Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad
Artikel 29 Beoordeling van de vooruitgang
Geldend
Geldend vanaf 20-11-2023
- Bronpublicatie:
18-10-2023, PbEU L 2023, 2023/2413 (uitgifte: 31-10-2023, regelingnummer: 2023/2413)
- Inwerkingtreding
20-11-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-10-2023, PbEU L 2023, 2023/2413 (uitgifte: 31-10-2023, regelingnummer: 2023/2413)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
Energierecht / Europees energierecht
Milieurecht / Energie
Energierecht / Algemeen
1.
Uiterlijk op 31 oktober 2021 en daarna om de twee jaar evalueert de Commissie, met name op grond van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen inzake energie en klimaat, andere krachtens deze verordening verstrekte informatie, de indicatoren en, voor zover beschikbaar, Europese statistieken en gegevens:
- a)
de vooruitgang op Unieniveau bij het verwezenlijken van de doelstellingen van de energie-unie, waaronder voor de eerste periode van tien jaar de 2030-streefcijfers van de Unie voor energie en klimaat, met name om te vermijden dat er een tekort ontstaat ten opzichte van de 2030-streefcijfers van de Unie voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie;
- b)
de vooruitgang die elke lidstaat maakt bij het bereiken van zijn doelstellingen waaronder de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 vastgelegde doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit, streefcijfers en bijdragen en bij de uitvoering van de beleidslijnen en maatregelen die zijn uiteengezet in zijn geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan;
- c)
de algemene impact van de luchtvaart op het mondiale klimaat, met name als gevolg van niet-CO2-emissies of niet-CO2-effecten op basis van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 26 ingediende emissiegegevens, en verbetert zij deze beoordeling, in voorkomend geval, in het licht van de wetenschappelijke vooruitgang en luchtverkeersgegevens;
- d)
het algemene effect van de beleidslijnen en maatregelen van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen op de werking van de klimaat- en energiebeleidsmaatregelen van de Unie;
- e)
het algemene effect van de beleidslijnen en maatregelen van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen op de werking van het systeem voor de handel in emissierechten van de Unie (EU-ETS) en op het evenwicht tussen vraag en aanbod van de emissierechten op de Europese koolstofmarkt.
2.
Op het gebied van hernieuwbare energie evalueert de Commissie, als onderdeel van haar in lid 1 bedoelde evaluatie, de geboekte vooruitgang met betrekking tot het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie van de Unie aan de hand van een indicatief Unietraject dat begint bij 20 % in 2020, referentiepunten bereikt van minstens 18 % in 2022, 43 % in 2025 en 65 % in 2027 van de totale verhoging van het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen tussen het Uniestreefcijfer voor 2020 inzake hernieuwbare energie en het Uniestreefcijfer voor 2030 inzake hernieuwbare energie en oploopt tot het Uniestreefcijfer voor hernieuwbare energie voor 2030 dat is vastgelegd in artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001.
3.
Als onderdeel van de in lid 1 bedoelde beoordeling evalueert de Commissie met betrekking tot de energie-efficiëntie de vooruitgang in de richting van de gezamenlijke verwezenlijking van een maximaal energieverbruik op het niveau van de Unie van 1 128 Mtoe primaire energie en 846 Mtoe eindenergie in 2030 in overeenstemming met artikel 3, lid 5, van Richtlijn 2012/27/EU.
De Commissie voert deze evaluatie stapsgewijs uit:
- a)
zij gaat na of de mijlpaal op het niveau van de Unie van hoogstens 1 483 Mtoe primaire energie en hoogstens 1 086 Mtoe eindenergie in 2020 is bereikt;
- b)
zij beoordeelt of de vooruitgang van de lidstaten erop wijst dat de Unie als geheel op schema ligt om het in de eerste alinea vermelde niveau van energieverbruik in 2030 te bereiken, rekening houdend met de evaluatie van de informatie die de lidstaten hebben verstrekt in hun geïntegreerde nationale voortgangsverslagen inzake energie en klimaat;
- c)
zij maakt gebruik van de resultaten van modelberekeningen betreffende toekomstige ontwikkelingen op het gebied van energieverbruik op het niveau van de Unie en de lidstaten, en van andere aanvullende analyses;
- d)
in overeenstemming met artikel 6, lid 2, houdt zij terdege rekening met relevante omstandigheden die van invloed zijn op het primair en eindenergieverbruik, zoals opgegeven door de lidstaten in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen.
4.
Op het gebied van de interne energiemarkt en als onderdeel van haar in lid 1 bedoelde evaluatie beoordeelt de Commissie de voortgang die is gemaakt in de richting van het niveau van elektriciteitsinterconnectie dat de lidstaat als streefdoel heeft vastgesteld voor 2030.
5.
Uiterlijk op 31 oktober 2021, en vervolgens om het jaar, beoordeelt de Commissie, met name op basis van de krachtens deze verordening verstrekte informatie, of de Unie en haar lidstaten voldoende vooruitgang hebben geboekt om te voldoen aan de volgende vereisten:
- a)
de verbintenissen in het kader van artikel 4 van het UNFCCC en artikel 3 van de Overeenkomst van Parijs, zoals uiteengezet in besluiten die zijn vastgesteld door de Conferentie van de partijen bij het UNFCCC of door de Conferentie van de partijen bij de Overeenkomst van Parijs;
- b)
de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 4 van Verordening (EU) 2018/842 en artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841;
- c)
de doelstellingen die zijn vastgesteld in het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de energie-unie en voor de eerste termijn van tien jaar met het oog op het behalen van de 2030-streefcijfers voor energie en klimaat.
6.
In haar evaluatie houdt de Commissie rekening met de meest recente landspecifieke aanbevelingen die zijn gedaan in het kader van het Europees Semester.
7.
De Commissie brengt verslag uit van haar evaluatie overeenkomstig dit artikel in het kader van het verslag over de stand van de energie-unie, zoals bedoeld in artikel 35.