelt zij daar liesbreuken en spataderaandoeningen op basis van dagbehandeling, eveneens op de maandagen.
2.4.
Tot een schriftelijke overeenkomst van partijen hierover is het niet gekomen.
Wel hebben partijen jaarlijkse moeizame besprekingen gevoerd (mede) over de vaststelling van de jaarlijkse afrekening voor het gebruik dat HIN maakt van Dekkerswald. Een en ander heeft ertoe geleid dat partijen in 2010 de [B] (voormalig algemeen directeur van UCCZ) hebben aangesteld als bemiddelaar. Bij notitie van 9 juli 2010 heeft [B] onder meer een 'Voorstel huurprijs 2010, conform kostprijscalculatiemethodiek UCCZ' gedaan. Ook deze notitie heeft niet geresulteerd in schriftelijke afspraken tussen partijen.
2.5.
Bij brief van 30 juni 2011 heeft UCCZ aan HIN geschreven - samengevat - dat zij "het contract" beëindigt per 31 december 2011 omdat er plannen zijn waarin Radboud (meer) gebruik zal gaan maken van Dekkerswald. HIN heeft tegen de beëindiging geprotesteerd bij brief van 26 juli 2011. UCCZ heeft bij brief van 28 september 2011 (nogmaals) geschreven dat zij per 31 december 2011 de samenwerking beëindigt.
3. Het geschil
3.1.
HIN vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van UCCZ in de proceskosten, primair dat UCCZ veroordeeld wordt tot nakoming van de (huur)overeenkomst tot eind 2017 en subsidiair, dat UCCZ veroordeeld wordt tot nakoming van de huurovereenkomst tot het moment dat in rechte is vastgesteld dat de aan HIN toekomende ontruimingsbescherming zal zijn verstreken, één en ander op straffe van een dwangsom.
3.2.
UCCZ voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
HIN stelt dat tussen partijen een mondelinge overeenkomst bestaat op grond waarvan zij het recht heeft om gebruik te maken van Dekkerswald. Volgens HIN heeft UCCZ die overeenkomst onregelmatig opgezegd per 31 december 2011, omdat de overeenkomst een vaste looptijd heeft tot eind 2017. Voor het bestaan van de door haar gestelde overeenkomst beroept HIN zich op een aantal ondertekende verklaringen die zij heeft overgelegd.
4.2.
Het betreft allereerst een verklaring van 14 december 2011 van de heer [B] voornoemd. Daarin staat dat tussen partijen in 2007 'de uitdrukkelijke intentie is uitgesproken om te komen tot een ook op schrift uitgewerkte samenwerkingsovereenkomst (waarvan de huur van ziekenhuis te Groesbeek onderdeel zou uitmaken) met een initiële looptijd tot het mogelijke einde van de huurovereenkomst tussen Dekkerswald en verhuurder van het complex, de Stichting Habicura, toentertijd gesteld tot uiterlijk het jaar 2017'.
4.3.
Met betrekking tot deze verklaring van [B] heeft UCCZ aangevoerd dat daaruit slechts volgt dat partijen de intentie hadden om een langjarige samenwerkingsovereenkomst aan te gaan en dat in die verklaring niet staat dat die overeenkomst ook daadwerkelijk tot stand is gekomen. Daarbij betwist UCCZ dat de huurovereenkomst waarbij UCCZ Dekkerswald huurt van Habicura zonder meer zal doorlopen tot eind 2017. Volgens haar eindigt die huurovereenkomst in beginsel in 2013 en is er slechts de mogelijkheid dat die verlengd wordt tot eind 2017. Zij kan zich jegens HIN dus nog niet binden tot 2017,
aldus UCCZ. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt de weergegeven verklaring van [B] van 14 december 2011 aanknopingspunten voor de juistheid van dat verweer van UCCZ. Wat [B] werkelijk heeft bedoeld te schrijven in zijn verklaring zal daarom nader onderzocht moeten worden, bijvoorbeeld aan de hand van een getuigenverhoor, maar daarvoor leent een kort geding zich niet. Daarom kan in dit kort geding de door HIN gestelde overeenkomst niet in voldoende mate worden afgeleid uit de verklaring van [B] van 14 december 2011.
4.4.
HIN heeft verder een verklaring overgelegd van 15 december 2011 van de heer [C], voormalig zorginkoper van verzekeraar CZ, alsook een verklaring
van 16 december 2011 van de heer [D] die in 2007 zorginkoper was voor zorgverzekeraar VGZ, voorts een verklaring van 16 december 2011 van de bestuurders van HIN, de here[H] [I], en een verklaring van 19 december 2011 van mevrouw [G], hoofd OK in Dekkerswald. Al deze verklaringen komen erop neer dat UCCZ en HIN in 2007 voor langere tijd een samenwerkingsovereenkomst zijn aangegaan, waarvan de huur van Dekkerswald onderdeel uitmaakte. In sommige van de verklaringen wordt 'eind 2017' als einddatum van de overeenkomst genoemd.
4.5.
UCCZ betwist dat iedereen waarvan een verklaring is overgelegd aanwezig was bij besprekingen over het vormgeven van de samenwerking van partijen. Volgens UCCZ zijn die besprekingen alleen gevoerd tussen [B] namens UCCZ (ook wel Dekkerswald genoemd) enerzijds en [H] en [I] namens HIN anderzijds. Tegenover dat verweer heeft HIN niet aannemelijk gemaakt dat alle personen waarvan zij een verklaring heeft overgelegd, deelgenomen hebben aan de besprekingen over de samenwerking tussen partijen en dus goed op de hoogte kunnen zijn van hetgeen besproken is. Thans kan daarom niet uitgesloten worden dat uiteindelijk alleen de verklaringen van [B], [H] en [I] van belang zullen kunnen zijn in een bodemprocedure. Zoals uit het hiervoor overwogene volgt, kan in dit kort geding onvoldoende gewicht toekomen aan de verklaring van [B]. Daardoor blijft over de verklaring van [H] en [I], de bestuurders van HIN, van 16 december 2011. Die verklaring heeft echter te gelden als een partijverklaring en kan daarom op zichzelf ook niet van doorslaggevende betekenis zijn.
4.6.
Steun voor de juistheid van de verklaring van [H] en [I] kan niet, althans onvoldoende gevonden worden in de overgelegde e-mail die [B] op 7 oktober 2010
om 10:15 uur heeft gestuurd aan [H]. Daarin staat weliswaar 'De besprekingen zijn mede ingezet omdat de mogelijkheid bestaat dat de operatiekamers en het gehele polikliniek en laboratorium-gebouw ook na beëindiging van de huurtermijn (eind 2017) zelfstandig kunnen worden geëxploiteerd.', maar daaruit volgt niet zonder meer dat HIN met UCCZ een overeenkomst heeft gesloten op basis waarvan zij het recht heeft om tot eind 2017 gebruik te maken van ruimten en faciliteiten in Dekkerswald. Het zinsdeel 'ook na beëindiging van de huurtermijn (eind 2017)' kan namelijk evengoed betrekking hebben op, zoals UCCZ aanvoert, de tussen UCCZ en Habicura geldende huurovereenkomst die mogelijk door verlenging tot eind 2017 zal duren en niet zien op het gebruik dat HIN maakt van Dekkerswald. Ook dat zal nader onderzocht moeten worden.
4.7.
Een en ander heeft tot gevolg dat in dit kort geding onvoldoende aannemelijk is dat UCCZ gehouden is tot nakoming van een overeenkomst - hoe ook te duiden - met een looptijd tot eind 2017. De primaire vordering zal reeds daarom worden afgewezen.
4.8.
Subsidiair stelt HIN zich op het standpunt dat zij huurbescherming geniet. In dat kader voert zij aan dat de mondelinge overeenkomst tussen partijen overwegend een huurovereenkomst is omdat zij vooral gebruikmaakt van (OK-)ruimten in Dekkerswald en daarvoor een vergoeding betaalt aan UCCZ.
4.9.
Dat doet de vraag rijzen of tussen partijen met betrekking tot Dekkerswald het bestaan van een huurovereenkomst kan worden aangenomen. Daarvoor zijn niet de elementen van huur beslissend, te weten het door de verhuurder verstrekken van het genot van een (identificeerbare) zaak aan de huurder, in ruil waarvoor de huurder een bepaalbare tegenprestatie verricht, maar komt het erop aan of in de gegeven omstandigheden, gelet op hetgeen partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, de inhoud en strekking van de overeenkomst van dien aard zijn dat die overeenkomst in zijn geheel beschouwd als een huurovereenkomst kan worden aangemerkt (vgl. HR 11 februari 2011, WR 2011, 58 (Schena/AKGI)).
4.10.
Dat HIN gebruikt maakt van Dekkerswald is niet in geschil, ook niet dat zij daarvoor een vergoeding betaalt, maar volgens UCCZ ziet dat gebruik en die tegenprestatie op veel meer dan slechts de terbeschikkingstelling van (OK-)ruimten in Dekkerswald.
UCCZ voert daarvoor aan dat zij in Dekkerswald tal van diensten en faciliteiten verleent aan HIN. Zij heeft in dat verband de navolgende diensten en faciliteiten opgesomd:
OK-faciliteiten; inlening OK-personeel; terbeschikkingstelling verkoeverruimte; dagverpleging van de patiënten van HIN; inlening van anesthesiologen van Radboud tegen uurtarief van € 172,00 (peil 2011); gebruik apparatuur en ander materieel van UCCZ;
short-stayverblijf op de verpleegafdeling van Dekkerswald; poliklinische faciliteiten; medische administratie; verbruik geneesmiddelen en specifieke gebruiksartikelen (disposables) en dergelijke; mogelijkheid om via UCCZ andere materialen en verbruiksartikelen aan te schaffen en bijkomende diensten af te nemen en de inlening van secretarieel personeel ten behoeve van planning van de operaties voor alle locaties van HIN.
4.11.
Als gevolg van dat gemotiveerde verweer van UCCZ komt voor het bestaan van een huurovereenkomst hier onvoldoende gewicht toe aan de notitie van 9 juli 2010 van [B]. Voor zover [B] in die notitie heeft voorgesteld om de samenwerking terug te brengen tot (enkel) een huurovereenkomst, is gelet op het verweer van UCCZ niet ondenkbeeldig dat dit voorstel er niet toe heeft geleid dat de mondelinge afspraken die kennelijk tot dan toe hebben gegolden, nadien zijn gewijzigd in die zin dat (overwegend) een huurovereenkomst is ontstaan.
4.12.
Omdat op grond van het hiervoor overwogene het bestaan van huur thans niet in voldoende mate kan worden aangenomen, heeft in dit kort geding te gelden dat UCCZ in beginsel de mondelinge overeenkomst op ieder moment mocht opzeggen, nu van andersluidende afspraken daarover niet is gebleken. De reden van opzegging is daarbij niet relevant. UCCZ heeft bij brief van 30 juni 2011 de overeenkomst opgezegd
per 31 december 2011, althans die opzegging aangekondigd. In ieder geval wist HIN door die brief dat de samenwerking per 31 december 2011 zou eindigen. Dat blijkt ook uit het feit dat zij bij brief van 26 juli 2011 heeft geprotesteerd tegen de (voorgenomen) beëindiging van de overeenkomst. Naar aanleiding van die brief heeft UCCZ voor zover nodig bij brief van 28 september 2011 nogmaals de overeenkomst opgezegd per 31 december 2011.
4.13.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee een redelijke opzegtermijn in acht genomen. Weliswaar heeft HIN aangevoerd dat zij groot belang heeft bij voorzetting van de overeenkomst, zij heeft in dat verband verklaard dat 58% van haar totale omzet wordt gegenereerd in Dekkerswald en dat een andere locatie voor short-stay behandelingen niet op korte termijn voorhanden is, maar bedacht moet worden dat niet is uit te sluiten dat HIN er vanaf het begin al rekening mee moest houden dat zij haar activiteiten in Dekkerswald op korte termijn naar elders zou moeten gaan verplaatsen. UCCZ heeft namelijk betoogd dat er sprake is van een overeenkomst waarvan ieder jaar opnieuw bekeken werd of die verlengd zou worden en dat de jaarlijks moeizaam verlopen besprekingen niet alleen over de afrekeningen gingen, maar ook over verlenging van de overeenkomst. Die visie kan op grond van al het vorenstaande niet op voorhand als onjuist worden beschouwd. In dat licht bezien kan in dit kort geding dan ook geoordeeld worden dat er sprake is van een regelmatige opzegging van de overeenkomst. Een en ander leidt ertoe dat ook de subsidiaire vordering zal worden afgewezen.
4.14.
HIN zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Dekkerswald worden begroot op:
- -
griffierecht € 560,00
- -
salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.376,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt HIN in de proceskosten, aan de zijde van Dekkerswald tot op heden begroot op € 1.376,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken
op 29 december 2011.
Coll: MJD