Hof Arnhem, 25-06-2009, nr. 200.034.351
ECLI:NL:GHARN:2009:BJ5600
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
25-06-2009
- Zaaknummer
200.034.351
- LJN
BJ5600
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2009:BJ5600, Uitspraak, Hof Arnhem, 25‑06‑2009; (Hoger beroep)
Uitspraak 25‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek toepassing wettelijke schuldsaneringsregeling; geen toepassing van artikel 288 lid 3 Fw; enkele feit dat laatste 2,5 jaar geen nieuwe schulden zijn ontstaan, is daartoe onvoldoende.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.034.351
(zaaknummers rechtbank 183319/FT-RK 09.385 / rd en 183398/FT-RK 09.399 / rd)
arrest van de eerste civiele kamer van 25 juni 2009
inzake
[appellant sub 1]
en
[appellante sub 2], echtgenote van [appellant sub 1],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. A.O.C.A. van Schravendijk te Arnhem.
1. Het geding in eerste aanleg
Bij vonnissen van de rechtbank Arnhem van 28 mei 2009 is het verzoek van appellanten (hierna te noemen: [appellanten]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
Het hof verwijst naar voornoemde vonnisen, die in fotokopie aan dit arrest zijn gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij ter griffie van het hof op 5 juni 2009 ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemde vonnissen en hebben zij het hof verzocht die vonnissen te vernietigen en alsnog het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief van 16 juni 2009 met bijlagen van de advocaat.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juni 2009, waarbij [appellanten] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door de advocaat.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
[appellant sub 1], een 34-jarige man, en [appellante sub 2], een 28-jarige vrouw, zijn buiten gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Zij hebben samen twee kinderen. Hun totale schuldenlast bedraagt € 99.517,71. [appellante sub 2] heeft tot 2003 inkomen uit arbeid en van eind 2003 tot begin 2007 een ziektewetuitkering ontvangen. Daarna heeft zij geen inkomen meer ontvangen. [appellant sub 1] is arbeidsongeschikt en ontvangt een ziektewetuitkering van € 1.444,82 netto per maand.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellanten] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat er sprake is van een schuld van [appellant sub 1] als bedoeld in artikel 288 lid 2 sub c Fw, voortvloeiende uit een onherroepelijke veroordeling wegens een misdrijf, gepleegd door [appellant sub 1], en omdat voorts niet aannemelijk is geworden dat [appellanten] ten aanzien van het ontstaan van de schulden te goeder trouw zijn geweest. Ook heeft de rechtbank niet aannemelijk geacht dat [appellanten] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van de schulden volledig onder controle hebben gekregen.
3.3
[appellanten] kunnen zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Zij stellen dat zij in 2000 voor de aankoop van een woning een hypothecaire lening hebben gesloten bij GMAC. Kort na de invoering van de euro hebben zij voor de verbouwing van de desbetreffende woning een aanvullende zogenoemde “overwaardehypotheek” bij GMAC gesloten ter grootte van € 38.000,-. Vervolgens hebben zij in 2004 een tweede hypothecaire lening gesloten bij de ABN AMRO-bank, naar eigen zeggen een zogenoemd hypotheek-krediet, waaruit thans een schuld resteert van € 48.525,28. De eigen woning is in mei 2007 verkocht. De restantschuld uit de GMAC-hypotheek bedroeg ongeveer € 40.000,-. [appellanten] stellen dat de restantschulden dateren uit 2004 en dat deze derhalve ouder zijn dan vijf jaren, zodat daarmee thans geen rekening meer gehouden kan worden. Daarnaast is een schuld ontstaan van ongeveer € 11.000,- ter zake van vaste lasten. Nu zij echter geen schulden hebben laten ontstaan na 1 januari 2007 zijn zij op de goede weg en kunnen zij toegelaten worden tot de schuldsaneringsregeling, aldus [appellanten].
3.4
Het hof oordeelt als volgt. Het mag zo zijn dat [appellanten] een groot deel van hun schulden, te weten de hypothecaire geldleningen bij GMAC en ABN-AMRO zijn aangegaan in een periode waarin zij beiden inkomen ontvingen en bovendien buiten de in artikel 288, lid 1 onder b Fw genoemde termijn van vijf jaren, maar in de periode van 2004 tot 2007 zijn blijkens de stukken nog diverse schulden ontstaan, onder meer bij Wehkamp en Neckermann. [appellanten] hebben blijkbaar bij deze postorderbedrijven goederen gekocht terwijl zij wisten, althans behoorden te weten, dat zij niet in staat waren deze te kunnen betalen. [appellante sub 2] ontving namelijk in die periode een ziektewetuitkering en de aanzienlijke verplichtingen uit de hypothecaire geldleningen bestonden toen ook al. Daarbij komt dat de gelden uit het hypotheek-krediet bij ABN-AMRO – volgens hun verklaring – voor een deel zijn gebruikt om de vaste lasten te voeldoen en [appellanten] dus al langere tijd niet in staat waren rond te komen van hun inkomen. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellanten] ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van de in 2004 tot 2007 ontstane schulden te goeder trouw zijn. Het hof ziet in de omstandigheid dat [appellanten] na 1 januari 2007 geen nieuwe schulden meer hebben laten ontstaan geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 288 lid 3 Fw. Daartoe is redegevend dat de wetgever in beginsel is uitgegaan van een termijn van vijf jaren voor een beoordeling van de goede trouw van de schuldenaar. Het hof acht daarom het enkele feit dat [appellanten] gedurende de afgelopen 2,5 jaar geen nieuwe schulden hebben laten ontstaan – mede tegen de achtergrond van de forse schulden die [appellanten] in het recente verleden zijn aangegaan en de mate waarin hen dat te verwijten valt – onvoldoende om toepassing te geven aan deze bepaling.
3.5
Het hoger beroep faalt. De vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Arnhem van 28 mei 2009.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, A. Smeeïng-van Hees en S.B. Boorsma, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2009.