ABRvS, 09-02-2011, nr. 201007809/1/H1.
ECLI:NL:RVS:2011:BP3674
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-02-2011
- Magistraten
Mrs. P. van Dijk, C.W. Mouton, J. Hoekstra
- Zaaknummer
201007809/1/H1.
- LJN
BP3674
- Vakgebied(en)
Ruimtelijke ordening (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BP3674, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑02‑2011
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZUT:2010:BN1007, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 09‑02‑2011
Mrs. P. van Dijk, C.W. Mouton, J. Hoekstra
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en voetbalvereniging Ulftse Boys (hierna: [appellant A] en anderen), wonend dan wel gevestigd te Ulft, gemeente Oude IJsselstreek,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 14 juli 2010 in zaken nrs. 10/231, 10/233 en 10/238 in het geding tussen:
[appellant A] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het college een projectbesluit genomen voor het bouwrijp maken van het plangebied Biezenakker en het bouwen van 61 woningen aan de Biezenakker te Ulft (bouwplan Bomenbuurt), inclusief de aanleg van de (ontsluitings)wegen en de openbare ruimte, voorts besloten dat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld en aan [bouwbedrijf] bouwvergunning voor het bouwen van 61 woningen verleend.
Bij besluit van 10 februari 2010 heeft het college aan de gemeente Oude IJsselstreek ontheffing verleend voor een periode van twee jaar voor het aanleggen van een tijdelijke bouwweg aan de Biezenakker-Oude IJsselweg/Hoofdstraat te Ulft.
Bij besluit van 11 mei 2010 heeft het college het besluit van 2 februari 2010 bekrachtigd onder aanvulling van de ruimtelijke onderbouwing ervan.
Bij uitspraak van 14 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant A] en anderen ingestelde beroepen, voor zover betrekking hebbend op het besluit van 2 februari 2010 niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en daarna nog nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. van Meer en mr. E.H.M. Harbers, advocaten te Arnhem, bijgestaan door J.W. Haverdil, wethouder, B.L.J. Konings en E.A. Duijnstee, werkzaam bij de gemeente, en als derdebelanghebbende Woningcorporatie Wonion, vertegenwoordigd door H. Veerman en S. Milenkovic, zijn verschenen. Voorts is daar [bouwbedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
2. Overwegingen
2.1.
Het project, genaamd Bomenbuurt, maakt deel uit van het masterplan Vogelbuurt-Biezenakker (hierna: het masterplan), waarmee de herstructurering van de wijk Vogelbuurt in Ulft en de ontwikkeling van de wijk Biezenakker worden beoogd. Het deelplan Bomenbuurt voorziet in een klimaatneutrale wijk. Het bouwplan bestaat uit 39 huurwoningen en 22 koopwoningen. De huurwoningen worden gebouwd in opdracht van woningcorporatie Wonion.
2.2.
Het project is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2000’. Het college heeft een projectbesluit genomen om het project toch mogelijk te maken.
2.3.
[appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 2 februari 2010 in minderheid en onbevoegd is genomen. Voorts betogen zij dat het college bij het nemen van het besluit van 2 februari 2010 onvoldoende overleg had gepleegd met de provincie en het waterschap.
2.3.1.
Het besluit van 2 februari 2010 is gewijzigd bij besluit van 11 mei 2010. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de beroepen, voor zover gericht tegen het besluit van 2 februari 2010, niet-ontvankelijk zijn, nu niet is gebleken dat [appellant A] en anderen nog een belang hebben bij de beoordeling van het besluit van 2 februari 2010.
2.4.
Het betoog dat het projectbesluit eerst na het verlenen van bouwvergunning is bekendgemaakt, daargelaten of dit zou leiden tot vernietiging van het besluit tot verlening van bouwvergunning, mist feitelijke grondslag. Op 12 mei 2010 heeft het college het besluit tot het nemen van een projectbesluit en tot verlening van bouwvergunning verzonden. Daarmee zijn deze besluiten tegelijkertijd bekendgemaakt.
2.5.
[appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het projectbesluit geen goede ruimtelijke onderbouwing van het project bevat.
Ten eerste voeren zij aan dat het project in strijd is met de Nota Ruimte, omdat het niet is voorzien in bestaand bebouwd gebied.
Ten tweede voeren zij daartoe aan dat het project in strijd is met het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het Streekplan) en het Kwalitatief Woonprogramma 2010–2019 (hierna: KWP3), nu het in het buitengebied is voorzien, geen sprake is van collectief particulier opdrachtgeverschap en het project niet voorziet in woningen voor kleine huishoudens, starters en ouderen.
Ten derde voeren zij daartoe aan dat verwezenlijking van het project ertoe leidt dat een waardevol landschappelijk gebied verloren gaat.
Ten vierde voeren zij daartoe aan dat in de ruimtelijke onderbouwing geen verantwoording is neergelegd van de in het projectbesluit gemaakte keuze van bestemmingen.
Ten vijfde zijn naar hun mening burgers en maatschappelijke organisaties onvoldoende bij de voorbereiding van het projectbesluit betrokken.
Ten zesde heeft de rechtbank volgens hen miskend dat bij een krimpende bevolking en teruglopende economie geen behoefte bestaat aan de woningen, zodat voor leegstand wordt gebouwd.
Ten zevende voeren zij daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 11 mei 2010 onzorgvuldig is voorbereid, nu de geurcontour van het bedrijf aan de Vogelenzang 35 het gebied omvat waarvoor het masterplan is opgesteld en geen rekening is gehouden met de uitbreidingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven in de nabijheid van het project.
Ten achtste voeren zij daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college op voorhand had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan realisering van het project in de weg staat, nu de vleermuizeninventarisatie niet volgens het protocol van 2 april 2009 tot stand is gekomen en omwonenden van het plangebied regelmatig vleermuizen waarnemen.
2.5.1.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.
Ingevolge het tweede lid bevat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project.
Ingevolge het vierde lid kan de gemeenteraad de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 5.1.3, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) bevat een projectbesluit een goede ruimtelijke onderbouwing, waarin zijn neergelegd:
- a.
een verantwoording van de in het projectbesluit gemaakte keuze van bestemmingen;
- b.
een beschrijving van de wijze waarop in het projectbesluit rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
- c.
de uitkomsten van het in artikel 5.1.1 bedoelde overleg;
- d.
de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verrichte onderzoek;
- e.
een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het projectbesluit zijn betrokken;
- f.
de inzichten over de uitvoerbaarheid van het projectbesluit.
Volgens paragraaf 2.3.2.4 van de Nota Ruimte moeten verdichtingsmogelijkheden in het bestaand bebouwd gebied in elk geval in de steden van de verschillende nationale stedelijke netwerken optimaal worden benut. Voorts is daar vermeld dat nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen buiten het bestaand bebouwd gebied van steden en dorpen in 2000 worden gezien als nieuwe uitleglocaties. De revitaliserings-, herstructurerings- en transformatieopgave in bestaand bebouwd gebied moeten volgens deze paragraaf in beleid en uitvoering krachtig ter hand worden genomen, gelijktijdig en/of in samenhang met de mogelijke ontwikkeling van nieuwe uitleglocaties. In het buitengebied kunnen herstructurering en transformatie volgens deze paragraaf eveneens in een deel van de vraag naar ruimte voorzien.
Volgens paragraaf 2.3.2.4 ziet het rijk de mogelijkheden van bestaande voorraad bebouwing graag ruim benut, mits aan een aantal doelstellingen en randvoorwaarden (onder meer vanuit water) wordt voldaan.
Volgens diezelfde paragraaf 3.4.5.1 geldt voor nieuwbouw en eventuele nieuwe dorpen die in dit kader mogelijk worden gemaakt dat gebruik wordt gemaakt van de ruimte rondom kernen en wordt aangesloten bij bestaande bebouwingspatronen en bij bebouwingsclusters en bebouwingslinten in het buitengebied. Hiermee wordt volgens deze paragraaf een te grote spreiding van woningen voorkomen en behouden zowel de meer landelijke gebieden van Nederland in het algemeen, als het buitengebied in het bijzonder, zoveel mogelijk hun open karakter.
Volgens paragraaf 1.4.2.3 van het Streekplan geldt als uitgangspunt dat de regio's een aanzienlijk deel van het bouwprogramma voor wonen en werken accommoderen in bestaand bebouwd gebied. De regio's geven zelf aan welk aandeel van de uitbreiding van de woningvoorraad zij willen realiseren in bestaand bebouwd gebied (intensiveringspercentage).
Volgens paragraaf 3.2 van het KWP3 staat het grootste gedeelte van de toekomstige woningvoorraad er al; nieuwbouw is slechts een kleine toevoeging.
Volgens paragraaf 3.2.2 heeft de provincie Gelderland in het kader van het provinciale klimaatprogramma afspraken gemaakt met de gemeente Oude IJsselstreek om een energiezuinige wijk te gaan bouwen. Deze nieuwe wijk zal minimaal 60% energiezuiniger worden dan bestaande wijken. Wonion werkt hieraan mee.
Volgens paragraaf 3.3.2 ontplooien gemeenten en woningcorporaties daar waar mogelijk initiatieven op het gebied van collectief particulier opdrachtgeverschap. De volgende locaties bieden hiertoe mogelijkheden:
- *
Gemeente Doetinchem:
- —
Project Dilleveld in de wijk De Huet (samen met woningcorporatie Sité) — 10 betaalbare koopwoningen voor starters op de woningmarkt.
- —
Locatie Wehl Heideslag — wijk met veel PO en — afhankelijk van interesse — ook ruimte voor CPO.
- *
Gemeente Bronckhorst:
- —
Pilot Kern Keijenborg — kopersvereniging wil op een voormalig agrarisch bedrijf een cluster van 6 à 7 woningen realiseren.
- *
Gemeente Berkelland:
- —
Blok van 3 woningen in Noordijk in plan Vonderman-Zuid.
- —
Blok van 3 woningen in Rietmolen in Olland-Noord.
2.5.2.
In de Wro wordt, wat betreft de doorwerking van beleid van het Rijk en de provincie, onderscheid gemaakt tussen algemene regels als bedoeld in de artikelen 4.3 en 4.1 enerzijds en structuurvisies als bedoeld in de artikelen 2.3 en 2.2 anderzijds. Bij het nemen van een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro dient het gemeentebestuur de algemene regels als bedoeld in de artikelen 4.3 en 4.1 in acht te nemen. Bij het nemen van een projectbesluit is het gemeentebestuur echter niet gebonden aan beleid van het Rijk en de provincie dat is opgenomen in structuurvisies of in andere beleidsdocumenten. Wel dient het gemeentebestuur daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. De Afdeling verwijst in dit kader naar haar uitspraak van 27 oktober 2010 in zaak nr. 200909636/1/R3.
Ingevolge artikel 9.1.2, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, voor zover thans van belang, worden een planologische kernbeslissing als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de WRO gelijkgesteld met een structuurvisie als bedoeld in de artikelen 2.3 en 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening.
Ingevolge het tweede en vierde lid blijft de WRO van toepassing op een planologische kernbeslissing als bedoeld in artikel 2a van de WRO en een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de WRO en houden deze plannen het rechtsgevolg dat zij onder de WRO hadden. Uit de artikelen 2a en 4a van de WRO volgt dat deze plannen, behoudens indien sprake is van een daarin opgenomen concrete beleidsbeslissing, niet rechtstreeks bindend zijn voor het gemeentebestuur bij de vaststelling van een ruimtelijk plan.
De Nota Ruimte is een planologische kernbeslissing als bedoeld in artikel 2a van de WRO en het Streekplan is een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de WRO. De Nota Ruimte en het Streekplan bevatten geen concrete beleidsbeslissingen.
2.5.3.
De omstandigheid dat het plangebied niet in bestaand bebouwd gebied is gelegen, betekent niet dat het projectbesluit in strijd is met de Nota Ruimte. Nu het plangebied grenst aan bestaand bebouwd gebied, is in hetgeen [appellant A] en anderen aanvoeren geen grond gelegen voor het oordeel dat het projectbesluit in strijd is met de Nota Ruimte, die onder omstandigheden nieuwbouw in het buitengebied mogelijk maakt.
2.5.4.
Bij besluit van 12 september 2006 hebben gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college van gedeputeerde staten) de streekplanuitwerking ‘Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking’ vastgesteld als uitwerking van het Streekplan. In deze uitwerking is de locatie aangewezen als een van de stedelijke zoekzones in de regio Achterhoek. In het rapport ‘Projectbesluit Oude IJsselstreek 2009, Vogelbuurt-Biezenakker, deelplan Bomenbuurt’ is dit ook als zodanig vermeld. Dat in een reactie op een zienswijze tegen een ontwerpbestemmingsplan staat dat het Streekplan aangeeft dat het plattelandskarakter van het buitengebied niet aangetast mag worden, betekent niet dat dit daadwerkelijk in het Streekplan staat. Anders dan [appellant A] en anderen betogen, kan uit het Streekplan niet worden afgeleid dat slechts in deze stedelijke zoekzones mag worden gebouwd indien niet op een zogenoemde inbreidingslocatie kan worden gebouwd. Evenmin is de streekplanuitwerking ‘Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking’ vervangen door het KWP3.
In het KWP3 van januari 2010 wordt het belang van het besparen van energie onderstreept en is vermeld dat het partijen vrijstaat op vrijwillige basis lokaal of regionaal nadere ambities vast te leggen in prestatieafspraken. Als voorbeeld wordt genoemd dat de gemeente Oude IJsselstreek met de woningcorporatie Wonion dergelijke aanvullende prestatieafspraken heeft opgesteld en dat met de provincie Gelderland in dat kader afspraken zijn gemaakt om een energiezuinige wijk te bouwen, die minimaal 60% energiezuiniger zal worden dan bestaande wijken. Anders dan [appellant A] en anderen betogen, is, hoewel geen naam wordt genoemd, niet aannemelijk dat hiermee een ander project wordt bedoeld dan het onderhavige. Dat het dit project betreft, wordt bovendien bij brief van 10 juni 2010 van het college van gedeputeerde staten aan het college bevestigd.
Het college diende een besluit te nemen op de aanvraag van [bouwbedrijf]. De vraag of de gemeente initiatieven had kunnen ontplooien op het gebied van collectief particulier opdrachtgeverschap om zo te bevorderen dat particulieren een aanvraag hadden ingediend, is, anders dan [appellant A] en anderen kennelijk menen, in deze procedure niet aan de orde.
Anders dan [appellant A] en anderen betogen, staat in het KWP3 niet dat slechts behoefte bestaat aan woningen voor kleine huishoudens en starters. Hetgeen in het voorwoord van het KWP3 is vermeld door een gedeputeerde, maakt geen deel uit van het KWP3.
Het vorenstaande in aanmerking genomen heeft de rechtbank het project terecht in overeenstemming met het KWP3 en met het Streekplan geacht.
2.5.5.
In het rapport ‘Projectbesluit Oude IJsselstreek 2009, Vogelbuurt-Biezenakker, deelplan Bomenbuurt’ is vermeld dat het plangebied niet is gelegen binnen de grenzen of in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied en evenmin ligt in of in de nabijheid van een kerngebied, verbindingsgebied of verwevingsgebied behorende tot de Ecologische Hoofdstructuur. Anders dan [appellant A] en anderen betogen, is in het projectbesluit niet vermeld dat de Biezenakker een hoge landschappelijke kwaliteit en historische betekenis heeft. [appellant A] en anderen hebben hun stelling dat het gaat om waardevol landschappelijk gebied, dan ook niet aannemelijk gemaakt.
2.5.6.
In het rapport ‘Projectbesluit Oude IJsselstreek 2009, Vogelbuurt-Biezenakker, deelplan Bomenbuurt’ is vermeld dat de nieuwe wijk Bomenbuurt is gelegen in het gebied Vogelbuurt-Biezenakker en dat de Vogelbuurt een verouderde wijk uit de jaren '60 is die tegen het centrum van Ulft aan ligt en niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd. Voorts is vermeld dat de Biezenakker naast de Vogelbuurt is gelegen en een landelijk gebied is dat voor woningbouw in aanmerking komt. De Biezenakker bestaat volgens de ruimtelijke onderbouwing uit twee gebieden, te weten Biezenakker I, waar reeds geruime tijd nieuwbouwwoningen zijn ontwikkeld en het nog te ontwikkelen Biezenakker II, dat bestaat uit de voetbalvelden van Ulftse Boys en een aantal boerderijen en weilanden. Het uiteindelijke doel is om met de herstructurering van de Vogelbuurt en de ontwikkeling van de Biezenakker II één nieuwe wijk te maken, aldus de ruimtelijke onderbouwing.
Nu aldus is gemotiveerd dat met het bouwplan aansluiting aan bestaand stedelijk gebied is voorzien, heeft de rechtbank de keuze voor de locatie terecht voldoende onderbouwd geacht. In het masterplan is de samenhang tussen de Vogelbuurt en het bouwplan uiteengezet. Deze keuze is voorts neergelegd in de ruimtelijke onderbouwing, zoals artikel 5.1.3, eerste lid, van het Bro vereist. Voor zover thans zou blijken dat het uiteindelijke doel om van de Biezenakker II één nieuwe wijk te maken, niet zal worden bereikt, heeft de rechtbank dat terecht niet bij haar beoordeling betrokken, nu zij het besluit van 11 mei 2010 diende te beoordelen naar de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van dat besluit.
2.5.7.
Het bieden van inspraak maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en de Bro geregelde procedure tot het nemen van een projectbesluit. De stelling dat de inspraakverplichting is geschonden, wat daarvan zij, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de procedure tot het nemen van een projectbesluit en het projectbesluit. De Afdeling verwijst in dit kader naar haar uitspraak van 21 april 2010 in zaak nr. 200904821/1/R3.
2.5.8.
In het rapport ‘Projectbesluit Oude IJsselstreek 2009, Vogelbuurt-Biezenakker, deelplan Bomenbuurt’ is vermeld dat de gemeente Oude IJsselstreek eigenaar is van alle gronden in het plangebied en deze in eigen beheer gaat uitgeven. De raad van de gemeente Oude IJsselstreek (hierna: de gemeenteraad) heeft voorts bij besluit van 21 januari 2010 ingestemd met de grondexploitatie voor het deelplan Bomenbuurt en een krediet van € 3.328.198,00 beschikbaar gesteld. Dat het overzicht van de kosten waaruit dit bedrag bestaat, niet ter inzage is gelegd, is niet in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, nu dit overzicht niet de inzichten bevat over de uitvoerbaarheid van het project. De omstandigheid dat de gemeente subsidie op grond van de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009, derde tranche, heeft aangevraagd, betekent, naar het college onweersproken ter zitting bij de rechtbank heeft gesteld, niet dat het project zonder deze subsidie financieel niet uitvoerbaar is.
Ten aanzien van de door [appellant A] en anderen gevreesde leegstand wordt overwogen dat het college onweersproken heeft gesteld dat op iedere advertentie voor een huurwoning in Ulft bij Wonion gemiddeld 53 reacties binnenkomen, terwijl dit er voor het gehele werkgebied van Wonion gemiddeld 35 zijn. Bij de herstructurering hebben de huurders uit de Vogelbuurt een terugkeergarantie in de wijk. Voorts heeft het college in de bij besluit van 11 mei 2010 aanvullende ruimtelijke onderbouwing vermeld dat is gebleken van voldoende belangstelling voor de koopwoningen, aangezien zich toen reeds 15 kandidaat-kopers hadden gemeld. Het college heeft tevens gewezen op een brief van 8 juni 2010 van Alliance Makelaars aan [bouwbedrijf], waarin de verwachting wordt uitgesproken dat de woningen binnen twee jaar zullen zijn verkocht. De stelling dat in en nabij het centrum voldoende woningen voor ouderen beschikbaar zijn, hebben [appellant A] en anderen niet aannemelijk gemaakt, zodat reeds daarom daaraan niet de waarde kan worden gehecht die [appellant A] en anderen daaraan gehecht wensen te zien. Ten aanzien van de bevolkingskrimp worden volgens het college de effecten daarvan gedeeltelijk gecompenseerd door de afname van de gemiddelde huishoudengrootte. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat meer woningen worden gebouwd dan de gemeenten in de regio Achterhoek hebben afgesproken.
Gelet op de door het college gegeven motivering heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het project financieel-economisch en maatschappelijk onuitvoerbaar is. Anders dan [appellant A] en anderen betogen, heeft de rechtbank bij haar oordeel hieromtrent slechts het projectbesluit betrokken en niet het masterplan. In dat verband heeft het college ter zitting te kennen gegeven dat het project zal worden gerealiseerd, ook indien niet het gehele masterplan doorgaat.
2.5.9.
Het college heeft, onder verwijzing naar de notitie van Tauw van 16 juni 2009, waarin de geurbelasting in kaart is gebracht van het gebied waarvoor het masterplan Vogelbuurt-Biezenakker is vastgesteld, voldoende onderbouwd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
In voormelde notitie van Tauw is geconcludeerd dat de geurcontour van het bedrijf aan de Vogelenzang 35, dat pony's houdt, van 100 m gedeeltelijk het voormelde gebied omvat en dat geurgevoelige objecten zoals woningen niet mogen worden gesitueerd binnen deze contour. Zoals onder 2.1. is overwogen, maakt het project deel uit van het masterplan. De woningen waarin het project voorziet, zijn echter niet gelegen in het gedeelte van het gebied dat de geurcontour van het bedrijf aan de Vogelenzang 35 omvat. In deze notitie is rekening gehouden met de uitbreidingen die de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van dit bedrijf mogelijk maakt.
2.5.10.
Zoals de rechtbank terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2004 in zaak nr. 200305190/1, heeft overwogen, komen de vragen of voor de uitvoering van het project ontheffingen nodig zijn op grond van de Flora- en faunawet, en zo ja, of deze ontheffingen kunnen worden verleend, aan de orde in een eventueel te voeren procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat het college geen projectbesluit voor het project had kunnen nemen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat.
In het rapport ‘Quick scan flora en fauna’ van Econsultancy B.V. van 5 juni 2009 is vermeld dat de onderzoekslocatie, het plangebied, grotendeels onbebouwd is en er geen sprake is van aantasting van bomen of sloop van gebouwen, zodat uitgesloten kan worden dat er verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetast. Voorts is daar vermeld dat het niet aannemelijk is dat er in de directe invloedssfeer van de onderzoekslocatie potentiële verblijfsplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn die negatieve invloed kunnen ondervinden van de werkzaamheden. De agrarische percelen zijn volgens dit rapport niet geschikt als foerageergebied vanwege het ontbreken van begroeiing. In dit rapport is voorts vermeld dat de verbinding van west naar oost en daarmee een mogelijke vliegroute voor vleermuizen wordt verstoord door het bebouwen van het noordelijk terreindeel. Nu de toekomstige ontsluitingsweg grotendeels de waargenomen vliegroute volgt, kan met eenvoudige maatregelen de verstoring van een vliegroute worden voorkomen, aldus het rapport ‘Quick scan flora en fauna’.
[appellant A] en anderen hebben niet toegelicht in welk opzicht het onderzoek van Econsultancy afwijkt van het protocol voor vleermuisinventarisatie van 2 april 2009. Voorts hebben zij niet aangegeven in hoeverre de omstandigheid dat omwonenden van het plangebied regelmatig vleermuizen waarnemen, daargelaten dat zij dat niet aannemelijk hebben gemaakt, ertoe zou kunnen leiden dat de conclusies in het rapport ‘Quick scan flora en fauna’ onjuist zijn. Voor zover gebouwen worden gesloopt, maakt dit geen onderdeel uit van het project. De rechtbank heeft in het door hen aangevoerde derhalve terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat.
2.6.
[appellant A] en anderen betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid het projectbesluit heeft kunnen nemen. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank ten onrechte geen aanknopingspunten heeft gevonden voor het oordeel dat de voetbalvereniging Ulftse Boys onaanvaardbaar in haar uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt. Voorts voeren zij daartoe aan dat in de te bouwen woningen vanwege de geluidsoverlast geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
2.6.1.
De voetbalvereniging Ulftse Boys heeft geen gronden ter plaatse. De gronden ten zuiden van de voetbalvelden, waar het project is voorzien, zijn in eigendom van de gemeente die desverklaard niet bereid is toestemming te verlenen voor uitbreiding van de faciliteiten van de voetbalvereniging Ulftse Boys. Voorts is niet gebleken dat het bestemmingsplan uitbreiding van die faciliteiten ter plaatse mogelijk maakt. Nu derhalve niet is gebleken van reële, ten tijde van het besluit van 11 mei 2010 bestaande, uitbreidingsmogelijkheden van de faciliteiten van de voetbalvereniging
Ulftse Boys in zuidelijke richting, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat deze mogelijkheden door het project worden beperkt.
2.6.2.
Het college heeft zich ter beoordeling van de vraag of van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat sprake is gebaseerd op het rapport van Tauw van 26 februari 2010 waarbij de normen van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) tot uitgangspunt zijn genomen.
Gelet op artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau de gevel van de woningen van belang. Dat de tuinen van de woningen waarin het bouwplan voorziet, niet bij het akoestisch onderzoek van Tauw van 26 februari 2010 zijn betrokken, betekent niet dat het college zich niet op dit onderzoek heeft mogen baseren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college te kennen heeft gegeven dat de tuinen aan de achterzijde van de woningen zijn gelegen, dus verder af van het terrein van de voetbalvereniging Ulftse Boys.
In het rapport van het akoestisch onderzoek van Tauw van 26 februari 2010 is uitgegaan van maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar in de zin van artikel 4:3 van de Algemene Plaatselijke Verordening, gelezen in samenhang met artikel 2.21, eerste lid, van het Activiteitenbesluit. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat terecht is uitgegaan van maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar. Voor zover de voetbalvereniging Ulftse Boys handelt in strijd met het Activiteitenbesluit, betekent dit niet dat het college daarmee bij zijn besluit omtrent projectbesluit rekening behoefde te houden.
Voorts is in het rapport van het akoestisch onderzoek van Tauw van 26 februari 2010 vermeld dat de kantine op zaterdag van 8.30 uur tot en met 18.30 uur, op zondag van 9.00 uur tot en met 18.30 uur en op donderdag van 17.30 uur tot en met 21.45 uur is geopend. De stelling van [appellant A] en anderen dat de kantine, behalve tijdens de winterstop, eveneens is geopend op maandag, dinsdag en woensdag, betekent niet dat de conclusies in dit rapport onjuist zijn. Bij brief van 7 oktober 2010 heeft ing. R. Schram van Tauw te kennen gegeven dat, indien de activiteiten op deze dagen overeenkomen met die op de donderdagavond, dit vanuit een oogpunt van beoordeling op basis van de van toepassing zijnde milieuvoorschriften geen knelpunt vormt.
Verder is in het rapport van het akoestisch onderzoek van Tauw van 26 februari 2010 vermeld dat het aantal personenauto's op zaterdag, afhankelijk van uit- of thuiswedstrijden, 60, op zondag, afhankelijk van uit- of thuiswedstrijden, 85 en op maandag tot en met donderdag 15 tot 20 bedraagt. De stelling van [appellant A] en anderen dat geen rekening is gehouden met het brengen en halen van de jeugd, leidt er niet toe dat de conclusies in voormeld rapport onjuist zijn. Bij brief van 7 oktober 2010 heeft ing. R. Schram van Tauw, onder verwijzing naar onderzoeksresultaten terzake, vermeld dat de aanwezigheid van 80 personenauto's op maandag tot en met donderdag niet zou leiden tot een toename van de totale geluidbelasting.
2.7.
[appellant A] en anderen betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het verkeer op de ontsluitingswegen en de geluidsoverlast als gevolg daarvan.
2.7.1.
In de notitie ‘Verkeersbewegingen Bomenbuurt Ulft’ van 10 juni 2010 is geconcludeerd dat de bestaande wegen binnen en buiten de bebouwde kom de toenames van gemotoriseerd verkeer aan kunnen, zonder aanpassingen qua breedte en weginrichting. In hetgeen [appellant A] en anderen hebben aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de toename van verkeer onaanvaardbaar zal zijn.
2.7.2.
Het college heeft aan zijn besluit van 11 mei 2010 berekeningen ten grondslag gelegd waarin staat dat de berekende geluidsbelasting op de gevels van de woningen minder dan 48 dB(A) bedraagt. Bij dit onderzoek is terecht slechts rekening gehouden met de verkeerstoename als gevolg van het project en niet met het aanleggen van een hoofdaansluiting in het kader van het masterplan, nu dat bij het nemen van het besluit van 11 mei 2010 niet aan de orde was. Nu [appellant A] en anderen niet hebben bestreden dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevels van woningen als gevolg van het project niet wordt overschreden, is in hetgeen zij hebben aangevoerd geen grond gelegen voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de geluidsoverlast als gevolg van het project onaanvaardbaar zal zijn.
2.8.
[appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte geen aanknopingspunten heeft gevonden voor het oordeel dat het college het positieve welstandsadvies van het Gelders Genootschap (hierna: de welstandscommissie) van 7 oktober 2009 niet aan zijn oordeel omtrent welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe voeren zij aan dat de gemeenteraad geen welstandscriteria heeft vastgesteld voor het plangebied.
2.8.1.
Volgens hoofdstuk 3 van de welstandsnota van de gemeente Oude IJsselstreek richten de welstandscriteria die in paragraaf 3.1 Kwaliteitskader worden genoemd, zich op de zeggingschap en het vakmanschap van het architectonische ontwerp en zijn zij terug te voeren op vrij universele kwaliteitsprincipes. Het kwaliteitskader ligt (haast onzichtbaar) ten grondslag aan elke planbeoordeling omdat dit kader het uitgangspunt vormt voor de uitwerking van de gebiedsgerichte welstandscriteria.
Volgens paragraaf 3.1, voor zover thans van belang, kan het in situaties waarin de gebiedsgerichte welstandscriteria ontoereikend zijn, nodig zijn terug te grijpen op de algemene welstandscriteria. Het betreft hier dan:
Relatie tussen bouwwerk en omgeving
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.
Materiaal, kleur, licht
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.
2.8.2.
Nu de gemeenteraad geen welstandscriteria heeft vastgesteld voor het plangebied, diende het college de vraag of strijd bestaat met redelijke eisen van welstand te beoordelen aan de hand van de welstandscriteria die in paragraaf 3.1 Kwaliteitskader worden genoemd.
In het advies van de welstandscommissie van 7 oktober 2009 is vermeld dat de architectuur zeer expressief is gemaakt door een zeer afwisselend gebruik van materialen, bestaande uit baksteen, stucwerk, hout en pannen(dak). De gekozen opzet met diverse kleuren, materialen en detaillering heeft volgens de welstandscommissie een hoogwaardige kwaliteit en een natuurlijke uitstraling. Voorts is in dit advies aandacht besteed aan de kwaliteit van de openbare ruimte. De welstandscommissie heeft hiermee getoetst aan de welstandscriteria die in paragraaf 3.1 Kwaliteitskader worden genoemd, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college dit advies niet aan zijn besluit van 11 mei 2010 ten grondslag mocht leggen. Dat blijkens dit advies tevens is getoetst aan door het college vastgestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden, doet hier niet aan af.
2.9.
Het betoog dat de aanvraag om ontheffing niet vergezeld is gegaan van een duidelijke situatieschets van het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft, brengen [appellant A] en anderen voor het eerst in hoger beroep naar voren. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom [appellant A] en anderen deze beroepsgrond niet reeds bij de rechtbank hadden kunnen aanvoeren en zij dit, gelet op de functie van het hoger beroep, hadden behoren te doen, dient deze beroepsgrond buiten beschouwing te blijven.
2.10.
[appellant A] en anderen voeren aan dat hetgeen zij overigens in beroep naar voren hebben gebracht als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Hiermee hebben zij niet gemotiveerd aangegeven dat en waarom de aangevallen uitspraak in zoverre onjuist is. Het aldus aangevoerde kan daarom niet tot vernietiging van die uitspraak leiden.
2.11.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.12.
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk voorzitter
w.g. Sloots ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011