Rb. Amsterdam, 22-02-2022, nr. 9337825 CV EXPL 21-10257
ECLI:NL:RBAMS:2022:853
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
22-02-2022
- Zaaknummer
9337825 CV EXPL 21-10257
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2022:853, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 22‑02‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2022-0270
VAAN-AR-Updates.nl 2022-0270
Uitspraak 22‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Een man die door zijn werkgever werd ingezet als passagiersassistent op Schiphol en daar altijd een kwartier van tevoren aanwezig moest zijn terwijl hij daar niet voor betaald kreeg, kan voor al die kwartiertjes nu geen looneis meer instellen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9337825 CV EXPL 21-10257
vonnis van: 22 februari 2022
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. L.M.J. Pelswijk
t e g e n
de besloten vennootschap Werk & IK B.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: Werk & IK
gemachtigde: mr. P.R. Starink
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De kantonrechter is uitgegaan van de volgende processtukken en proceshandelingen:
- dagvaarding van 7 juli 2021, met producties;- conclusie van antwoord, met producties;- instructievonnis;- dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2022. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [eiser] nog enkele producties ingediend. Ter zitting is [eiser] verschenen in persoon, vergezeld door zijn gemachtigde. Voor Werk & IK zijn verschenen [naam 1] , operationeel directeur, en [naam 2] , manager operations, bijgestaan door mr. R.B.M. van Poorten, die mr. Starink verving. Partijen hebben hun standpunten naar voren gebracht, mede aan de hand van pleitnota’s, en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[eiser] is met ingang van 7 januari 2019 bij Werk & IK in dienst getreden. Met ingang van 17 februari 2020 was sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
1.2.
[eiser] werd van 4 maart 2019 tot 25 oktober 2020 door Werk & IK uitgezonden om voor Schiphol Nederland B.V. te werken. Laatstelijk was hij aldaar werkzaam in de functie van Passenger Assistant.
1.3.
In een vaststellingsovereenkomst, door beide partijen getekend op 30 oktober 2020, zijn partijen overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden op initiatief van de werkgever eindigt met ingang van 1 januari 2021. In de vaststellingsovereenkomst is in de voorafgaande overwegingen vermeld dat het laatstgenoten salaris € 341,01 bruto per week bedraagt, exclusief vakantietoeslag en emolumenten, op basis van een dienstverband van 27 uur per week. Voorts is in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat week 17 en 18 voor wat betreft de verlofuren zullen worden gecorrigeerd, dat Werk & IK uiterlijk binnen een maand na 1 januari 2021 zal zorgen voor een correcte eindafrekening met een deugdelijke bruto-nettospecificatie, waarbij alle openstaande verlofuren per 1 januari 2021 als opgenomen worden beschouwd, en dat de transitievergoeding € 3.000,00 bruto zal bedragen.
1.4.
In de vaststellingsovereenkomst is tot slot bepaald:
10. Behoudens al hetgeen ter effectuering van het vorenstaande (nog) dient te geschieden, verlenen partijen elkaar reeds nu over en weer finale kwijting terzake al hetgeen zij uit hoofde van (de beëindiging van) de arbeidsovereenkomst te vorderen (mochten) hebben.
11. Werk & IK wijst [eiser] op de wettelijke bedenktermijn die hem het recht geeft om deze overeenkomst zonder opgaaf van redenen, binnen veertien (14) dagen na de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, door een schriftelijke, aan de werkgever gerichte, verklaring te ontbinden. Hierdoor heeft de Werknemer de mogelijkheid om binnen die termijn zijn beslissing om met deze overeenkomst in te stemmen te herroepen.
1.5.
Bij brieven van 31 mei 2021 en 7 juni 2021 aan Werk & IK heeft de gemachtigde van [eiser] aanspraak gemaakt op € 1.211,57 bruto aan achterstallig loon, vakantiegeld en vakantie-uren, alsmede de wettelijke verhoging, omdat hij, kort gezegd, in de periode dat als hij Passenger Assistant bij Schiphol werkte, 320 keer een kwartier langer heeft gewerkt dan hij betaald heeft gekregen. Hij moest namelijk vijftien minuten vóór aanvang van zijn dienst aanwezig zijn om zich te melden, terwijl hij daarvoor niet betaald kreeg.
1.6.
Werk & IK heeft de aanspraken van [eiser] betwist en heeft daarbij ook gewezen op het finale-kwijtingsbeding uit de vaststellingsovereenkomst.
Vordering
2. [eiser] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeling van Werk & IK tot betaling van:
€ 1.211,57 bruto dan wel het netto equivalent daarvan aan achterstallig salaris, te vermeerderen met een in goede justitie te bepalen percentage wegens wettelijke verhoging alsmede de wettelijke rente vanaf telkens de datum der verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening;
de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na dit vonnis.
3. [eiser] stelt daartoe dat hij op Schiphol werkte voor de afdeling BOS of FLM. Bij beide afdelingen was hij conform de instructies van die afdelingen verplicht om vijftien minuten voor aanvang van zijn dienst aanwezig te zijn. In dat kwartier moest hij zich melden, zijn spullen in lockers leggen, zich inschrijven op de dienstlijst en diverse spullen die noodzakelijk waren voor zijn dienst ophalen en meenemen. Deze tijd moet volgens hem als arbeid worden gezien, die uitbetaald moet worden. Hij verwijst daartoe naar jurisprudentie, waaronder een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van4 november 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:8777). Hij heeft in totaal 320 keer het betreffende kwartier gewerkt zonder dat dit betaald is. Dat komt, inclusief vakantiegeld en vakantie-uren, neer op € 1.211,57 bruto. Het beroep van Werk & IK op het kwijtingsbeding in de vaststellingsovereenkomst gaat niet op, omdat de aanwezigheidstijd van een kwartier bij de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst en de finale kwijting niet aan de orde is geweest. De kwijting kan dus niet daarop zijn gericht, aldus nog steeds [eiser] .
Verweer
4. Werk & IK voert verweer tegen de vordering. Primair voert zij aan dat het finale kwijtingsbeding uit artikel 10 van de vaststellingsovereenkomst zich tegen toewijzing van de vordering verzet. Met het beding, waarvan de formulering duidelijk is, hebben partijen beoogd een algehele en finale regeling te treffen met betrekking tot mogelijke rechten en verplichtingen over en weer in verleden, heden en toekomst. [eiser] werd bij de afwikkeling in onderling overleg ook bijgestaan door een deskundige op het gebied van arbeidsrecht, namelijk door mr. L. Oass van Oass Advocaten. Er is geen voorbehoud gemaakt bij de finale kwijting. De bedenktermijn is inmiddels verstreken. Subsidiair betwist Werk & IK de vordering op inhoudelijke gronden. [eiser] heeft nooit bij de afdeling BOS gewerkt, maar alleen voor de afdeling FLM. Voor die afdeling gold het verplichte kwartiertje waarop [eiser] zijn vordering baseert, niet. Wel werd van hem verwacht dat hij op tijd voor zijn dienst was, maar de tijd die hij aanwezig was voorafgaand aan zijn dienst kan om diverse redenen niet als arbeid in de zin van artikel 7:610 BW worden aangemerkt. Het iets eerder aanwezig zijn is bovendien al verdisconteerd in het loon, aldus Werk & IK.
Beoordeling
5. In de eerste plaats is in geschil of de aanspraak op loon vanwege het feit dat de werknemer – naar gesteld – een kwartier vóór aanvang van de dienst aanwezig moest zijn, onder de reikwijdte van de finale kwijting valt. Daarover overweegt de kantonrechter als volgt.
6. Het gaat in casu om de uitleg van een finale kwijtingsbepaling die in een beëindigingsovereenkomst is opgenomen. De bepalingen in de beëindigingsovereenkomst, waaronder de finale kwijtingsbepaling, moeten worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Deze maatstaf houdt in dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Het komt ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hierbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Als gezichtspunten bij de uitleg van finale kwijtingsbepalingen zijn relevant geacht de vragen of de kwestie bij beide partijen bekend was, of de kwestie ter sprake is geweest bij de beëindigingsonderhandelingen en of de partijen over de kwestie al eerder overeenstemming hadden bereikt (ECLI:NL:HR:2019:399, randnummer 3.6).
7. In het onderhavige geval is het volgende van belang. Er is over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst onderhandeld, zo is door Werk & IK onweersproken gesteld. Daarbij werd [eiser] bijgestaan door een door hemzelf uitgekozen jurist van een kantoor dat zich naar eigen zeggen onder andere specialiseert in het arbeidsrecht. De kwestie ‘arbeidsomvang’ is bij de onderhandelingen uitdrukkelijk ter sprake geweest. Ter zitting heeft Werk & IK immers onweersproken gesteld dat in de vaststellingsovereenkomst aanvankelijk werd uitgegaan van een gemiddelde arbeidsomvang van 26 uur per week, maar dat dat op verzoek van [eiser] is gewijzigd in 27 uur per week. Beide partijen waren er op dat moment mee bekend dat [eiser] geacht werd vóór de aanvang van zijn dienst aanwezig te zijn, of dit nu het kwartier uit de instructies is waar [eiser] op doelt of dat dat ‘ruim op tijd voor je dienst aanwezig zijn’ is, waar Werk & IK op doelt. Gelet op deze omstandigheden moet de vraag of [eiser] ook recht had op loon over de tijd die hij vóór aanvang van de dienst aanwezig moest zijn, geacht worden te zijn verdisconteerd in de finale kwijting.
8. Dat [eiser] pas op het idee van deze loonvordering is gekomen nadat hij bekend raakte met het eerdergenoemde vonnis van de rechtbank Noord-Holland van4 november 2020, waarin is geoordeeld dat de verplichte wachttijd na sluitingstijd in dat geval arbeid was die uitbetaald moest worden, maakt het voorgaande niet anders. Dat vonnis verandert immers niets aan het feit dat de partijen bij het sluiten van de onderhavige vaststellingsovereenkomst de kwestie van de (uit te betalen) arbeidsomvang uitdrukkelijk onder ogen hebben gezien, terwijl zij bekend waren met het feit dat [eiser] geacht werd voor aanvang van zijn dienst aanwezig te zijn. Bovendien werd voornoemd vonnis gepubliceerd op 6 november 2020, derhalve nog binnen de bedenktermijn van 14 dagen van de vaststellingsovereenkomst. Indien [eiser] meende dat dit vonnis aanleiding was om op de gemaakte afspraken terug te komen, had hij dat nog binnen de bedenktermijn kunnen doen.
9. Gelet op al het voorgaande is de conclusie dan ook dat de vordering van [eiser] afstuit op de door partijen overeengekomen finale kwijting. Op de vraag óf de aanwezigheid voor aanvang van de dienst in dit geval arbeid is die uitbetaald moet worden, hoeft derhalve niet te worden ingegaan.
10. De vordering wordt afgewezen. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die aan de zijde van Werk & IK tot op heden begroot worden op € 248,00 aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. van de Poel, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.