NJ 2015/268
Art. 50 Sr niet van toepassing op beroeps- of bedrijfsmatig handelen cfm. art. 11 lid 3 Opiumwet.
HR 03-06-2014, ECLI:NL:HR:2014:1299, m.nt. M.J. Borgers
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
3 juni 2014
- Magistraten
Mrs. G.J.M. Corstens, J. de Hullu, N. Jörg
- Zaaknummer
11/00786
- Conclusie
A-G mr. G. Knigge
- Noot
M.J. Borgers
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS140428:1
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Strafprocesrecht (V)
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:1299, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑06‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:471, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑03‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑08‑2013
- Wetingang
Essentie
Blijkens de wetsgeschiedenis van art. 11 lid 3 Opiumwet, dat het beroeps- of bedrijfsmatig handelen als strafverzwaringsgrond noemt, is die bepaling niet een persoonlijk werkende strafverhogende omstandigheid cfm. art. 50 Sr. Art. 11 lid 3 Opiumwet is echter alleen toepasselijk op de niet-beroepsmatig/bedrijfsmatig handelende verdachte, indien zijn opzet mede gericht is geweest op de omstandigheid dat zijn mededader wel beroeps- of bedrijfsmatig handelde.
Partij(en)
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 februari 2011, nummer 20/004632-09, in de strafzaak tegen D. Adv. mr. R.J. Baumgardt, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.