HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1799.
HR, 13-06-2017, nr. 16/00577
ECLI:NL:HR:2017:1087
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-06-2017
- Zaaknummer
16/00577
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1087, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑06‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:445, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:445, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1087, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Op schrift gesteld “laatste woord”, schending art. 311.4 Sv? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
13 juni 2017
Strafkamer
nr. S 16/00577
CeH/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 15 december 2015, nummer 24/000284-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste tot en met vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vijfde middel
3.1.
Het vijfde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2017.
Conclusie 11‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Op schrift gesteld “laatste woord”, schending art. 311.4 Sv? HR: art. 81.1 RO.
Nr. 16/00577 Zitting: 11 april 2017 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 15 december 2015 door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens 1. “medeplegen van belaging” en 2. “medeplegen van laster, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met de aftrek als bedoeld in artikel 27(a) Sr, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is op welke wijze dan ook contact te leggen of te laten leggen met [betrokkene 1]. Het hof heeft voorts beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen voorwerpen en de vordering van de benadeelde partij en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft vijf middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste en tweede middel lenen zich voor gezamenlijke bespreking nu zij zich richten tegen de motivering van de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2.
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezen verklaard:
“1.
hij in de periode van 5 maart 2010 tot en met 26 augustus 2010, te of bij Hurdegaryp en te of bij Burgum, in de gemeente Tytsjerksteradiel en/of te of bij Buitenpost, in de gemeente Achtkarspelen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1], met het oogmerk [betrokkene 1] te dwingen iets te doen (te weten: het onderhouden van contact met hem, verdachte) of vrees aan te jagen (te weten): - zakelijk weergegeven- [betrokkene 1] rampen zullen overkomen indien ze het niet goed maakt met hem, verdachte,) immers heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededaders wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk en met voormeld oogmerk op verschillende data in voornoemde periode
- een bezoek gebracht aan het woonadres van [betrokkene 1] en
- brieven en kaarten naar het woonadres van [betrokkene 1] gestuurd en gebracht inhoudende voor [betrokkene 1] beledigende of bedreigende of kwetsende of lasterlijke of verwijtende teksten en
- brieven naar huisartsen en familieleden van [betrokkene 1] en scholen van de kinderen van [betrokkene 1] en Bureau Jeugdzorg gestuurd inhoudende voor [betrokkene 1] beledigende of bedreigende of kwetsende of lasterlijke of verwijtende teksten en
- e-mailberichten naar [betrokkene 1] gestuurd en
- een pakketje met DVD's inhoudende onder meer seksfilms naar het woonadres van [betrokkene 1] gestuurd/laten sturen.
2.
hij in de periode van 5 maart 2010 tot en met 26 augustus 2010 te of bij Hurdegaryp, in de gemeente Tytsjerksteradiel, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, opzettelijk de eer en goede naam van [betrokkene 1] heeft aangerand door tenlastelegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, hetgeen is geschied door middel van het verspreiden van geschriften,
immers heeft verdachte en/of een of meer van verdachtes mededaders met voormeld doel aan huisartsen - zakelijk weergegeven - schriftelijk medegedeeld
- "dat op advies van Fier Fryslân de huisarts op de hoogte wordt gebracht van een situatie van huiselijk geweld en met name psychisch geweld in het gezin: "[betrokkene 2], wonende [a-straat 1]" en
- "volgens mij gaat het niet goed met [betrokkene 2], een van uw patiënten" en "die vader is ook niet te vertrouwen. Het is een snoad mantsje die volgens mij met zijn bern rotzooit" en
- "neffens betroubere boarnen mat ik melde dat in learlinge van groep 7 wierskynlik seksueel misbrûkt wurdt. It giet hjir om [betrokkene 2]" en
- "ik wit net at jo de husdokter binne fan'e famylje [betrokkene 2], [a-straat 1] yn Hurdagryp. De heit fan dizze hushalding is nochal dwaande mei seksspultsjes en ynteressearret him bot "foar seks mei hiel jonge froulju"
en
[A] en basisschool "[B]" - zakelijk weergegeven - schriftelijk medegedeeld
- “het gaat om het gezin van [betrokkene 2]. Haar ouders hebben steeds vaker onenigheid en schelden elkaar dan uit. Ook de kinderen worden steeds vaker uitgescholden. Kunt u op een of andere manier checken of er inderdaad sprake is van emotioneel en psychologisch geweld in dit gezin" en
- "neffens betroubere boarnen mat ik melde dat in learlinge van groep 7 wierskynlik seksueel misbrûkt wurdt. It giet hjir om [betrokkene 2]” en
Bureau Jeugdzorg -zakelijk weergegeven- schriftelijk medegedeeld (onder andere)
- "Wij hebben oprechte zorgen over de gang van zaken binnen het gezin van de [betrokkene 2] ([a-straat 1] Hurdegaryp). Wij sluiten bepaald niet uit dat er sprake is van ernstige feiten: van emotionele verwaarlozing, emotionele mishandeling van de kinderen waaronder duidelijke afwijzing. Zelf noemen we het stil kinderleed”,
terwijl verdachte en een van verdachtes mededaders wisten dat deze tenlastegelegde feiten in strijd met de waarheid waren.”
5. De bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de aanvulling op het arrest.
6. Het hof heeft – voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang – het volgende overwogen:
“Bewijsoverwegingen
Door en namens verdachte is ter zitting van het hof integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft hiertoe allereerst aangevoerd dat de bekennende verklaring van verdachte bij de politie, afgelegd op 18 juni 2010, niet voor het bewijs gebezigd kan worden. De rechtsgrond voor bewijsuitsluiting is gelegen in een aantal elkaar versterkende feiten en omstandigheden (door de raadsman opgesomd op pagina 4 van zijn pleitnota), betreffende de specifieke toestand waarin verdachte zich ten tijde van dit politieverhoor bevond. Kort samengevat behelzen deze de combinatie van verdachtes detentie, gezondheidssituatie en medicijngebruik.
In andere verklaringen, onder meer ter zitting van het hof van 1 december 2015, heeft verdachte weliswaar erkend dat hij vier brieven en e-mails aan aangeefster heeft gezonden, maar dit handelen levert, aldus de verdediging, geen belaging in de zin van artikel 285b Sr op, met name niet omdat dit handelen van verdachte niet voldoet aan de door de wet gestelde eis van stelselmatigheid.
Er is evenmin sprake van dat verdachte samen met één of meer anderen zich schuldig zou hebben gemaakt aan belaging in de vorm van medeplegen, nu er geen wettig bewijs voorhanden is dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het opstellen en versturen van de overige tenlastegelegde brieven en e-mails. Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij individueel verantwoordelijk is voor het sturen van vele brieven en e-mails en dat zij daarbij niet heeft samengewerkt met verdachte. Zij is bovendien vrijgesproken van medeplegen in haar eigen strafzaak. Dit alles brengt mee dat er ook vrijspraak van feit 2 dient te volgen, aldus de raadsman.
Het hof oordeelt als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is er niet alleen wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat verdachte betrokken is geweest bij de door hem genoemde vier brieven en e-mails, maar dat hij eveneens als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden voor het versturen van de vele andere brieven en e-mails en het afleggen van een bezoek aan het huis van aangeefster.
Het hof is - anders dan de raadsman - met de rechtbank van oordeel dat de bekennende verklaring die verdachte op 18 juni 2010 bij de politie heeft afgelegd, betrouwbaar is en kan worden gebezigd voor het bewijs.
Hiertoe wordt verwezen naar het onderzoek dat in hoger beroep naar deze verklaring van verdachte is verricht. Dr. G. Wolters heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van genoemde verklaring, en in het bijzonder naar de vraag of verdachte onder invloed van medicatie tot een bekentenis is gekomen. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een deskundigenrapport d.d. 29 augustus 2012. Daarnaast is op verzoek van de verdediging ook door The Maastricht Forensic Institute (TMFI) onderzoek gedaan naar de bestreden verklaring van verdachte en is in het bijzonder aandacht besteed aan de vraag of verdachte anders heeft verklaard dan hij zonder de voorgeschreven medicatie zou hebben gedaan. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een deskundigenrapport d.d. 10 september 2013.
Uit beide deskundigenrapporten kan worden afgeleid dat inname van de medicatie die destijds aan verdachte verstrekt werd, tot bijwerkingen zoals slaperigheid en verwardheid kan leiden. Op basis van de beeldopnamen van het verhoor hebben de deskundigen echter geen aanwijzingen aangetroffen op basis waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat verdachtes bewustzijn ten tijde van het verhoor was verlaagd of dat zijn cognitieve functies waren aangetast.
Op grond van deze conclusies van de deskundigen, welke conclusies het hof overneemt en tot de zijne maakt, is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van verminderd bewustzijn bij verdachte, waardoor hij anders heeft verklaard dan dat hij zonder de inname van medicatie zou hebben gedaan.
Ook de andere door de raadsman genoemde argumenten acht het hof, ook in onderlinge samenhang beziend, als ontoereikend voor gerede twijfel aan de juistheid van de door verdachte op 18 juni 2010 bij de politie afgelegde verklaring.
Het hof sluit zich aan bij hetgeen hieromtrent is overwogen door de rechtbank, luidende als volgt:
“De rechtbank heeft in het proces-verbaal geen aanwijzingen gevonden dat de verhoren op een niet legitieme wijze hebben plaatsgevonden. De getoonde beelden ter terechtzitting hebben die indruk bevestigd. Uit niets blijkt dat verdachte ten tijde van het verhoor gesedeerd was of onder druk is gezet door de politie. Verdachte maakt op de videobeelden van het verhoor een montere indruk en heeft geen blijk dat hij versuft is. De verdachte heeft op diverse momenten de gelegenheid gekregen en benut om zijn verklaring tijden het verhoor terug te horen, aan te passen of in te trekken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de door verdachte bij de politie afgelegde bekennende verklaring van het bewijs uit te sluiten.””
7. Het eerste middel klaagt dat het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario, - kort gezegd - inhoudende dat anderen dan verdachte verantwoordelijk zijn voor het opstellen en versturen van de meeste e-mails en brieven zonder dat verdachte daarvan op de hoogte was en de brieven en e-mails waarvoor verdachte wel verantwoordelijk is te gering in aantal zijn om van belaging te kunnen spreken, niet wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Het tweede middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen onvoldoende steun vindt in de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen.
8. Beide middelen zijn tevergeefs voorgesteld. De als bewijsmiddel 3 opgenomen verklaring van de verdachte houdt in dat hij samen met anderen het slachtoffer lastig viel, dat hij de regie had en dat hij samen met anderen brieven schreef of daaraan in ieder geval een bijdrage leverde. Die verklaring sluit het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario uit. Er is gelet op die verklaring zonder meer sprake van medeplegen in de zin van een gezamenlijke uitvoering. Tot nadere motivering was het hof niet gehouden. Aan dit alternatieve scenario en het daaruit voortvloeiende verweer dat geen sprake is van medeplegen, is door de verdediging ten grondslag gelegd dat de hiervoor genoemde verklaring van de verdachte onbetrouwbaar is en door hem afgelegd om de dader uit de wind te houden, hetgeen zou worden ondersteund door de verklaringen van [getuige] en haar veroordeling (waarbij zij is vrijgesproken ten aanzien van medeplegen) door het hof. Het hof heeft op dit standpunt uitvoerig gereageerd met als slotsom dat de verklaring betrouwbaar is en kan worden gebezigd voor het bewijs. Hiermee is de feitelijke grondslag komen te ontvallen. Voor zover de steller van het middel nog meent dat nadere motivering noodzakelijk was, wordt miskend dat het aan de rechter die over de feiten oordeelt is voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene voor het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht en dat deze beslissing, behoudens bijzondere gevallen, geen motivering behoeft en in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden.1.
9. Het eerste en tweede middelfalen.
10. Het derde middel klaagt dat het hof in strijd met art. 311, vierde lid, Sv de verdachte niet het recht heeft gelaten het laatst te spreken.
11. Art. 311, vierde lid, Sv luidt als volgt:
“Aan de verdachte wordt op straffe van nietigheid het recht gelaten om het laatst te spreken.”
12. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2015 houdt het volgende in:
“(…)
De verdachte wordt de gelegenheid gegeven als laatste het woord te voeren. Verdachte legt een op schrift gesteld laatste woord over.
Desgevraagd deelt de advocaat-generaal mede – zakelijk weergegeven-:
Ik heb er geen bezwaar tegen dat dit stuk van verdachte in het dossier gevoegd wordt.
De voorzitter deelt mede dat het door verdachte overgelegde schriftelijke laatste woord in het dossier gevoegd wordt.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 15 december 2015 te 13:30 uur.
(…)”
13. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het hof door genoegen te nemen met het in ontvangst nemen van een op schrift gesteld laatste woord in plaats van verdachte ‘het laatst te laten spreken’, niet heeft voldaan aan het in art. 311, vierde lid, Sv (op straffe van nietigheid) gegeven voorschrift. Daartoe wordt aangevoerd dat op deze wijze zijn laatste woord ongehoord en ongelezen in het dossier terecht kan komen, zodat het hof verdachte daarop had dienen te wijzen en hem tenminste had moeten uitnodigen om deze verklaring mondeling voor te dragen, samen te vatten of toe te lichten.
14. Het laatste woord geeft verdachte de gelegenheid om als laatste zijn zegje te doen en het menselijk element in het strafproces nog eens doordringend te laten klinken.2.Volgens Remmelink krijgt de verdachte aldus de kans om nog op hoogstpersoonlijke wijze zonder dat de Officier, andermaal het woord verkrijgend, blijkbaar het effect weer mag bederven, zijn standpunt kenbaar te maken, om een bepaalde indruk op de rechter te maken.3.
15. Uit het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat aan de verdachte het recht is gelaten om het laatst te spreken. Het is aan de verdachte of hij daar gebruik van maakt of niet. Kennelijk heeft de verdachte daar geen gebruik van willen maken en willen volstaan met het overleggen van een op schrift gesteld laatste woord. Nu er vanuit kan worden gegaan dat dit stuk, alvorens tot raadkameren over te gaan, wordt gelezen door de rechters die over de zaak oordelen, zie ik niet in dat de belangen van de verdachte daardoor zijn geschaad. Het in het vierde lid van art. 311 Sv gegeven voorschrift strekt mijns inziens niet zo ver dat in dergelijke gevallen van een rechter wordt geëist dat hij de verdachte uitnodigt deze verklaring mondeling voor te dragen, samen te vatten of toe te lichten. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het in het vierde lid van art. 311 Sv op straffe van nietigheid gegeven voorschrift in acht is genomen.
16. Anders dan Remmelink, die van mening is dat gelet op het orale/openbare karakter van het strafproces niet zonder meer mag worden volstaan met voeging in het dossier van een schriftelijke verklaring van de verdachte4., en waarnaar door de steller van het middel wordt verwezen, keurt de Hoge Raad het goed dat een brief van de verdachte, ook als deze niet wordt voorgelezen, als geïnsereerd in het mondeling betoog van de verdachte wordt beschouwd.5.Hoewel een dergelijke vermelding in dit geval in het proces-verbaal ontbreekt, zodat de inhoud van de verklaring van de verdachte mijns inziens niet als voorgehouden beschouwd kan worden, gaat zijn bezwaar in elk geval niet op.
17 Het derde middel faalt.
18. Het vierde middel klaagt dat het hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
19. Het hof heeft aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, opgelegd. Het hof heeft de oplegging van deze straf als volgt gemotiveerd:
“Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende meegewogen.
Verdachte heeft zich in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan stalking van en laster jegens [betrokkene 1]. Dit betreffen ernstige strafbare feiten. Verdachte was de initiator van die feiten en had de regie. Hij voelde zich kennelijk ten diepste gekrenkt doordat [betrokkene 1] besloten had een einde aan hun relatie te maken. Verdachte heeft daarbij op een zeer vergaande en laakbare wijze inbreuk gemaakt op het veiligheidsgevoel van aangeefster. Tevens is haar goede naam en eer op ernstige wijze aangetast. Met de rechtbank acht het hof het bijzonder kwalijk dat in sommige brieven zonder enige feitelijke grondslag is gesuggereerd dat sprake was van huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel misbruik door de echtgenoot van [betrokkene 1] van hun destijds 11-jarige dochter.
Daarbij stelt het hof vast dat verdachte nu, ruim vijfjaar na dato, nog steeds geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Dit neemt het hof hem zeer kwalijk.
Gelet op de duur, intensiteit en aard van de bewezen verklaarde feiten, is de oplegging van een gevangenisstraf zoals deze is opgelegd door de rechtbank (te weten een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk), in beginsel passend en geboden.
De feiten hebben echter in het jaar 2010 plaatsgevonden. Met dit tijdsverloop (anders dan in de zin van undue delay) zal het hof bij de strafoplegging rekening houden.
Uit een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 3 november 2015 blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie of justitie.
Tevens heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waar onder zijn vergaande fysieke beperkingen.
Alles afwegende, is het hof van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden moet worden opgelegd. Daarvan zal een deel, groot zes maanden voorwaardelijk zijn, met een proeftijd van twee jaren. Deze voorwaardelijke straf dient mede als waarschuwing voor verdachte dat hij in de toekomst niet wederom (soortgelijke) strafbare feiten zal moeten begaan. Tevens wordt hem een contactverbod opgelegd zoals hierna opgenomen in het dictum.
De advocaat-generaal heeft de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een deels voorwaardelijke geldboete gevorderd. Dat strafvoorstel acht het hof geen passende afdoening, gelet op de aard, ernst en intensiteit van de strafbare feiten en de houding van verdachte. De schade en het leed dat verdachte aan aangeefster en haar gezin heeft toegebracht, wordt door een dergelijke strafoplegging onvoldoende gecompenseerd.”
20. Art. 359, zesde lid, Sv luidt als volgt:
“Bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort, dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid.”
21. In de rechtspraak van de Hoge Raad6.wordt het in art. 359, zesde lid, Sv weergegeven vereiste aldus ingevuld “dat uit de strafmotivering expliciet moet blijken dat de rechter onder ogen heeft gezien dat hij een straf of maatregel oplegt die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt door in de strafmotivering tot uitdrukking te brengen dat zo'n sanctie wordt opgelegd en die sanctieoplegging te verbinden met in de strafmotivering opgegeven redenen.”
22. Het hof heeft met zijn hiervoor weergegeven overweging uitdrukkelijk doen blijken dat, alle in aanmerking genomen omstandigheden afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Aldus heeft het hof in overeenstemming met art. 359, zesde lid, Sv in het bijzonder de redenen opgegeven die de opgelegde gevangenisstraf hebben bepaald. Tot nadere motivering was het hof niet gehouden.
23. Het vierde middelfaalt.
24. Het vijfde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in de cassatiefase is overschreden.
25. Namens de verdachte is op 17 december 2015 cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 2 november 2016 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Deze overschrijding kan niet meer met een bijzonder voortvarende afdoening in cassatie worden gecompenseerd. Het middel is terecht voorgesteld. Dit dient te leiden tot strafvermindering.
26. De middelen 1 t/m 4 falen en de middelen 1, 2 en 4 kunnen ik elk geval worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
27. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑04‑2017
G.J.M. Corstens en M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, 8e druk, p. 713.
J. Remmelink, Het laatste woord van de verdachte, Strafrecht in balans: Opstellen over Strafrecht, aangeboden aan A.C. Geurts, Arnhem 1983, p. 213-214.
J. Remmelink, Het laatste woord van de verdachte, Strafrecht in balans: Opstellen over Strafrecht, aangeboden aan A.C. Geurts, Arnhem 1983, p. 224.
HR 19 juni 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6614, NJ 1979/556.
HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2191, NJ 2016/437 en HR 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2772.